Zou Ik enigszins lust hebben in de dood des goddelozen, spreekt de Heere Heere? Is het niet als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? Ezechiel 18:53
Want Ik heb geen lust in de dood des stervenden, spreekt de Heere Heere. Daarom bekeert u en leeft. Ezechiel 18:32
Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen; maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? Ezechiel 33:11
INLEIDING
Als de zonde volkomen in het bezit van het menselijk hart is, verschanst de zonde zich binnen de ziel zoals iemand die een fort heeft ingenomen, en zich haast om de muren te versterken en de bressen te repareren, opdat hij er niet opnieuw uit verdreven zou worden. Onder de listige bedenksels van de zonde, om de ziel in haar macht te houden, en de mens te beletten om terug te keren tot zijn God, behoort het lasteren van zijn Maker, door Hem in een vals daglicht te stellen. Zoals stof de ogen verblindt, zo verhindert de zonde de zondaar om God op de juiste wijze te beschouwen. “Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien“. Maar de goddelozen zien slechts, wat zij denken God te zijn. En dat is helaas, een beeld dat volstrekt ongelijk is aan God! Zij zeggen bijvoorbeeld dat God onbarmhartig is, terwijl Hij Zich verlustigt in genade. De ontrouwe dienstknecht in de gelijkenis was volkomen zeker van zijn zaak en zei op de stelligste wijze: “Ik kende U, dat Gij een hard Mens zijt“, terwijl toch de aard en het wezen van God even ver verwijderd zijn van overmoed en afpersing, als het licht verwijderd is van de duisternis.
Als de mensen dit valse denkbeeld van God koesteren, dan wordt hun hart verhard. Gelovend dat het nutteloos is om zich tot God te wenden, gaan zij met nog meer beslistheid voort op de weg van de zonde. Zij denken dat God óf onverzoenlijk en haatdragend, óf onverschillig is voor het gebed van de mens, zodat, al zou Hij zijn gebed horen, er toch niet de minste waarschijnlijkheid is, dat Hij het ook zál verhoren. De mens koestert het akelige denkbeeld, dat God geen acht wil slaan op de schuldigen en ellendigen, als zij tot Hem roepen, dat hun gebed niet goed genoeg is voor Hem; dat Hij zoveel verwacht van Zijn schepselen, dat zij zelfs niet kunnen bidden zoals het Hem behaagt. Ja, dat Hij feitelijk met ons zoekt te twisten; dat Hij een aandrijver is, Die ons zoveel afperst als maar mogelijk is.
Zelf traag zijnde om te vergeven, oordeelt hij het volstrekt onwaarschijnlijk, dat de Heere zijn zonde zal kwijtschelden. Omdat de mens geen vriendelijke blik over heeft voor de armen en gevallenen, denkt hij dat ook de Heere geen onwaardigen zal aannemen.
Aldus belastert hij de Allerhoogste. Hij maakt Hem, Die de beste van de Koningen is, uit voor een tiran. Hem, Die onze beste Vriend is, beschouwt hij als een vijand. Hij, Die de Liefde Zelf is, wordt door hem voor de hatelijkste Persoon gehouden.
Dit is een van de boosaardigste bedenkingen van satan, waardoor hij de mensen weerhoudt om zich te bekeren.
Niemand geeft zich meer ongedwongen over aan de zonde, dan hij die zondigt in wanhoop, gelovende dat er voor hem geen vergeving is bij God.
Ziet gij de overeenkomst niet tussen leugen en zonde? Het zijn tweelingzusters. Heiligheid is waarheid, maar zonde is leugen, en de moeder van de leugens. De zonde brengt de leugen voort, en de leugen teelt weer zonde. Het is in het bijzonder door de God van liefde te lasteren, dat de leugen doet zondigen. Hij is een God die graag vergeeft. Waarom aarzelt de mens dan om zijn schuld te belijden en vergiffenis te ontvangen?
Hij is geen God die een welbehagen heeft in de ellende van de mensen. Waarom koesteren zij dan zulke boze gedachten van Hem? Zijn oor is niet doof voor de smartenkreten van de mensen. Zijn hart is niet traag om mededogen te gevoelen voor hun droefheid. Integendeel, Hij wacht om genadig te zijn. Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Hij schept behagen in barmhartigheid. Waarom ontvlucht de mens dan Hem? God is liefde. Zijn liefde is onpeilbaar, getrouw en oneindig.
Wie is een vergevend God zoals Gij? Wie heeft genade zo rijk en zo vrij?
Overtuiging van zonde
Het is een deel van onze arbeid als dienstknechten van Christus om te getuigen van de goedertierenheden van God tegenover de leugen, waarmee de zonde Zijn goedheid onteert. God werkt onder ons met het zwaard van de overtuiging van zonde. De brieven die ik hierover ontvangen heb, zijn mij een oorzaak van grote vreugde, hoe pijnlijk het de schrijvers ook viel om ze te schrijven. Het smart mij, dat iemand zozeer de wanhoop nabij gebracht is, maar het is alles beter dan onverschilligheid.
Ik betreur het niet dat zielen opgesloten worden in het gevangenhuis der wet, want ik hoop dat zij zullen uitgaan uit dit gevangenhuis en tot de volle vrijheid zullen komen van het geloof in Christus. Ik beken graag mijn voorliefde voor deze ouderwetse vormen van overtuiging van zonde. Het is mijn innige overtuiging, dat hieruit degelijker gelovigen voortkomen, dan uit de hedendaagse oppervlakkige wijze van beschouwen. Het verblijdt mij als ik de Heilige Geest zie omkeren, neerwerpen, uitgraven, om zo een effen bodem te krijgen waarop de vaste grondslagen gelegd worden van de tempels van Zijn lof.
Ach, het is mijn ernstige bede, dat de Heere van deze van zonde overtuigde strijders, make voor de leer van vrije genade, vertroosters voor Zijn treurenden, toegewijde dienstknechten van Zijn Koninkrijk! De Heere geve het om Zijns Naams wil.
Dwaling
Er heerst in het hart van velen een grote dwaling, want zij koesteren een verkeerd denkbeeld van God. Zij zien Hem niet als de genadige en goedertieren God, die Hij werkelijk is. Het is het verlangen van mijn hart, om u deze dwaling aan te tonen. Luister, u treurende, ik wens u niets dan de zuivere waarheid te zeggen. God verhoede het, dat ik U hem verkeerd zou voorstellen met het doel om u te vertroosten. Job vroeg zijn vrienden: Zult gij voor God bedriegerij spreken? En mijn antwoord op deze vraag luidt: Nooit. Ik zou van de Heere niets willen zeggen waarvan ik niet geloof dat het waar is, ook al zou de boze mij het lokaas voorhouden om daardoor het gehele mensdom te kunnen behouden.
Ik heb in zekere opwekkingsbijeenkomsten van sommige punten een ellendig tekort doen aan de waarheid kunnen ontdekken, om de mensen daardoor aan te moedigen. Maar al die vervalsing moet mislukken. Vertroosting die uit achterhouding van de waarheid voortvloeit, is erger dan nutteloos. Blijvende vertroosting moet tot de zondaars komen uit de zekere waarheid van God. Want zo niet, dan zal die hoop hun begeven in het uur als zondaars haar het meeste nodig hebben.
Daarom zal ik u van de waarheid spreken in al haar eenvoudigheid met betrekking tot de volzalige God, Wiens dienstknecht ik ben.
Ik smeek u, volhardt toch niet in het lasteren van Zijn oneindige liefde. O, u die uw zonde gevoelt, maar geen vertrouwen durft te stellen in uw vergevende God. Ik bid u, leer van Hem, en ken Hem, want dan zal dat woord in u vervuld worden: Die Uw Naam kennen zullen op U vertrouwen. Moge de Heilige Geest thans komen in al Zijn glans, opdat u bij Zijn licht, God mag zien zoals Hij is.
Vraag, verzekering, eed
Merk er op dat in al deze drie teksten door de Heere verklaard wordt, dat Hij geen lust heeft in de dood van de zondaren, maar dat die verklaring telkens krachtiger wordt uitgedrukt.
(1) De Heere stelt de zaak eerst voor als een vraag. Alsof Hij verwonderd was, dat Hem zoiets zou kunnen toegedicht worden, richt Hij Zich tot het verstand van mensen en vraagt: “Zou Ik enigszins lust hebben aan de dood des goddelozen? spreekt de Heere Heere. Is het niet als hij zich bekeert van zijne wegen, dat hij leve?”
O geliefden, kunt u werkelijk geloven dat God uw verderf wil? Kunt u zo uitzinnig zijn om koelbloedig zo een laster te geloven? Kan zo een theorie ook maar één ogenblik de toets doorstaan? Kunt gij, na al de goedheid van God jegens rebellerende schepselen, ook maar voor één ogenblik zulk een zwarte gedachte koesteren, dat God er lust aan zou hebben, dat de mens een zondaar is, en zich ten laatste doet omkomen door zijn eigen goddeloosheid? Uw eigen gezond verstand moet u zeggen, dat het God smart om de mens te zien zondigen. Dat het Hem zou verblijden, zo Hij de mens in een betere gezindheid zag, en dat het Hem grieft, dat Hij de hardnekkige en boetvaardige ten laatste moet straffen.
Hij roept uit met bittere klacht: “Ach, doet toch deze afschuwelijke zaak niet, die Ik haat”. Hij stelt de zaak hier voor als iets waarover men verbaasd moet staan, dat de mensen Hem zo grof belasteren om te denken, dat de God van liefde lust zou kunnen hebben in de dood van de zondaar.
(2) In onze tweede tekst nu geeft God een stellige verzekering. Het menselijk hart kennende, voorzag Hij dat een vraag niet volstaan zou om deze zaak te beslechten, want de mens zou zeggen: “Hij stelde slechts de vraag, maar Hij heeft er geen beslist antwoord op gegeven om het tegendeel aan te duiden”.
Welnu, Hij geeft die duidelijke, stellige verzekering in onze tweede tekst: “Ik heb geen lust in de dood des stervenden, spreekt de Heere Heere. Daarom bekeert u en leeft”.
Als de Heere spreekt, moet Hij geloofd worden, want Hij is een God die niet liegen kan. Wij weten dat dit woord van Hem echt is, want het werd ons gebracht door Zijn profeet, van wie zijn roeping door God wij geen twijfel koesteren. Laat ons dan van harte dit woord geloven. Als ik u die uitspraak moest voorstellen als mijn mening, dan zult u er al of niet geloof aan kunnen schenken. Maar omdat het Gods uitspraak is, eisen wij van u allen, als Gods schepselen, dat u uw Schepper gelooft en dat u Zijn verklaring niet in twijfel trekt. Waar het woord van de Koning is, daar is heerschappij. Heerschappij, naar ik vertrouw om aan alle twijfel of God wel gewillig is om ons te behouden, een einde te maken.
(3) Maar toch, als om voor eens en voor altijd een einde te maken aan de afgrijselijke veronderstelling, dat God lust heeft in het verderf van mensen, verzegelt onze derde tekst de waarheid met de plechtige eed van de Eeuwige. Hij heft zijn hand op naar de hemel en zweert. En omdat Hij bij niemand die meerder was had te zweren, noch bij Zijn tempel, noch bij Zijn troon, noch bij Zijn engelen, noch bij iets buiten Zichzelf, zweert Hij bij Zijn eigen leven.
Jehovah, Die voor eeuwig en altijd leeft, zegt: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve! De man, die Gods eed in twijfel durft trekken, is schuldig aan een aanmatiging die ik niemand van u wil toerekenen. Is God meinedig? Ik beef al bij de gedachte daaraan. En toch, zo u Gods eed niet gelooft, zult u Hem niet slechts tot een leugenaar maken, maar u zult ook de waarde van Zijn eed ontkennen, als Hij zweert bij Zijn eigen leven.
Wat Hij aldus verzekert, moet waar zijn. Laat ons er voor buigen en er nooit aan durven twijfelen. Zij moeten wel de ellendigste der mensen zijn, die de geloofwaardigheid Gods durven aantasten, als God Zichzelf onder een eed stelt om hun vertrouwen te bevestigen. Laat ons de stem van de Heere horen in haar majesteit, als zij ons toeroept:Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen. Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.Ik verzoek uw ernstige aandacht voor deze uitspraak die aldus gedaan is in de vorm van een vraag, van een verzekering en van een plechtige eed.
Behandeling van de volgende punten, onder het thema: ERNSTIGE OPROEP TOT BEKERING
I. GOD HEEFT GEEN LUST IN DE DOOD VAN DE ZONDAREN
II. GEEN ANDERE KEUZE
III. GOD HEEFT ER EEN WELBEHAGEN IN DAT DE MENS ZICH AFWENDT VAN DE ZONDE
IV. OPROEP EN VRAAG
I. GOD HEEFT GEEN LUST IN DE DOOD VAN DE ZONDAREN
Ik merk ten eerste op, de verzekering dat God geen lust heeft in de dood van de zondaren. Ik gevoel mij werkelijk beschaamd om te moeten antwoorden op die wrede aantijging, en toch is het de taal van menige twijfelaar. Hij durft niet tot God komen en op Hem vertrouwen, omdat hij de vreselijke gedachte koestert, dat God een verschrikkelijk Wezen is, die hem niet wenst te behouden. Die niet gewillig is hem te vergeven. En Die niet gezind is hem in gunst aan te nemen. Hij vermoedt dat God een soort van akelig welbehagen heeft in de verdoemenis van een ziel. Dat kan niet wezen. Het leugenachtige daarvan behoeft niet bewezen te worden. God zweert het tegendeel. En de leugen verdwijnt als rook.
Ik zal slechts stellige bewijzen aanvoeren, waardoor u, die nog onder de invloed van die leugen verkeert, verlost kunt worden.
Eerste bewijs
Overweeg ten eerste hoe klein het getal is van Gods oordelen onder de mensen. Er zijn mensen, die altijd van oordelen spreken, maar zij dwalen. Als er een schouwburg afbrandt, of als er een boot omslaat op de Dag des Heeren dan roepen zij: “Dat is een oordeel!” Maar ook kerken en bedehuizen verbranden. En zendelingen verdrinken op het ogenblik dat zij er op uit zijn om het werk van de Heere te doen. Het is verkeerd om alles wat er gebeurt, aan een oordeel toe te schrijven. Want als u dat doet, vervalt u in de dwaling van Jobs vrienden en veroordeelt u de onschuldigen. De zaak is dat er slechts weinig handelingen van de Voorzienigheid zijn met bijzondere personen, die bepaald en stellig als oordelen Gods kunnen aangemerkt worden. Voorzeker, bestaan ze, maar ze zijn zeer zeldzaam in dit leven, als men nagaat hoe de Heere dagelijks wordt getergd door vermetelheid en laster.
Het was een oordeel toen Farao’s leger verdronk in de Rode zee. Het was een oordeel toen Korach, Dathan en Abiram levend verzwolgen werden door de aarde. Er waren oordelen in de latere dagen van Gods Kerk, toen Ananias en Saffira dood neervielen omdat zij tegen de Heilige Geest hadden gelogen. En toen Elymas de tovenaar met blindheid werd geslagen, omdat hij Paulus wederstond.
Maar toch, die oordelen zijn er weinig. En ook in latere dagen zijn de echte voorbeelden hiervan zeer zeldzaam. Zegt de Heere niet Zelf dat het oordeel Zijn vreemd werk is? Onder Zijn kinderen is er een bestendig oordeel van Vaderlijke tucht, maar de buitenwereld is overgelaten aan de zachte heerschappij der genade.
Heden is het de tijd van geduld en lankmoedigheid. Als God lust had gehad in de dood van de zondaren, dan zouden sommigen van u, die hier tegenwoordig zijn, reeds lang in de hel geweest zijn. Maar Hij heeft niet met u gedaan naar uw zonde, noch u vergolden naar uw ongerechtigheden.
Als God voortdurend Zijn oordelen zond wegens liegen, hoevelen van hen die zich hier bevinden zouden dan niet reeds hun deel ontvangen hebben in de poel des vuurs! Als het sabbat schenden gewoonlijk door oordelen gestraft zou worden, dan zou deze stad verwoest zijn geworden, zoals Sodom en Gomorra.
Maar God bewaart Zijn toorn voor de dag des oordeels. Hij overziet voor een korte tijd de weerspannigheid van de mensen, want het is hier niet de plaats van het oordeel, maar wel de plaats van lankmoedigheid en van hoop. Het geringe getal van de zichtbare daden van Gods oordeel over ongodvruchtige mensen in dit leven, bewijst dat God er geen lust in heeft.
Tweede bewijs
In de tweede plaats: De langdurigheid van Gods geduld vóór de dag des oordeel zelf aanbreekt, bewijst dat Hij de dood van de mensen niet wil. De Heere spaart vele schuldige mensen zeventig jaren lang. Hun verkeerdheden verdragende op een wijze, die onze liefde en onze dankbaarheid tot Hem moest opwekken. De dwaasheid van de jeugd wordt gevolgd door de moedwillige schuld van de mannelijke leeftijd. En deze weer door de volharding in het kwaad op de meer gevorderde leeftijd. En toch blijft de Heere geduldig.
Sommigen van u hebben Christus verworpen na lange jaren onder het geklank van het evangelie te zijn geweest. U heeft de stem van uw geweten gesmoord. U heeft de Heilige Geest smart aangedaan. U heeft gerebelleerd tegen het licht. U hebt meer en meer toegegeven aan de zonde. Maar God heeft u niet afgesneden. Als Hij lust had gehad in uw dood, zou Hij u dan nog zo lang hebben laten leven? U heeft evenals de onvruchtbare vijgenboom onnuttig de aarde beslagen; niet slechts gedurende twee of drie jaar, maar gedurende twee of driemaal twintig jaar. Al die tijd stond u onvruchtbaar in de wijngaard van God en toch spaart Hij u!
Sommigen zijn nog veel verder gegaan. Zij hebben God getergd door hun ongeloof en door de afschuwelijke taal, die zij gebruikten tegen Hem, tegen Zijn Zoon en tegen Zijn volk. Zij hebben God weerstaan. Zij hebben de Welbeminde in het aangezicht gespogen. Zij hebben Hem vervolgd in Zijn volk. Toch heeft de Heere hen niet dadelijk gedood. Heeft u Zijn zwaard niet horen bewegen in de schede? Het zou voorzeker uitgetrokken zijn geworden, indien de barmhartigheid het niet had teruggedrongen door de biddende pleitrede: “O, gij zwaard des Heeren, vaar in uw schede, rust en wees stil!” Het is omdat Zijn mededogen niet ophoudt, dat u voortdurend begenadigd wordt met de liefderijke uitnodiging van het evangelie. Het is slechts vanwege de oneindige lankmoedigheid van God, dat Zijn genade blijft worstelen met de zonde en het ongeloof van de mensen.
Herinnert u verder de volmaaktheid van het wezen Gods als de zedelijke Bestuurder van het heelal. Hij is de Rechter van allen, en Hij moet recht doen. Indien het bekend was dat een rechter behagen schept in het straffen van overtreders, dan behoorde hij terstond afgezet te worden, want het is duidelijk dat hij niet geschikt was voor zijn ambt. Maar indien ik hoorde dat een rechter nooit een doodvonnis uitsprak zonder tranen te schreien, en dat hij somber en stilzwijgend ‘s avonds in zijn huiselijke kring neerzat, terwijl hij zich herinnert dat er mensen levenslang gebannen waren door het vonnis, dat hij genoodzaakt was uit te spreken, dan zou ik zeggen: dat is de man die geschikt is om het ambt van rechter te bekleden. Weerzin om te straffen is noodzakelijk voor de rechtvaardigheid van een rechter.
Een zodanig rechter is God, Die geen behagen schept in de zonde, noch in de straf, die het gevolg is van de zonde. Hij haat beide, de zonden en haar gevolgen. Hij toont Zich dan eerst in Zijn gestrengheid bij de mensen als alle andere middelen gefaald hebben. Als de zondaar veroordeeld moet worden, omdat anders de fundamenten van de maatschappij uit hun verband zouden gerukt worden, dan spreekt Hij het ontzettend vonnis uit. Maar zelfs dan doet Hij het nog met weerzin en Hij roept: “Hoe zou Ik u overgeven?” De grote Rechter van allen schijnt neer te komen van de heerlijkheid van Zijn troon om u Zijn vriendelijk aangezicht te tonen, als Hij u toeroept: “Ik heb geoordeeld, en Ik heb veroordeeld, en Ik heb gestraft. Maar zo waarachtig als Ik leef, Ik heb geen lust aan dit alles. Ik heb er lust in dat de mens zich tot Mij bekere en leve”.
Andere bewijzen
Indien er nog andere bewijzen nodig waren om u van uw dwaling te overtuigen, dan zou ik spreken van:
– Zijn ontferming, waarmede Hij hen behouden heeft die zich bekeerd hebben van
hun boze wegen.
– De zorg en moeite die de Allerhoogste besteed heeft om bekering te werken.
– De snelheid waarmede Hij haar aanneemt, en de overvloeiende liefde die Hij de
terugkerenden betoont, zijn alle de onbetwistbare bewijzen, dat God geen lust heeft
in de dood der goddelozen, maar dat Hij lust heeft in hun behoudenis.
– Om de dood van de goddelozen te voorkomen heeft de Heere van vóór de grondlegging van de wereld een plan van redding beraamd, en zij die dat plan aannemen, bevinden dat de Heere een Plaatsbekleder voor hen gevonden heeft in de Persoon van Zijn eigen dierbaren Zoon. En dat in Zijn Persoon, God Zelf de straf heeft gedragen voor onze zonde, opdat de wet plechtig zou worden geëerd en Gods gerechtigheid zou worden gehandhaafd.
De Heere is gestorven aan het kruis, opdat God rechtvaardig zou zijn en tegelijk ook de Rechtvaardigmaker zou wezen van hem, die gelooft in Jezus.
Wordt hiermee niet duidelijk aangetoond, dat Hij Zich verlustigt in het behoud van zondaren? God wordt zelfs gevonden door hen die Hem niet zochten. En Hij schenkt genade zelfs aan hen, die Hem niet aanriepen.
– Om het bewijs te leveren van Gods verlangen, dat de mens zal leven, heeft Zijn Zoon meer dan dertig jaren op deze arme aarde gewoond als een mens onder de mensen. En Zijn Heilige Geest heeft gedurende al deze eeuwen in de mensen gewoond, al de tergingen verdragende van een dwaalziek en ondankbaar volk.
Op ontelbare wijzen heeft God bewezen, dat Hij niet de verderver, maar de Behouder van de mensen is. Die God is ons een God van heil. De heiligheid is van de Heere.
O zondaar, die niet op God durft vertrouwen, laat de hoop leven in uw hart door u te herinneren dat Hij, Die u zal veroordelen als u zich niet bekeert van uw boze wegen, toch geen lust heeft in uw veroordeling. Wilt u zich dan niet tot Hem wenden en leven? Zult u door Zijn mededogen u niet bewogen gevoelen, om u aan Hem te onderwerpen en genade te vinden in Zijn ogen?
II. GEEN ANDERE KEUZE
Maar nu, in de tweede plaats: God laat ons geen andere keuze: de mens moet zich bekeren van zijn boze wegen of sterven. “Ik heb geen lust in de dood der goddelozen: maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve“. Het is het een of het ander; leven of sterven. Met al zijn liefde tot de mensen kan God geen andere weg ontdekken. De mens kan niet volharden in de zonde en toch behouden worden. De zonde moet sterven of de zondaar kan niet leven.
En nu is het u bekend in de eerste plaats dat, als God genade afkondigt voor de mens op voorwaarde, dat hij zich bekere van zijn weg, deze afkondiging geschiedt uit zuivere vrije genade. Beschouwd in het licht van bloot recht, brengt berouw niet noodzakelijk genade met zich. Wordt een moordenaar begenadigd, omdat hij berouw heeft over zijn misdaad? Zal een dief de gevangenis ontgaan, omdat hij ten laatste er toe komt om het te betreuren, dat hij geen eerlijk man was?
Het berouw is geen herstelling of vergoeding voor het kwaad, dat bedreven is. Het kwaad blijft en de straf moet volvoerd worden. Het is dus wel genade, als het mij vergund is om tot u te zeggen: “Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen”. Het is omdat de genade ondersteund wordt door een groot zoenoffer, het is door het algenoegzaam verzoenend bloed van Christus, dat het berouw van de mens aangenomen kan worden. De Zoon Gods heeft geleden, is gestorven, en heeft verzoening gedaan voor de zonde; en nu is Hij verhoogd om te bekeren en vergeving der zonde te geven. Het woord van de Heere luidt heden; “Bekeert u, en gelooft het evangelie”. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige, van alle ongerechtigheid”.
Dit is niet overeenkomstig de wet, die geen ruimte laat voor bekering, nee, het is een zaak van zuivere genade. God behoudt u, niet omdat er enige verdienste is in uw bekering, maar omdat Hij barmhartig zal zijn, die Hij barmhartig zal zijn, en Hij heeft verordineerd om allen te behouden, die zich bekeren van hun boze wegen.
Straf op zonde is noodzakelijk
Merk vervolgens op, dat, zo er geen bekering is, de mens gestraft moet worden, want zo niet, dan zou er een einde zijn aan alle zedelijke heerschappij. Het ergste wat de mensheid had kunnen overkomen, was geweest als God gezegd had: “Ik trek Mijn wet in; Ik wil noch de deugd belonen, noch de ongerechtigheid straffen; doe wat u zelf wilt”. Voorwaar, dan zou de aarde een hel zijn geworden. De grootste vijand van de burgerlijke regering is hij, die algemene zaligheid predikt, – een zaligheid, onafhankelijk van een verandering van hart en leven. Zulke leraars zijn gevaarlijk voor de orde van de maatschappij, zij rukken de grondslagen omver van de samenleving. Wat zij prediken komt hierop neer: “Doe wat u lust, het kan wel van enige invloed zijn op uw leven; maar die invloed is gering en duurt niet lang. Boosdoeners en heiligen zullen beiden in de hemel komen”. Zulke taal is ontzettend. Zal een regering kunnen bestaan, dan is het noodzakelijk, dat de zonde gestraft wordt. Toegevendheid voor de oneerlijken is wreedheid jegens hen, die zij schaden. De moordenaars te redden is de onschuldige te doden. Het zou een boze dag zijn voor hemel en aarde, als het eens bewezen kon worden, dat God de verdorvenen hetzelfde loon zal toebedelen als de geheiligden. Dan zouden de grondslagen omver gerukt zijn; en wat zouden de heiligen dan beginnen? Een God, die niet rechtvaardig is, zou een slecht Rechter zijn van het heelal.
Ja, mijn hoorders, de zonde moet gestraft worden; u moet u er van afkeren of sterven, want de zonde is haar eigen straf. Als wij tot u spreken van het vuur, dat nooit uitgeblust wordt, van de worm, die nooit sterft; dan gelooft men niet, dat wij dit in letterlijke zin bedoelen; maar het zijn beelden, die iets voorstellen wat nog vreselijker dan zij zelf zijn. Het vuur is het branden van de woedende opstand in de ziel, en de worm is de kwelling van een nooit stervende consciëntie. De zonde is de hel. In de ongehoorzaamheid ligt een wereld van ellende.
God heeft ons zo gemaakt, dat wij niet lang slecht en ook gelukkig kunnen zijn. Als wij verkeerd handelen moeten wij ten laatste ongelukkig worden, en hoe slechter wij zijn, en hoe langer wij volharden in die verkeerdheid, hoe zekerder wij smart voor ons vergaderen in de eeuwigheid. Heiligheid en recht brengen geluk voort, maar goddeloosheid en onrecht moeten noodwendig onrust en smart veroorzaken. Dit moet zo wezen. Zelfs de almacht Gods kan geen onboetvaardig zondaar gelukkig maken.
U moet u afwenden van de zonde of u wenden tot ellende. U moet of aflaten van uw zonde, of afstand doen van de hoop op een zalige eeuwigheid. U kunt niet verenigd zijn met Christus en de hemel, tenzij u zich scheidt van de zonde en van de zelfzucht.
Ik geloof dat de consciëntie van ieder mens hiervan zal getuigen, als zij eerlijk en niet vervalst is. Er zijn tegenwoordig zeer vreemdsoortige gewetens in de wereld. Ik zie mensen willens en wetens op slinkse wegen gaan, en toch spreken zij van waarheid en heiligheid. Maar ieder geweten, dat niet bedwelmd is door de zwijmeldrank van ongeloof en hoogmoed, zal tot de mens zeggen, dat hij geen goedkeuring moet verwachten als hij kwaad doet. Dat hij, die verzuimde goed te doen, niet dezelfde beloning kan verwachten, als wanneer hij goed gedaan had. Dat het in de natuur van de dingen is, dat de straf volgt op de misdaad. De consciëntie zegt dit al, en nu komt God, die geen lust heeft in de dood van de zondaars en stelt het u zo voor: U moet u bekeren, of u moet omkomen. Als u moet omkomen, als u door blijft wandelen op uw zondige wegen, dan bent u verloren. Er moet een zich áfwenden zijn van de zonde, of de Allerhoogste zal u nooit in gunst kunnen aanzien.
Hoort u dit? Ach, dat u het in uw hart wilde opnemen, zodat het bekering bij u werke!
III. GOD HEEFT ER EEN WELBEHAGEN IN DAT DE MENS ZICH AFWENDT VAN DE ZONDE
Lees weer: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve“. Het behoort tot de innigste vreugde van God, als Hij een zondaar zich ziet bekeren van zijn weg. God verlustigt Zich in de eerste gedachten van mensen die naar Hem uitgaan, als zij, tot nu toe zorgeloos geweest zijn, plotseling hun weg beginnen te overdenken, en hun toestand voor God beginnen te overwegen. Hij ziet met welbehagen neer op u, die te voren onbezonnen en onbezorgd was, en die nu begint te denken aan de eeuwigheid, en de toekomst van de zonde en het oordeel begint te wegen. Als u het liefelijk woord van de uitnodiging hoort: “Zoekt de Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is“, dan schept God behagen in uw aandachtig luisteren. Als u begint te voelen in uw hart: “ik betreur mijn zonde”; als u walgt van alle kwaad, als u voelt, dat u er niet van weg kunt, maar dat u het zou willen, zo u het kon, dan is Zijn oog met medelijden op u gevestigd. Als er door zijn genade een nieuwe wil in uw hart is ontstaan, – de wil om Hem te gehoorzamen en te geloven, dan heeft de Vader een welgevallen aan u.
Als Hij een kermen en zuchten bij u verneemt naar het huis van de Vader, naar het hart van de Vader, dan kunt u Hem niet zien, maar Hij ziet u, en luistert naar u. Zijn hand doet in het verborgen uw tranen in Zijn fles, en Zijn hart is met u bewogen. “De Heere heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen“. Let hier op; de mens hoopt slechts, maar de Heere heeft toch al een welgevallen aan hem. Als het goede werk nog slechts in de morgenschemering is, dan heeft God er reeds een welgevallen aan, even als de wachters een welbehagen hebben aan de eerste stralen van de morgenzon, ja Hij verheugt zich nog meer dan zij, die wachten op de morgen. Als het dan eindelijk tot bidden bij u komt; als u begint te roepen: “o God, wees mij zondaar genadig“, dan heeft God een welbehagen in u, want Hij bespeurt de duidelijke kenmerken, dat u tot u zelf komt, en dat u tot Hem komt. Zijn Geest zegt: “Zie hij bidt!” en Hij beschouwt dit als een teken ten goede. Als u in oprechtheid aflaat van de zonde, dan ziet God, dat u dit doet, en dit verheugt Hem zo, dat Zijn heilige engelen Zijn blijdschap aanschouwen.
Ik weet zeker, dat God de worstelingen aanschouwt van hen, die zoeken te ontkomen uit de handen van oude gewoonten en zondige wegen. Als u worstelt om lage gedachten uit uw hart te verbannen; als u ‘s avonds zit en weent over het mislukken uw pogingen, omdat u de dag niet doorgebracht hebt, zoals u hem had gewenst door te brengen, dan ziet de Heere uw verlangens en hoort u treuren. Evenals een moeder met tere zorg naar haar kind kijkt als het begint te lopen, evenals zij glimlacht over de gebrekkige pogingen van het kind en haar hand uitsteekt om het te helpen, zo heeft God een welbehagen in uw eerste streven naar heiligheid, in uw verlangen om zonde te overwinnen, in uw zuchten en wenen om verlost te worden van de banden van het bederf. God zegt: “Ik leerde Efraïm gaan; Hij nam ze op Zijn armen”, en op dezelfde wijze onderwijst Hij ook u.
Ik zal u zeggen, wat Hem het meest van alles behaagt: het is als u komt tot Zijn dierbare Zoon en zegt: “Heere, er is iets, dat mij zegt, dat er voor mij geen hoop is, maar ik geloof niet aan die stem. Ik lees in Uw Woord, dat Gij niemand die tot U komt, zult uitwerpen, en zie, ik kom! Ik ben de grootste zondaar van allen, die gekomen zijn, maar Heere, ik geloof uw belofte; ik ben even onwaardig als de duivel zelf, maar Heere, U vraagt niet naar waardigheid, U vraagt slechts naar kinderlijk vertrouwen. Werp mij niet uit, ik betrouw op U.
“Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen.” Nu, het geeft de Heere een Goddelijk welbehagen om eerst het mosterdzaad van het geloof te zien in het hart van een zondaar, die zich tot God bekeert.
Ach, ik wenste, dat u hierover nadacht, u, die door gaat met zichzelf te veroordelen. Het grote bewijs van God om u te overtuigen is Zijn lijdende, Zijn stervende Zoon. O, u die behoort onder de voornaamste zondaren, wendt u tot Hem, en God zal een welbehagen in u hebben! Weet u niet, dat al uw gedachten, die naar Hem uitgaan, in u gewerkt zijn door de Heilige Geest? Al dat treuren over de zonde, dat verlangen naar heiligheid, en bovenal dit vertrouwen op Christus, dit hopen op Zijn genade, het is alles Zijn werk. Het zou nooit in u geweest zijn, als de Heilige Geest het niet in u gelegd had.
Als ik zie, dat u begint te bidden, te hopen, te vertrouwen, dan zeg ik bij mij zelf: “God is daar. De Heilige Geest heeft daar een werk begonnen, want anders zou er zelfs dat zwakke vertrouwen, en die flauwe hoop niet gezien worden”. Wees dan goedsmoeds, want u nadert tot een goedertieren God.
Gedurende uw verder leven op aarde, als u door gaat met te strijden tegen de zonde, als u zich wilt toewijden aan Jezus, als u de voeten van uw Heiland wast met uw tranen en ze, evenals Maria Magdalena, afdroogt met uw haren, of als u de albasten fles breekt en de kostbare zalf uitstort op het hoofd van uw Meester, dan heeft de Heere een groot welbehagen in u om Jezus wil.
Hij heeft geen welbehagen in de smartenkreten van de hel. Zijn vreugde is in het berouw van zondaren. Het vuur van Gehenna geeft Hem geen genot. Maar Hij smaakt blijdschap als Hij ziet dat zondaren zich berouwvol op de borst slaan, dat gelovigen met betraande ogen op Christus zien. Het moet zo wezen, want Hij heeft het gezworen. Laat af van uw spitsvondigheden en gelooft in Hem tot het eeuwige leven.
IV. OPROEP EN VRAAG
En omdat Hij er nu een welbehagen in heeft, dat de mens zich tot Hem bekeert, wekt God ons daartoe op en voegt bij Zijn opwekking een sterke drangreden: Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? Hij ziet hoe Zijn schepsels zich van Hem afkeren en hun aangezicht wenden tot hun afgoden, tot hun zondige genoegens, tot de stad van het verderf. En wat zegt God tot hen:” Bekeert u”, dat is, wendt u om. Dat is alles.
“Ik dacht”, zegt iemand, “dat ik nog veel angst en bekommering moest voelen”.
Het zou mij niet verwonderen, als u die angst en die kommer ook werkelijk voelde. Maar alles wat God zegt is: “Bekeert u“. Nu heeft u uw aangezicht naar de verkeerde richting gewend. Bekeert u, dat is, wendt u om naar de goede richting. Dat is oprecht berouw. Een veranderd leven is het wezen van het berouw en dat moet ontspringen uit een vernieuwd hart, uit een vernieuwd verlangen uit een vernieuwde wil. God zegt: ”Bekeert u”! Ach, dat u Hem wilde horen en gehoorzamen!
Merk op, dat Hij spreekt in de tegenwoordige tijd.” Bekeert u”. Niet morgen, maar nú. Nu is het de welaangename tijd. Bekeert u. O, bij de oneindige barmhartigheid van God, die u tot bekering in staat zal stellen, bid ik u, wendt u zich af van ieder kwaad, van alle vertrouwen op uzelf, en keert u tot God.
Bekeert u, bekeert u. Zie, de Heere zegt het tweemaal. Hij moet het goede voor u bedoelen door deze herhaalde raadgeving. Gesteld, je zag iemand door een rivier waden en je bemerkte dat hij een diepe plaats naderde, dan zou je hem toeroepen: ‘Ga terug! Ga terug! Want als je een stap verder gaat zink je weg in de diepte!’ Zou dan iemand durven zeggen dat u er een welbehagen in zou hebben, dat die man verdronk? Wat een leugenaar zou hij wezen, die zoiets zou durven zeggen, terwijl hij toch ziet dat u al het mogelijke doet om de man te redden!
Zou God met ons pleiten om de dood te ontkomen, als Hij niet ernstig verlangde dat wij de dood zullen ontkomen? Ik vertrouw van niet. Iedere zondaar kan er verzekerd van wezen, dat God geen lust heeft in zijn dood, als Hij met hem pleit in deze weergaloze woorden: Bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt gij sterven? Er is een inwendig zuchten en kermen in deze woorden: Bekeert u, bekeert u. Hij pleit telkens met meer nadruk. Wilt u niet naar Hem horen?
Waarom wilt u sterven?
Hij eindigt met de mens te vragen naar de reden waarom hij sterven wil. Het moet een zeer gewichtige reden zijn, die de mens kan doen besluiten om te sterven. Waarom zoudt gij sterven? Dit is een vraag waarop met betrekking tot de eeuwige dood geen antwoord mogelijk is. Is er iets het verlangen waard in een eeuwig verderf, in een eeuwige verbanning uit de tegenwoordigheid van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn kracht? Kan er enige winst in zijn voor u, als u uw ziel verliest? Kan er enig voordeel in gelegen zijn voor u om in een eeuwig verderf te gaan? Kan het bij enige mogelijkheid wenselijk of het verlangen waard worden geacht, om in de hel geworpen te worden, waar hun worm niet sterft en hun vuur niet wordt uitgeblust?
O ziel, wees toch niet onredelijk! Verwaarloos deze grote zaligheid toch niet! Het moet het vreselijkste zijn, dat u kan overkomen, om in uw zonde te sterven. Waarom verkiest u dit dan voor uw deel? Wilt u schipbreuk lijden? Waarom houdt u zich dan op aan die rotsachtige kust ? Waarom loopt u dan uw ondergang tegemoet?
Wilt u zich voeden met het vergif van de zonde, omdat dit u een ogenblik van twijfelachtig genot schenkt? In het einde zal de bitterheid van het alsem uw ingewanden verscheuren. Ik ben geen vleier, ik durf het niet te wezen, want ik heb u lief en wens u te overreden om u tot de Heere te wenden. Er is een bloem, die zich altijd naar de zon keert. Ach, dat u zich ook zo tot God wilde keren! Waarom wendt ge u van Hem af? Waarom is een klein woord, maar ach, wat is er niet voor nodig om te antwoorden op hetgeen het vraagt! Waarom volhardt u in de zonde? Waarom weigert u in uw Zaligmaker te geloven? Waarom wilt u God tergen? Waarom wilt u sterven? Ach, wend u om tot God en zeg: o Heere, ik kan het niet verdragen om voor eeuwig te moeten omkomen. En daarom kan ik het niet verdragen om in de zonde te leven. Moge Uw overvloedige genade mij helpen!
Ach, dat u op Jezus wilde vertrouwen! Rust in Hem en in Zijn volbrachte werk, en alles is wel.
Zegt u: ik zal er om bidden?
Beter is het om terstond te vertrouwen. Bidt zoveel u wilt, voordat u Hem vertrouwd hebt, maar van welk nut zijn ongelovige gebeden?
Zegt u: ik zal na de dienst met een Godvruchtige over deze zaak gaan spreken.
Ik zeg u, vertrouw éérst op Jezus. Ga alleen terug naar uw woning, vertrouwende op Jezus. Al dat spreken met mensen leidt tot niets. Ga terstond tot uw God. Werp u thans op Christus, vóórdat u nog van uw plaats bent opgestaan. In de Naam van God gebied ik u: Geloof in de Heere Jezus Christus, want die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Maar die niet zal geloofd hebben zal verdoemd worden.
Amen.