Enter your email Address

  • Log in
  • Registreer
dinsdag, 27 mei, 2025
  • Eigen HTML
Doneren
Het Spurgeon Archief
  • Home
  • Bijbels Dagboek
    • Voor Iedere Morgen
    • Voor Iedere Dag
    • Voor Iedere Avond
    • Bank Des Geloofs
    • Overdenkingen Met Spurgeon
    • Aan De Voeten Van De Meester
    • De Schatkamer Van David
    • Dagelijkse Hulp
    • Nabij De Zon
    • Met Spurgeon Het Jaar Door
  • Biografieën
    • Hoorspel
    • Wie is Spurgeon?
    • Tijdlijn van Spurgeon
    • Beknopte biografische schets van CH Spurgeon
    • Uitvoerige biografische schets van CH Spurgeon
    • Een Levensschets (1892)
    • Biografische schets van Susannah Spurgeon
    • Biografie van Charles Spurgeon
    • Docudrama
  • Preken
    • Preken
    • Voor de Predikant
  • Categorieën
    • Blog
    • Brieven
    • De Bekering
    • Diversen
    • Doop
    • Gebeden
    • Het Kruis
    • Korte Overdenkingen
    • Voor kinderen
    • Woorden Van Troost
    • Woorden Van Waarschuwing
    • Woorden Van Wijsheid
  • Onderwerpen
  • Contact
  • Home
  • Bijbels Dagboek
    • Voor Iedere Morgen
    • Voor Iedere Dag
    • Voor Iedere Avond
    • Bank Des Geloofs
    • Overdenkingen Met Spurgeon
    • Aan De Voeten Van De Meester
    • De Schatkamer Van David
    • Dagelijkse Hulp
    • Nabij De Zon
    • Met Spurgeon Het Jaar Door
  • Biografieën
    • Hoorspel
    • Wie is Spurgeon?
    • Tijdlijn van Spurgeon
    • Beknopte biografische schets van CH Spurgeon
    • Uitvoerige biografische schets van CH Spurgeon
    • Een Levensschets (1892)
    • Biografische schets van Susannah Spurgeon
    • Biografie van Charles Spurgeon
    • Docudrama
  • Preken
    • Preken
    • Voor de Predikant
  • Categorieën
    • Blog
    • Brieven
    • De Bekering
    • Diversen
    • Doop
    • Gebeden
    • Het Kruis
    • Korte Overdenkingen
    • Voor kinderen
    • Woorden Van Troost
    • Woorden Van Waarschuwing
    • Woorden Van Wijsheid
  • Onderwerpen
  • Contact

Meer resultaten...

Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud
Kies onderwerp of categorie
Het Spurgeon Archief
Home Preken

Ongelukken, geen Straffen

Uit de Metropolitan Tabernacle Pulpit Volume 7

Door Charles Haddon Spurgeon
2 mei
uit Preken
Leestijd: 40 minuten
A A
Dodelijk treinongeluk in Londen bij Kentish Town 1861

Dodelijk treinongeluk in Londen bij Kentish Town 1861

Spurgeon sprak deze boodschap uit naar aanleiding van twee rampen die zich kort daarvoor in zijn directe omgeving hadden voltrokken. Op zondag 25 augustus 1861 vond een ernstige treinbotsing plaats in de Clayton Tunnel, een 2,4 kilometer lange tunnel tussen Londen en Brighton, waarbij 23 mensen omkwamen en honderden gewond raakten. Nauwelijks twee weken later, op maandag 2 september, deed zich opnieuw een treinramp voor, ditmaal bij Kentish Town Fields in Noord-Londen, waar 15 mensen het leven lieten.

Clayton Tunnel Ongeluk

De treinramp bij Clayton Tunnel vond plaats op zondag 25 augustus 1861, vijf mijl (8 km) van Brighton aan de zuidkust van Engeland. Het was op dat moment het ernstigste ongeval in het Britse spoorwegsysteem. Een trein botste tegen de achterkant van een andere trein binnen de tunnel, waarbij 23 mensen omkwamen en 176 passagiers gewond raakten.

Kentish Town Rails Ongeluk

Op maandag 2 september 1861, nabij het station Kentish Town in Londen, kwamen 16 mensen om het leven en raakten 317 gewond toen een excursietrein van de North London Railway in botsing kwam met een goederentrein van de London and North Western Railway. De excursietrein reed vroeg en had toestemming gekregen om door te rijden, maar botste tegen de goederentrein toen deze de sporen kruiste bij een onbeschermd goederenspoor zonder seinen.

Een preek uitgesproken op zondagmorgen 8 september 1861, door Charles Haddon Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.

Er waren juist op dat tijdstip enigen bij Hem, die Hem berichtten over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met hun offers vermengd had. En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat zij zulke dingen geleden hebben? Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen. Of die achttien, op wie de toren in Siloam viel en die daardoor gedood werden, denkt u dat zij meer schuld hebben gehad dan alle anderemensen die in Jeruzalem wonen? Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen. Lukas 13:1-5

Het jaar 1861 zal de geschiedenis ingaan als een jaar van rampen. Juist op het moment dat de mens zich gereedmaakte om de vruchten van zijn arbeid te plukken, toen de oogst rijp was en de schuren zich vulden met vers graan, trad ook de Dood, de machtige Maaier, naar voren om zijn eigen oogst te halen. Volle schoven werden door hem verzameld in zijn schuur – het graf – en de klaagzangen die deze doden begeleidden, vormden een schrijnend oogstlied.

Wie de kranten van de afgelopen weken heeft gelezen, zal, zelfs met het meest ongevoelige gemoed, niet aan pijnlijke gevoelens zijn ontsnapt. Niet alleen vonden er rampen plaats die zo gruwelijk waren dat de herinnering eraan het bloed doet stollen, maar de ene na de andere rubriek in de krant was gewijd aan rampen die, hoewel wellicht minder spectaculair, gezamenlijk een verbijsterend beeld schetsen van het grote aantal plotselinge sterfgevallen dat de samenleving recentelijk heeft getroffen.

Het was niet zo dat er slechts één ongeluk per dag te betreuren viel; vaak waren het er twee of drie. Niet slechts één noodlottige botsing bracht ons in beroering, maar er volgden er meer, als onheilsboden die elkaar in snel tempo opvolgden. Het was alsof men het geduld en de berusting van Job nodig had om het onafgebroken relaas van ellende en rampspoed te kunnen verdragen.

Zeker, broeders en naasten, dergelijke gebeurtenissen zijn door de gehele geschiedenis van de mensheid heen voorgekomen. Denk niet dat dit iets nieuws is; denk niet, zoals sommigen wellicht doen, dat deze rampen het gevolg zijn van een overbelaste beschaving of van moderne, wonderbaarlijke uitvindingen zoals de stoomtrein. Zelfs als de stoommachine nooit was uitgevonden en de spoorwegen nooit waren aangelegd, zouden er nog steeds plotselinge sterfgevallen en vreselijke ongelukken hebben plaatsgevonden.

Indien wij de oude kronieken raadplegen waarin onze voorouders hun tegenslagen en rampen beschreven, dan zouden wij ontdekken dat de postkoets van weleer evenzeer slachtoffers eiste als de snelle trein van vandaag. Ook toen waren er talrijke poorten naar het dodenrijk en waren de wegen naar de dood even steil, gevaarlijk en drukbezocht als in onze huidige tijd. Twijfelt u daaraan?

Laat mij u dan verwijzen naar het hoofdstuk dat voor u ligt. Denk aan de achttien mensen op wie de toren van Siloam viel. Stel dat zij niet waren omgekomen door een botsing; stel dat zij niet waren vernietigd door een ontembare ijzeren machine die hen van een helling sleepte; zelfs dan zou een slecht geconstrueerde toren of een muur, getroffen door een storm, op achttien mensen tegelijk kunnen neerstorten en hen doden. Of, wellicht nog schrijnender, een tirannieke heerser, die het leven van zijn onderdanen achteloos beschouwt als ornamenten aan zijn gordel, zou plotseling de gelovigen in de tempel kunnen aanvallen en hun bloed vermengen met dat van de ossen die zij op dat moment aan de God des hemels offerden.

Denk daarom niet dat wij in een tijd leven waarin God strenger jegens ons optreedt dan in het verleden. Veronderstel niet dat Gods voorzienigheid nu geringer is dan voorheen; plotselinge sterfgevallen zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Door de eeuwen heen zijn er perioden geweest waarin de wolven van de dood in hongerige troepen hun prooi zochten, en het is waarschijnlijk dat de laatste vijand tot het einde der tijden zijn triomfen zal blijven vieren en dat wormen zich zullen voeden met mensenvlees.

Laat u niet ontmoedigen door plotselinge angst, en laat deze rampen u niet uit het veld slaan. Ga voort met uw werkzaamheden, en als uw plicht u roept om zelfs het veld van de dood te betreden, doe dit dan met moed. God heeft de teugels van de wereld niet uit handen gegeven; Zijn hand rust nog altijd stevig op het roer van het grote schip.

‘Hij heerst met kracht,
En alles dient Zijn macht;
Elke daad van Hem is een zegen,
Zijn pad een helder licht.’

Leer slechts op Hem te vertrouwen, en gij zult niet vrezen voor plotselinge verschrikking; ‘Zijn ziel overnacht in het goede, zijn nageslacht zal de aarde bezitten.’

Het specifieke onderwerp van deze ochtend is echter het volgende: de wijze waarop wij dienen om te gaan met deze indrukwekkende lessen die God met hoofdletters schrijft in de geschiedenis van de wereld. God heeft éénmaal gesproken, ja, tweemaal; laat het niet van ons gezegd worden dat wij er geen acht op slaan. Wij hebben een glimp opgevangen van Gods macht, wij hebben iets waargenomen van de snelheid waarmee Hij onze medeschepselen kan wegvagen. Laten wij “’de roede horen en Wie hem bestemd heeft’; en terwijl wij luisteren, laten wij twee dingen doen.

Ten eerste, laten wij niet de dwaze conclusie trekken die bijgelovige en onwetende mensen zo vaak maken – de conclusie die in de tekst wordt gesuggereerd, namelijk dat degenen die door een ongeluk omkomen grotere zondaars zouden zijn dan anderen in het land.

Ten tweede, laten wij de juiste en gepaste conclusie trekken; laten wij deze gebeurtenissen praktisch aanwenden tot onze eigen persoonlijke verbetering. Laten wij de stem van de Heiland horen zeggen: ‘Indien gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen.’

I. Laten wij allereerst waken voor de overhaaste en ondoordachte conclusie dat degenen die door verschrikkelijke ongelukken getroffen worden, dit ondergaan als straf voor hun zonden.

Er is op de meest absurde wijze beweerd dat zij die op de eerste dag van de week reizen en vervolgens een ongeluk krijgen, dit ongeluk moeten beschouwen als Gods oordeel over hun vermeende schending van de christelijke rustdag. Zelfs vrome predikanten hebben beweerd dat de recente, betreurenswaardige botsing beschouwd moet worden als een buitengewone en opmerkelijke uiting van Gods toorn jegens de ongelukkigen die zich op dat moment in de Clayton Tunnel bevonden.

Ik protesteer echter krachtig tegen een dergelijke conclusie, niet in mijn eigen naam, maar in de Naam van Hem die de Meester en Leraar der christenen is. Met betrekking tot hen die in die tunnel omkwamen, vraag ik u: denkt u dat zij grotere zondaars waren dan alle andere mensen? ‘Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.’ Of zij die afgelopen maandag het leven lieten: meent u dat zij schuldiger waren dan alle andere inwoners van Londen? ‘Ik zeg u: Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen.’

Ik ontken niet dat er soms oordelen van God zijn uitgesproken over specifieke personen vanwege hun zonden; dergelijke gevallen zijn zeldzaam, maar ze hebben zich daadwerkelijk voorgedaan. Sommigen van ons hebben uit eigen ervaring verhalen gehoord van mensen die God openlijk lasterden en Hem uitdaagden om hen te vernietigen, waarna zij plotseling dood neervielen. In dergelijke situaties volgde de straf zo onmiddellijk op de godslastering, dat het onmogelijk was de hand van God daarin niet te onderkennen (Zie recent voorval).

De man had roekeloos om Gods oordeel gevraagd; zijn gebed werd verhoord en het oordeel volgde. Zonder twijfel zijn er situaties die als een natuurlijk oordeel kunnen worden beschouwd. Wanneer men een man ziet, gehuld in lompen, arm en dakloos, die een losbandig leven heeft geleid, zich overgegeven heeft aan dronkenschap en zijn reputatie heeft verkwanseld, dan is het niet meer dan rechtvaardig dat hij honger lijdt en als een verschoppeling door het leven gaat. Dit kan terecht worden gezien als een uiting van Gods rechtvaardig oordeel.

Ook in ziekenhuizen treffen wij aangrijpende voorbeelden aan van mannen en vrouwen die lijden aan ernstige ziekten. Moge God ons ervoor behoeden te ontkennen dat in dergelijke gevallen-waar de straf het natuurlijke gevolg is van de zonde-het oordeel van God zichtbaar wordt over losbandigheid en goddeloze verlangens. Hetzelfde geldt voor vele andere situaties waarin het verband tussen zonde en straf zo evident is, dat zelfs de minst oplettende toeschouwer kan inzien dat God de ellende tot het onvermijdelijke gevolg van de zonde heeft gemaakt.

Maar in gevallen van ongelukken, zoals het incident waarnaar ik eerder verwees, en in situaties van plotselinge en onmiddellijke dood, herhaal ik met klem mijn bezwaar tegen het dwaze en misleidende idee dat degenen die op deze wijze sterven, grotere zondaars zouden zijn dan alle anderen die ongedeerd blijven.

Sta mij toe deze kwestie te bespreken met mijn medechristenen, want ik besef dat sommige onwetende gelovigen geschokt kunnen zijn door mijn woorden. Sommigen, die geneigd zijn tot verdraaiing, zouden zelfs kunnen menen dat ik een excuus zoek voor het schenden van de Dag des Heeren. Dit is echter geenszins het geval. Ik bagatelliseer de zonde niet; ik getuig en verklaar slechts dat ongelukken niet moeten worden beschouwd als straffen voor de zonde, omdat ware straf niet tot deze wereld behoort, maar tot de wereld die nog komen zal. Aan allen die geneigd zijn om overhaast elke ramp als een goddelijk oordeel te bestempelen, wil ik mij richten, in de hoop hen tot een dieper inzicht te brengen.

Laat mij beginnen met het volgende: beste broeders, beseffen jullie niet dat wat jullie beweren eenvoudigweg niet waar is? En dat is op zichzelf al voldoende reden om het niet te zeggen. Leert uw eigen ervaring en waarneming u niet dat hetzelfde lot zowel de rechtvaardigen als de goddelozen treft? Het is waar dat een goddeloze soms plotseling op straat sterft, maar is er nooit een predikant gestorven op de preekstoel?

Het is waar dat een plezierboot, waarop mensen op zondag hun eigen vermaak zochten, plotseling is gezonken; maar is het niet evenzeer waar dat een schip vol godvruchtige mensen, die op reis waren om het Evangelie te verkondigen, eveneens is vergaan? De zichtbare voorzienigheid van God maakt geen onderscheid tussen personen; een storm kan zich net zo goed samenpakken rond het zendingsschip ‘John Williams’ als rond een schip vol losbandige zondaars. Begrijpt u dan niet dat Gods voorzienigheid in haar uiterlijke handelingen soms zelfs strenger lijkt voor de rechtvaardigen dan voor de goddelozen? Heeft Paulus niet gezegd, toen hij de ellende van de rechtvaardigen in zijn tijd aanschouwde: ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen’? (1 Korinthe 15:19).

Het pad van gerechtigheid heeft mensen niet zelden geleid naar de pijnbank, de gevangenis, de galg en de brandstapel, terwijl de weg van de zonde vaak heeft geleid tot macht, heerschappij en hoge achting onder hun medemensen. Het is dan ook onjuist te stellen dat God in deze wereld mensen straft voor hun zonden en hen beloont voor hun goede daden. Heeft David niet gezegd: ‘Ik heb een gewelddadige goddeloze gezien, die zich wijd vertakte als een bladerrijke inheemse boom’? En was dit niet een bron van verwarring voor de psalmist, totdat hij het heiligdom van God binnenging en hun uiteindelijke einde begreep?

Hoewel uw geloof u verzekert dat Gods voorzienigheid uiteindelijk uitsluitend ten goede zal komen aan Zijn volk, heeft uw leven – hoe kort ook binnen het grote toneel van de geschiedenis – u ongetwijfeld geleerd dat Gods voorzienigheid in haar uiterlijke handelingen geen onderscheid maakt tussen rechtvaardigen en goddelozen. Rechtvaardigen sterven even plotseling als goddelozen; de plaag maakt geen onderscheid tussen zondaar en heilige; en het zwaard van oorlog is even genadeloos voor de zonen van God als voor de zonen van Belial. Wanneer God Zijn gesel zendt, treft deze zowel onschuldigen als schuldigen zonder aanziens des persoons.

Mijn broeders, als uw opvatting van een wrekende en belonende voorzienigheid niet strookt met de werkelijkheid, waarom zou u dan doen alsof zij waar is? En als deze gedachtegang niet opgaat als algemene regel, waarom zou u dan aannemen dat zij in dit specifieke geval wel van toepassing is? Laat deze gedachte los, want het Evangelie van God vraagt nooit van u om een onwaarheid te geloven.

Ten tweede is er nog een andere reden. Het idee dat elk ongeluk beschouwd moet worden als een direct oordeel van God, reduceert Gods voorzienigheid tot een ondiepe plas in plaats van een onpeilbare oceaan. Want als het waar zou zijn dat een treinongeluk plaatsvindt omdat mensen op zondag reizen, dan zou elk kind Gods voorzienigheid kunnen doorgronden. Ik zou elk kind uit de jongste zondagsschoolklas kunnen nemen, en het zou zeggen: ‘Ja, dat begrijp ik.’ Maar als voorzienigheid zo eenvoudig was, en als het een voorzienigheid is die volledig te begrijpen valt, dan is het duidelijk niet het bijbelse begrip van voorzienigheid.

In de Schrift wordt ons immers steeds geleerd dat Gods voorzienigheid ‘een grote diepte’ is. Zelfs Ezechiël, die als profeet de vleugels van de cherubim had en hoog kon stijgen, kon, toen hij de wielen aanschouwde – het grote symbool van Gods voorzienigheid – slechts uitroepen dat de wielen zo hoog waren dat zij ontzag inboezemden. Zij waren vol ogen, ondoorgrondelijk in hun werking. Indien voorzienigheid zo eenvoudig zou zijn dat zij net zo duidelijk was als twee plus twee vier is, dan zou zij behoren tot de eerste lessen die een kind zou kunnen leren.

De Schrift leert ons dat Gods voorzienigheid te vergelijken is met een diepe oceaan: het menselijk intellect kan erin zwemmen en duiken, maar zal nooit de bodem of de oevers bereiken. Wanneer wij menen de redenen achter Gods voorzienigheid te kunnen doorgronden en Zijn besluiten naar onze hand te kunnen zetten, tonen wij slechts onze eigen dwaasheid, niet ons begrip van Zijn wegen.

Stelt u zich eens voor, heren: er wordt een groot toneelstuk opgevoerd en u betreedt de zaal halverwege de voorstelling, ziet slechts één acteur op het toneel en beweert dan: ‘Ja, ik begrijp het geheel.’ Wat een dwaasheid zou dat zijn! Beseft u niet dat het grote werk van Gods voorzienigheid bijna zesduizend jaar geleden is begonnen? U bent slechts dertig of veertig jaar op deze wereld en hebt slechts een glimp opgevangen van één enkele scène, en toch beweert u het geheel te doorgronden. Dat is onzinnig. U begrijpt het niet; u staat nog maar aan het begin van uw begrip. Alleen Hij kent het einde vanaf het begin. Alleen Hij overziet de grote uitkomsten en de uiteindelijke reden waarom de wereld werd geschapen en waarom Hij zowel het goede als het kwade toestaat.

Denk daarom niet dat u de wegen van God kunt doorgronden; door dat te doen, verlaagt u Gods voorzienigheid en brengt u Hem terug tot het niveau van de mens. Wanneer u meent deze rampen te begrijpen en de verborgen plannen van Zijn wijsheid te doorgronden, doet u afbreuk aan Zijn majesteit.

Ziet u bovendien niet in dat een dergelijke gedachtegang het farizeïsme in de hand werkt? Indien wij zouden aannemen dat de mensen die verpletterd, verbrand of onder de wielen van treinen zijn omgekomen grotere zondaars waren dan wij, zouden wij onszelf automatisch als betere mensen beschouwen. Wat zouden wij dan uitstekende voorbeelden van deugd zijn! Wij doen immers niet wat zij deden, en daarom, zo zouden wij redeneren, zorgt God ervoor dat alles voorspoedig voor ons verloopt. Aangezien sommigen van ons dagelijks reizen zonder ooit een ongeluk te ervaren, zouden wij onszelf volgens deze gedachtegang kunnen beschouwen als Gods favorieten.

En ziet u niet, broeders, dat onze veiligheid dan zou worden opgevat als een bewijs van ons christen-zijn? Dat het feit dat wij zonder incident met de trein reizen, zou aantonen dat wij wedergeboren mensen zijn? Toch heb ik nergens in de Schrift gelezen: ‘Wij weten dat wij van de dood naar het leven zijn overgegaan, omdat wij tweemaal per dag veilig van Londen naar Brighton hebben gereisd.’ Een dergelijk vers bestaat niet. Maar als het werkelijk zo zou zijn dat alleen de grootste zondaars slachtoffer worden van ongelukken, dan zou daaruit logischerwijs volgen dat zij die geen ongelukken meemaken, wel bijzonder goede mensen moeten zijn. Wat een farizeïsche denkbeelden zouden we daarmee voeden! Ik kan mij geen moment aan zo’n dwaasheid overgeven.

Wanneer ik kijk naar de verminkte lichamen van hen die zo plotseling zijn omgekomen, vullen mijn ogen zich met tranen. Maar mijn hart verheft zich niet in trots, noch spreken mijn lippen een oordeel uit. Verre zij het van mij om hoogmoedig uit te roepen: ‘God, ik dank U dat ik niet ben zoals deze mensen!’ Nee, dat is niet de geest van Christus, noch de geest van het christendom. Terwijl wij God mogen danken dat wij gespaard zijn gebleven, moeten wij tegelijkertijd erkennen: ‘Het is door Uw genade dat wij niet verteerd zijn.’ Dit mogen wij uitsluitend toeschrijven aan Zijn genade, en aan niets anders.

Wij kunnen niet aannemen dat er iets beters in ons was waardoor wij in leven zijn gebleven, terwijl de dood zo nabij was. Het is enkel omdat Hij barmhartig is geweest en eindeloos geduld met ons heeft gehad. Hij wil niet dat wij verloren gaan, maar dat wij tot bekering komen. Daarom heeft Hij ons behoed voor het graf en ons leven gespaard.

Mag ik u erop wijzen dat de veronderstelling waartegen ik zo krachtig protesteer, niet alleen onjuist is, maar ook buitengewoon wreed en onbarmhartig? Want stel dat het waar zou zijn dat allen die op een buitengewone en verschrikkelijke wijze omkomen, grotere zondaars zijn dan anderen – zou dat niet een verpletterende slag zijn voor hun nabestaanden? Is het dan niet buitengewoon hardvochtig van ons om zo’n idee te koesteren, tenzij wij door onweerlegbaar bewijs gedwongen worden het als een bittere waarheid te aanvaarden? Ik daag u uit om dit in het oor van een weduwe te fluisteren. Stel u voor dat u haar benadert en zegt: ‘Uw man was een grotere zondaar dan andere mensen, daarom is hij gestorven.’ U zou niet de hardheid of de wreedheid kunnen opbrengen om zoiets te zeggen.

En wat te denken van een onschuldig kind, dat nooit persoonlijk heeft gezondigd – al draagt het uiteraard de erfzonde van Adam – maar dat verpletterd wordt aangetroffen tussen het puin van een ongeluk? Overdenk de gruwelijke consequentie van de veronderstelling dat degenen die omkwamen grotere zondaars zouden zijn dan anderen. U zou dan moeten beweren dat dit onschuldige kind een grotere zondaar was dan velen die nog leven, zelfs in de diepste krochten van verdorvenheid. Ziet u niet hoe fundamenteel onwaar en onrechtvaardig zo’n redenering is? Wellicht kan ik u de onrechtvaardigheid hiervan nog duidelijker maken door u eraan te herinneren dat deze logica zich op een dag tegen uzelf zou kunnen keren. Stel dat u zelf plotseling op dergelijke wijze zou sterven, bent u dan bereid op grond daarvan tot verdoemenis veroordeeld te worden?

Dergelijke gebeurtenissen kunnen zelfs plaatsvinden in het huis van God. Laat mij u en mijzelf herinneren aan dat droevige moment waarop wij eens samenkwamen met geen ander doel dan God te dienen. De predikant kwam met slechts één intentie: zoveel mogelijk mensen bijeenbrengen om naar zijn boodschap te luisteren, mensen die anders nooit naar hem zouden hebben geluisterd. Toch waren er begrafenissen als gevolg van die heilige inspanning – en wij blijven volhouden dat het een heilige inspanning was, hetgeen Gods zegen achteraf heeft bevestigd. Er vielen doden, en die doden waren onder Gods volk. Ik durf bijna te zeggen dat ik opgelucht was dat het Gods volk betrof en niet anderen. Een vreselijke angst greep de gemeente aan, en in paniek vluchtten zij weg. Maar ziet u niet dat, als ongelukken als oordelen worden beschouwd, het logisch zou zijn te concluderen dat wij gezondigd hebben door daar aanwezig te zijn – een insinuatie die ons geweten met verontwaardiging verwerpt?

Als die redenering waar zou zijn, geldt zij immers evenzeer voor ons als voor anderen. En als u de beschuldiging verontwaardigd zou afwijzen dat iemand gewond raakte of stierf door zonde terwijl hij daar was om God te aanbidden, wijs dan met gelijke overtuiging dezelfde beschuldiging af voor anderen. Wees geen medeplichtige aan de aantijging tegen hen die in de afgelopen weken zijn gestorven, namelijk dat zij stierven vanwege een grote zonde.

Hier voorzie ik de bezorgdheid van voorzichtige en ijverige mensen, die – zoals Uzza – de ark van God menen te moeten aanraken. ‘Wel,’ zegt de een, ‘maar zo moeten we niet spreken, want het is een nuttig bijgeloof. Er zijn immers mensen die door het ongeluk zullen worden weerhouden op zondag te reizen, en daarom moeten we hen vertellen dat degenen die zijn omgekomen, zijn omgekomen omdat ze op zondag reisden.’

Broeders, ik zou nooit een leugen vertellen om een ziel te redden, en dit zou een leugen zijn, want het is niet waar. Ik zou alles doen om zondagsarbeid en zonde te bestrijden, maar zelfs daarvoor zou ik geen onwaarheid verzinnen. Die mensen hadden net zo goed op een maandag als op een zondag kunnen omkomen. God verleent geen bijzondere bescherming op een bepaalde dag van de week, en ongelukken kunnen zich op elke dag voordoen. Het is slechts vroom bedrog wanneer we proberen het bijgeloof van mensen te bespelen om zo winst te behalen voor Christus.

Een katholieke priester zou wellicht zo’n argument consequent hanteren, maar een oprechte christen, die gelooft dat de religie van Christus zichzelf kan verdedigen zonder toevlucht te nemen tot leugens, zou dat nooit doen. Deze mensen zijn niet gestorven omdat zij op zondag reisden. Dat blijkt wel uit het feit dat anderen omkwamen op maandag, terwijl zij bezig waren met een daad van barmhartigheid. Waarom of waardoor God het ongeluk zond, weet ik niet.

God verhoede dat wij onze eigen redeneringen aanvoeren wanneer God ons Zijn reden niet heeft geopenbaard. Wij mogen echter nooit het bijgeloof van mensen als middel gebruiken om Gods eer te bevorderen. Ik zie vaak een verborgen ‘Roomse’ invloed onder protestanten. Ik ontmoet mensen die de kinderdoop verdedigen met het argument: ‘Het kan toch geen kwaad? Er zitten veel goede bedoelingen achter, het kan zelfs iets goeds opleveren, en zelfs het vormsel kan voor sommigen een zegen zijn. Dus laten we ons er niet tegen uitspreken.’ Maar voor mij gaat het er niet om of iets schadelijk is of niet; het gaat erom of het juist is, of het in overeenstemming is met de Schrift, of het waar is. En stel dat de waarheid ooit kwaad zou doen – een gedachte die wij beslist niet kunnen accepteren – dan ligt die verantwoordelijkheid niet bij ons. Onze enige opdracht is om de waarheid te spreken, zelfs al zou de hemel instorten. Ik herhaal: elke vooruitgang van het Evangelie die voortkomt uit menselijk bijgeloof is een valse vooruitgang. Uiteindelijk zal dit averechts werken voor hen die zich van zulke onheilige middelen bedienen.

Wij belijden een godsdienst die een beroep doet op het menselijk oordeel en gezond verstand. Indien deze middelen niet volstaan, weiger ik nadrukkelijk om mijn toevlucht te nemen tot minderwaardige of misleidende methoden. Broeders, als iemand zijn hart verhardt en zegt: ‘Ik ben de ene dag net zo veilig als de andere’ – wat volledig juist is – dan zeg ik hem: ‘De zonde van het misbruik van deze waarheid rust op jou, niet op mij.’ Zelfs als ik in staat zou zijn om iemand van het schenden van de christelijke rustdag te weerhouden door hem een bijgelovige hypothese voor te houden, zou ik dat niet doen. Want al zou ik hem tijdelijk kunnen weerhouden van die ene zonde, uiteindelijk zou hij te intelligent worden om zich door mijn drogreden te laten misleiden. Dan zou hij mij slechts zien als een priester die zijn angsten bespeelt, in plaats van zijn verstand te respecteren.

Laten wij beseffen dat ons christendom geen zwak, onzeker geloof is dat zich aanpast aan het kleinzielige bijgeloof van onwetende en verduisterde geesten. Het is een krachtig en standvastig geloof dat het licht liefheeft en geen geheiligde leugens nodig heeft om zichzelf te verdedigen.

Ja, criticus! Richt uw lantaarn op ons en laat het licht recht in onze ogen schijnen. Wij zijn niet bevreesd, want de waarheid is machtig en zal zegevieren. Als de waarheid niet kan standhouden in het volle daglicht, verlangen wij ook niet dat de zon ondergaat om haar een kans te geven.

Ik ben ervan overtuigd dat veel ongeloof is ontstaan door de natuurlijke neiging van sommige christenen om gebruik te maken van wijdverspreide misverstanden. Zij zeggen: ‘Dit populaire misverstand is nuttig, het helpt mensen op het juiste pad te blijven; laten we deze fout handhaven, want het doet duidelijk goed.’ Maar wanneer die fout uiteindelijk wordt ontmaskerd, zeggen ongelovigen: ‘Zie je wel? Deze christenen worden betrapt op hun trucs.’

Laten wij geen trucs gebruiken, broeders. Laten wij mensen niet behandelen als kleine kinderen die met spookverhalen en heksen bang gemaakt moeten worden. De waarheid is dat dit niet de tijd van vergelding is, en het is niet alleen zinloos, maar zelfs schadelijk om te verkondigen dat dit wel zo is.

En nu, tot slot – en dan laat ik dit punt rusten – ziet u niet in dat de onchristelijke en onschriftuurlijke aanname dat een plotselinge dood het gevolg is van zonde, het christendom berooft van een van zijn krachtigste argumenten voor de onsterfelijkheid van de ziel? Broeders, wij betogen dagelijks, op grond van de Schrift, dat God rechtvaardig is. En omdat Hij rechtvaardig is, moet Hij de zonde straffen en de rechtvaardigen belonen. Het is echter duidelijk dat dit niet in deze wereld gebeurt. Zoals ik heb aangetoond, treft in deze wereld hetzelfde lot zowel de rechtvaardigen als de goddelozen: beiden kunnen arm zijn en plotseling sterven.

Daaruit volgt logisch en onmiskenbaar dat er een toekomstige wereld moet zijn waarin deze zaken worden rechtgezet. Indien er een God is, moet Hij rechtvaardig zijn; en indien Hij rechtvaardig is, moet Hij de zonde straffen en het goede belonen. Omdat dit in deze wereld niet consequent gebeurt, moet er een andere staat van bestaan zijn waarin mensen de rechtvaardige beloning of straf ontvangen die zij verdienen. Zij die naar het vlees hebben gezaaid, zullen verderf van het vlees oogsten, terwijl zij die naar de Geest hebben gezaaid, eeuwig leven van de Geest zullen oogsten.

Wanneer men deze wereld tot de plaats van vergelding maakt, ontneemt men de zonde haar ware ernst. ‘O,’ zegt de zondaar, ‘als het lijden hier op aarde mijn enige straf is, dan zal ik zonder aarzeling zondigen.’ Maar zeg dan: ‘Nee, dit is niet de wereld van straf, maar een wereld van beproeving; geen rechtbank van gerechtigheid, maar een land van genade; geen gevangenis van angst, maar een huis van geduld.’ Op die manier open je hun ogen voor de toekomst; je plaatst de rechterstoel van God voor hen; je herinnert hen aan de woorden: ‘Komt, gezegenden’ en ‘Gaat weg, vervloekten.’ Zo bied je een meer redelijke en Schriftuurlijke basis om hun geweten en harten te raken.

Mijn betoog was er dan ook op gericht om de gedachte, die helaas te vaak voorkomt onder ongelovigen, te weerleggen dat wij als christenen elke ramp beschouwen als een Goddelijk oordeel. Dat doen wij niet; wij geloven niet dat die achttien mensen op wie de toren in Siloam viel, grotere zondaars waren dan alle andere inwoners van Jeruzalem.

II. Nu kom ik bij het tweede punt: welk gebruik behoren wij te maken van deze stem van God, gehoord te midden van het gekerm en de kreten van stervende mensen? Twee toepassingen dienen zich aan: ten eerste zelfonderzoek, en ten tweede waarschuwing.

De eerste vraag die wij onszelf zouden moeten stellen, luidt: ‘Waarom zou het niet mijn lot kunnen zijn om binnenkort plotseling te sterven? Heb ik enige garantie op het leven? Beschermt iets mij op bijzondere wijze tegen een onverwachte overgang door de poorten van het graf? Heb ik een belofte van een lang leven ontvangen? Ben ik op enigerlei wijze gevrijwaard van de pijlen van de dood? Waarom zou ik niet sterven?’

Hieruit volgt een tweede, indringende vraag: ‘Ben ik niet net zo’n grote zondaar als degenen die gestorven zijn? Zijn er bij mij, zelfs bij mij, geen zonden tegen de Heere, mijn God? Wellicht hebben anderen mij in uiterlijke zonden overtroffen, maar zijn de gedachten van mijn hart niet even verdorven? Vloekt dezelfde wet die hen veroordeelt, niet ook mij? Want ik heb immers niet volmaakt geleefd naar alles wat in het boek der wet geschreven staat. Het is even onmogelijk dat ik door mijn eigen werken gered kan worden als dat zij gered konden worden. Ben ik niet, evenals zij, van nature onderworpen aan de wet en daarmee ook aan de vloek?’

Deze vragen zouden ons diep moeten raken. In plaats van te peinzen over hun zonden – wat slechts tot hoogmoed leidt – dienen wij na te denken over onze eigen zonden, hetgeen ons tot nederigheid brengt. In plaats van te speculeren over hun schuld – wat niet onze zaak is – dienen wij naar binnen te kijken en stil te staan bij onze eigen overtredingen, waarvoor wij persoonlijk verantwoording moeten afleggen aan de Allerhoogste God.

De volgende vraag is: ‘Heb ik berouw gehad over mijn zonden?’ Het is niet aan mij om te onderzoeken of zij dat hebben gedaan; de vraag is: heb ík het gedaan? Aangezien ik hetzelfde lot kan ondergaan, ben ik dan bereid om het onder ogen te zien? Heb ik door de overtuigende kracht van de Heilige Geest de duisternis en verdorvenheid van mijn hart ingezien? Ben ik tot het besef gekomen dat ik Gods toorn verdien, en dat Zijn straf, indien die mij treft, rechtvaardig zal zijn? Haat ik de zonde? Heb ik geleerd er een afkeer van te hebben? Heb ik door de Heilige Geest afstand genomen van de zonde alsof het een dodelijk gif is? En streef ik ernaar Christus, mijn Meester, te eren? Ben ik gewassen in Zijn bloed? Draag ik Zijn gelijkenis? Reflecteer ik Zijn karakter en leef ik tot Zijn eer? Want indien dit niet het geval is, verkeer ik in even groot gevaar als zij en kan ook ik plotseling worden weggenomen. En waar ben ik dan? Ik zal mij niet afvragen waar zij zijn; die vraag doet er voor mij niet toe. In plaats van nieuwsgierig te zijn naar het toekomstige lot van deze ongelukkige mannen en vrouwen, is het veel verstandiger om na te denken over onze eigen bestemming en onze eigen geestelijke staat.

‘Wat ben ik? Ziel, ontwaak,
Beoordeel het eerlijk.’

Ben ik bereid om te sterven? Als de poorten van de hel zich nu zouden openen, zou ik daar dan binnengaan? Als de gapende kaken van de dood zich onder mij zouden openen, ben ik dan gereed om er met vertrouwen doorheen te stappen, zonder angst voor het kwaad, omdat God bij mij is? Dit is het juiste gebruik dat wij van deze gebeurtenissen moeten maken; dit is de verstandigste wijze waarop wij Gods oordelen op onszelf en onze eigen situatie dienen toe te passen.

Dames en heren, God heeft de afgelopen weken tot iedere man, vrouw en kind in Londen gesproken. Hij heeft tot mij gesproken, en tot u. Zijn stem klonk vanuit de donkere tunnel, vanuit de ondergaande zon, en vanuit het felle vuur dat omringd werd door de lichamen van mannen en vrouwen. Hij sprak tot u: ‘Weest ook u bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen’ (Mattheüs 24:44). Moge deze woorden u aan het denken zetten: ‘Ben ik voorbereid? Ben ik er klaar voor? Ben ik bereid om nu voor mijn Rechter te verschijnen en het vonnis over mijn ziel te horen?’

Wanneer wij deze gebeurtenissen hebben gebruikt tot zelfonderzoek, laat mij u eraan herinneren dat wij ze ook als waarschuwing moeten beschouwen. ‘Gij zult allen evenzo omkomen.’ ‘Nee,’ zegt iemand, ‘niet op dezelfde manier. Wij zullen niet allen verpletterd worden; velen van ons zullen in hun bed sterven. Wij zullen niet allen verbranden; velen van ons zullen rustig hun ogen sluiten.’ Ja, maar de tekst zegt: ‘Gij zult allen evenzo omkomen.’

Laat mij u eraan herinneren dat sommigen van ons wellicht op precies dezelfde wijze zullen sterven. Er is geen reden om te veronderstellen dat ook wij niet plotseling kunnen worden weggenomen, terwijl wij door de straten lopen. U kunt sterven terwijl u aan tafel zit – hoeveel zijn er niet gestorven met het brood des levens nog in hun handen! U kunt in uw bed liggen, en dat bed kan plotseling uw graf worden. U kunt sterk, gezond en vol leven zijn, en toch onverwacht voor God verschijnen door een ongeluk of het plotseling staken van de bloedsomloop. O, moge een plotselinge dood voor u een plotselinge heerlijkheid betekenen!

Maar het kan gebeuren dat sommigen van ons op dezelfde onverwachte wijze sterven als anderen. Nog niet zo lang geleden, in Amerika, legde een broeder, terwijl hij het Woord predikte, zijn lichaam en zijn taak tegelijkertijd neer. U herinnert zich wellicht de dood van Dr. Beaumont, die tijdens het verkondigen van het Evangelie van Christus zijn ogen sloot voor deze wereld. En ik herinner mij de dood van een predikant in ons eigen land, die juist een vers had opgegeven:

‘Vader, ik verlang, ik smacht om te zien
De plaats waar U verblijft;
Ik zou Uw aardse hof verlaten
En vluchten naar Uw huis, mijn God.’

…toen het God behaagde zijn hartenwens te vervullen en hij in al zijn schoonheid voor de Koning verscheen. Waarom zou zo’n plotselinge dood u of mij niet kunnen overkomen?

Het is onvermijdelijk dat, wanneer de dood komt, hij ons in bepaalde opzichten op dezelfde manier zal treffen als degenen die onlangs zo plotseling zijn weggenomen. Allereerst zal hij even zeker komen. Hoe snel zij ook reisden, zij konden niet ontsnappen aan hun achtervolger. Waar zij zich ook bevonden, op weg naar huis of juist van huis, zij konden de pijl niet ontwijken toen hun tijd gekomen was. Zo zal het ook met ons zijn. Even zeker en onvermijdelijk als de dood zijn zegel heeft gedrukt op de lichamen die nu door de aarde zijn bedekt, zo zal hij ook zijn zegel op ons drukken (tenzij de Heere eerder komt), want ‘het is voor de mensen beschikt dat zij eenmaal moeten sterven en dat daarna het oordeel volgt’ (Hebreeën 9:27).

Er is geen ontkomen aan; er is geen zijweg die ons kan redden, geen brug die deze rivier overspant, en geen veerboot die ons droogvoets over de Jordaan kan brengen. In uw koude diepten, o doodsjordaan, moet ieder van ons afdalen; in uw ijzige stroom zal ons bloed verstijven, en onder uw schuimende golven zullen onze hoofden verdwijnen. Ook wij zullen onvermijdelijk sterven. Misschien klinkt dat als een cliché, als iets alledaags, en in zekere zin is de dood inderdaad alledaags. Maar toch overkomt hij ons slechts één keer. Moge God ons helpen dit besef voortdurend in onze gedachten te houden, zodat wij leren dagelijks te sterven en het moment van onze dood met berusting en vrede kunnen aanvaarden.

Zoals de dood hen onvermijdelijk trof, zal hij ook ons treffen, met dezelfde onweerstaanbare kracht. Toen de dood hen overviel, konden zij niets doen. Een kaartenhuis van een kind was niet eenvoudiger te verpletteren dan deze zware wagons. Zij zaten naast elkaar te praten, en voordat zij zelfs maar een kreet konden slaken, werden zij verpletterd en verminkt.

Eén man probeerde zijn vrouw te redden, maar zware balken bedekten haar lichaam. Uiteindelijk vond hij slechts haar hoofd – zij was gestorven. Verdrietig ging hij naast haar zitten en legde zijn hand op haar voorhoofd, totdat het steenkoud was geworden. Terwijl hij toekeek hoe anderen met gebroken botten uit het wrak werden gehaald, moest hij haar lichaam achterlaten. Zijn kinderen waren moederloos, en hijzelf was beroofd van de liefde van zijn leven. Zij konden niets doen; hoe hard zij ook probeerden, toen het moment eenmaal daar was, was er geen ontkomen aan. De dood of gebroken botten waren het onvermijdelijke gevolg.

Voor jou en mij zal het niet anders zijn. Je kunt de dokter het hoogste honorarium bieden, maar hij kan geen nieuw bloed in je aderen laten stromen. Betaal hem met bergen goud, maar hij kan je hart niet nog één keer laten kloppen. Dood, onweerstaanbare overwinnaar van mensen – niemand kan je weerstaan; jouw woord is wet, jouw wil is lot. En zo zal de dood ons treffen zoals hij hen heeft getroffen: met kracht en zonder dat iemand zich ertegen kan verzetten.

Toen de dood hen overviel, kwam hij plotseling en liet geen uitstel toe. Zo zal hij ook ons treffen. Wellicht krijgen wij meer tijd dan zij, maar wanneer het uur heeft geslagen, is er geen uitstel meer mogelijk. Trek je voeten op in je bed, o patriarch, want je moet sterven en niet leven! Geef je vrouw een laatste kus, jij ervaren soldaat van het kruis; leg je handen op het hoofd van je kinderen en geef hun de stervenszegen, want al je gebeden kunnen je leven niet verlengen, en al je tranen kunnen geen druppel toevoegen aan de droge bron van je bestaan.

Je moet gaan, de Meester roept je, en Hij duldt geen uitstel. Zelfs als je hele familie bereid zou zijn hun levens te geven om je slechts een uur uitstel te bezorgen, het zou niet baten. Zelfs als een hele natie zich zou willen opofferen om haar vorst nog een week langer te laten regeren, het zou niet gebeuren. Zelfs als de hele kudde bereid was de donkere gewelven van het graf te betreden om het leven van hun herder nog een jaar te verlengen, het zou niet baten. De dood duldt geen uitstel; de tijd is om, de klok heeft geslagen, het zand is op, en net zo zeker als zij stierven toen hun tijd was gekomen – door een plotseling ongeluk in het veld – zo zeker zullen ook wij sterven.

Laten wij niet vergeten dat de dood ons, net als hen, zal treffen met zijn verschrikkingen. Misschien niet met het geluid van brekende balken, niet met de duisternis van een tunnel, niet met rook en stoom, noch met de kreten van vrouwen of het gekerm van stervende mannen, maar toch met ontzagwekkende angst. Waar wij de dood ook mogen ontmoeten – als wij niet in Christus zijn en de herdersstaf ons geen troost biedt – zal sterven altijd een ingrijpende en beangstigende ervaring zijn.

Zelfs in een comfortabel bed, o zondaar, met zachte kussens onder uw hoofd, de liefdevolle arm van uw echtgenote om u te ondersteunen en een tedere hand om het klamme zweet van uw voorhoofd te vegen, zal het een zware strijd zijn om het monster van de dood onder ogen te zien, zijn angel te voelen en zijn duistere domein binnen te gaan. Sterven is altijd moeilijk – op elk moment en onder de gunstigste omstandigheden – voor wie onvoorbereid is.

Ik wil u achterlaten met één gedachte die u altijd in herinnering moet houden: wij zijn stervende wezens, geen blijvende, en onze tijd op aarde is kort. Misschien zal deze hand, die nu uitgestrekt is, en deze mond, die nu spreekt over ernstige zaken, spoedig verstillen. Almachtige God, eeuwige Koning, kom wanneer U wilt! Maar, o, moge U nooit komen op een slecht besteed uur! Moge U mij vinden in diepe overdenking van Uw grootheid, terwijl ik lofzangen zing voor mijn Schepper; of terwijl ik goed doe aan armen en behoeftigen, de zwakken en vermoeiden ondersteun, troost bied aan de bedroefden of het Evangelie verkondig aan hen die het nog niet willen horen.

Kom dan wanneer U wilt, als U met mij bent in het leven, zal ik niet vrezen U in de dood te ontmoeten. Maar, o, laat mijn ziel gereed zijn, gekleed in haar bruiloftskleed, met haar lamp opgestoken en haar licht brandend, gereed om haar Meester te zien en binnen te gaan in de vreugde van haar Heere! Zielen, u kent de weg tot het heil; u hebt het vaak gehoord, hoor het nogmaals: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven.’ ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.’ ‘Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid, en met de mond belijdt men tot zaligheid.’ Moge de Heilige Geest u de genade schenken om beide te doen. En als dat is gebeurd, kunt u met vertrouwen zeggen:

‘Kom, dood, met hemelse scharen,
om mijn ziel weg te dragen!’

Download PDF
XFacebookWhatsApp
Vorige Artikel

Het leven en sterven van de oprechte mens

Volgende Artikel

De onveranderlijkheid van God

Archief

Meer resultaten...

Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud
Kies onderwerp of categorie

Meest Gelezen

  • Sword and Trowel - CharlesSpurgeon.nl

    Wat is er met Petrus gebeurd?

    7 Gedeeld
    Deel 3 Tweet 2
  • De jonge predikant van de Fens

    3 Gedeeld
    Deel 1 Tweet 1
  • Werp uw zorg op de Heere, want Hij zorgt voor u

    21 Gedeeld
    Deel 11 Tweet 4
  • De dame die om gebed vroeg

    5 Gedeeld
    Deel 2 Tweet 1
  • Zijn kruis dragen

    4 Gedeeld
    Deel 2 Tweet 1
Steun ons met een donatie

Donatie

 
FacebookXInstagram
  • Privacybeleid en voorwaarden

© Het Spurgeon Archief

Welkom Terug!

Log hieronder in op uw account

Wachtwoord vergeten? Registreren

Maak een nieuw account!

Vul de onderstaande formulieren in om te registreren op Het Spurgeon Archief

Alle velden zijn verplicht. Log In

Haal uw wachtwoord op

Voer uw gebruikersnaam of e-mailadres in om uw wachtwoord opnieuw in te stellen.

Log In

Meer resultaten...

Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud
Kies onderwerp of categorie
  • Donatie | Steun ons
  • Home
  • Bijbels Dagboek
    • Voor Iedere Morgen
    • Voor Iedere Avond
    • Voor Iedere Dag
    • Bank Des Geloofs
    • Aan De Voeten Van De Meester
    • De Schatkamer Van David
    • Overdenkingen Met Spurgeon
    • Nabij De Zon
    • Dagelijkse Hulp
    • Met Spurgeon Het Jaar Door
  • Biografieën
    • Hoorspel
    • Wie is Spurgeon?
    • Tijdlijn van Spurgeon
    • Beknopte biografische schets van CH Spurgeon
    • Uitvoerige biografische schets van CH Spurgeon
    • Een Levensschets (1892)
    • Biografie van Charles Spurgeon
    • Biografische schets van Susannah Spurgeon
    • Docudrama
  • Preken
    • Preken
    • Voor de Predikant
  • Categorieën
    • Blog
    • Brieven
    • De Bekering
    • Diversen
    • Doop
    • Gebeden
    • Het Kruis
    • Korte Overdenkingen
    • Voor kinderen
    • Woorden Van Troost
    • Woorden Van Waarschuwing
    • Woorden Van Wijsheid
  • Anekdotes
  • Onderwerpen
  • Contact
  • Log in
  • Registreren
  • Giften

© Het Spurgeon Archief