Mijn ziel is als een gespeend kind in mij. Israël hope op de HEERE, van nu aan tot in der eeuwigheid. Psalm 131:2b en 3
Niet al Gods kinderen zijn even snel gespeend. Sommigen gedragen zich nog als zuigelingen, terwijl ze al vaders behoorden te zijn. Anderen zijn moeilijk te spenen. Ze schreeuwen, worden boos en zijn opstandig tegenover de tucht van de hemelse Vader. Hoe vaak moeten we niet belijden dat we – als we menen veilig door de tijd van het spenen heen te zijn – de treurige ontdekking doen dat onze oude lusten niet dood zijn, maar slechts gewond? Daarom zijn beproevingen die ons spenen aan onze zelfgenoegzaamheid een zegen. Ze dienen om ons op te leiden tot volwassenen in de genade, die God niet alleen liefhebben als Hij ons troost, maar ook als Hij ons beproeft. En als onze hoogmoed verdwenen is, zal de onderwerping zéker volgen. David kon zeggen: ‘Israël hope op de HEERE, van nu aan tot in der eeuwigheid.’ Zó kan en mag iemand denken die gespeend is aan zichzelf. Hij ziet af van de dingen die gezien worden. Hij ziet hogerop, dáár is hoop. Niet alleen voor zichzelf, maar ook voor vrienden en dierbaren! ‘Israël hope op de Heere’.