Overgenomen uit kerkblad ‘Het Wekkertje’, 1892
Het is volbracht! Laten we dit luid verkondigen. Kinderen van God, jullie die Christus als één en alles hebt aangenomen, roep elke dag van je leven uit: ‘Het is volbracht!’ Ga en verkondig het aan hen die zichzelf martelen en denken dat ze verlossing kunnen verdienen door gehoorzaamheid en zelfpijniging. Alles wat God eist, heeft Christus geleden; alle verzoening die de wet van het vlees eist, heeft Christus in Zijn lichaam volbracht: ‘Het is volbracht !’ God eist noch aanvaardt een offer dat meer is dan dat wat Christus eenmaal voor allen aan het kruis bracht.
Veel mensen denken dat ze door hun zilver en goud, door hun gebeden en beloften, door naar de kerk te gaan en gebedsbijeenkomsten te houden, door hun doop en door hun avondmaal zichzelf welgevallig maken voor God. Roep hen toe: ‘Laat dat los! Het is volbracht!’ God heeft niets van jou nodig. Hij heeft genoeg ontvangen: waarom zou je jouw vodden aan het fijne linnen van Christus’ gerechtigheid bevestigen? Waarom je schamele centen toevoegen aan het kostbare rantsoen dat Christus heeft betaald in de schatkist van God? Stop je inspanningen, stop met alles wat je aan het doen bent, want ‘het is volbracht!’ Christus heeft alles gedaan. Deze tekst is een donderslag voor alle menselijke gerechtigheid. Gebruik dit als een scherp tweesnijdend zwaard en je goede werken en al je religiositeit zullen ermee doormidden worden gesneden. ‘Het is volbracht!’ Dus waarom zou je iets willen toevoegen aan dat wat Hij voltooid heeft? Gods Woord is volkomen, vormt één geheel, en die er iets aan toevoegt, die z’n naam zal uit het Boek van het leven weggenomen worden, Christus’ offer is volbracht, en hij, die daaraan iets wil toevoegen, moet hetzelfde vrezen.
En als je dit hebt laten horen voor de oren van alle volken en generaties, zeg het dan ook tegen iedere bezorgde ziel. Daar ligt er één op de knieën roept uit: ‘O God, wat kan ik doen om mijn ongerechtigheden te verzoenen?’ zeg haar dan: ‘Het is volbracht!’ De verzoening is al gedaan. Een ander roept uit: ‘O God, hoe kan zo’n worm als ik ooit rechtvaardig in Uw ogen verschijnen?’ Fluister hem toe: ‘Het is volbracht!’ Je rechtvaardiging is geschied; je hoeft niets meer te doen: ‘Het is volbracht!’ Ga naar de goddeloze die wanhoopt en zegt: ‘Ik kan het oordeel niet ontlopen!’ Roep hem toe: ‘Zondaar, de weg van verlossing staat voor iedereen open!’ En als je enige christenen ziet die twijfelen of bang zijn, zeg hen dan: ‘Het is volbracht!’ Er zijn honderden en duizenden bekeerde mensen die nog niet weten dat alles volbracht is. Ze weten niet dat ze gered zijn; ze weten niet dat het volbracht is. Ze menen dat, hoewel ze vandaag geloven, ze morgen ongelovig zullen worden. Zij weten niet dat het volbracht is. Zij weten niet, dat het volbracht is. Zij hopen, dat God hen zal aannemen, als zij het één en ander doen, maar vergeten, dat alles reeds volbracht is. God neemt evengoed een zondaar die vijf minuten geloofd heeft als een heilige, die Hem al tachtig jaar kent en dient. Want Hij neemt niet één mens aan, omdat hij iets doet of voelt, maar omdat Christus alles gedaan, alles volbracht heeft.
Arme zielen; enigen van u hebben Christus in zeker opzicht lief, maar zijn nog steeds blind. Je denkt dat je nog dit of dat moet doen voordat je zeker weet dat je gered zult worden. Oh, je kunt er vandaag zeker van zijn – als je in Christus gelooft, ben je gered. ‘Maar,’ zeg je, ‘ik voel zoveel gebrekkigs in mij!’ Wat doet dat er toe? God ziet je gebreken niet aan, maar Hij bedekt ze met de gerechtigheid van Christus. Hij ziet ze wel, maar alleen om ze van u af te nemen en op Christus te leggen. ‘Ja maar,’ zeg je, ‘ik kan niet zijn wat ik zo graag wilde zijn,’ wat maakt dat voor verschil? God ziet jou niet zoals je van en in jezelf bent, maar zoals je in Christus bent.
Kom met mij, arme zondaar, dan zullen jij en ik, samen staan in dit morgenuur, en hoe de storm ook woedt, wij zullen niet bevreesd zijn. Hoe verschrikkelijk is die bliksemschicht! Maar wij sidderen niet. Hoe verschrikkelijk is die donderslag, toch zijn we niet verontrust. Waarom niet? Is er dan iets in ons waardoor we aan het gevaar kunnen ontsnappen? Nee, maar we staan aan de voet van het kruis, dat dierbare kruis, dat als een verheven bliksemafleider het dodelijke vuur van de bliksemschicht en de hele razernij van het onweer naar zich toe trekt. We zijn veilig. Luid mag je donderen, o wit, en verschrikkelijk mag je bliksemen, o wrekende gerechtigheid! Wij kunnen in grote kalmte de woede van de elementen aanzien, want wij staan veilig aan de voet van het kruis.
Kom nogmaals met mij. Er is een koninklijk feestmaal aangericht; de Koning Zelf zit en de engelen zijn de dienaren. Laat ons binnengaan. Wij gaan binnen en wij gaan zitten en wij eten en wij drinken, maar hoe moeten wij dit doen? Onze gerechtigheid is een verdorven kleed, hoe durven we aan te schuiven? Oh, omdat onze gerechtigheid niet de onze is. Wij hebben onze gerechtigheid afgelegd en daarom ons kleed uitgedaan, en nu dragen we de koninklijke kleren van de Heiland, en zijn we van hoofd tot voet gekleed met het witte kleed, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks; we staan in het heldere zonlicht – zwart, maar lieflijk; doemwaardig in onszelf, maar roemend in Hem; veroordeeld in Adam, maar aangenomen in de Gezalfde. We zijn niet bang of beschaamd om bij de engelen van God te verkeren, om bij de gezalfden te zijn; nee, we zijn zelfs niet bevreesd om met God te spreken en Hem onze Vriend te noemen.
Kind van God, wil jij je vanmorgen de gerechtigheid van Christus toe-eigenen en wil je je er vandaag meer in verheugen dan je tot nu toe hebt gedaan? En jij, arme zondaar, wil jij Christus hebben of niet? ‘Ach,’ zegt een van jullie, ‘ik wil wel, maar ik ben het niet waardig.’ Maar de Heer heeft jouw waardigheid niet nodig. Het enige wat Hij verlangt is bereidwilligheid, want je weet dat Hij heeft zegt: ‘Wie wil, die kome.’ Als Hij jou bereidwilligheid heeft gegeven, dan mag je vanmorgen in het volbrachte werk van Christus geloven. ‘Ah!’ zegt een ander, ‘maar ik weet niet of ik mag komen.’ Zeker weten, want Hij zegt: ‘Ieder die wil, kome.’ ‘Wie dorst heeft, kome.’ Heb jij dorst naar Christus? ‘Een ieder die dorst heeft, kom.’ Niet alleen die vrouw daar, niet alleen die oude grijze zondaar daar, die de Heiland lang heeft veracht, maar die hele menigte om mij heen, zelfs u die daar op deze tribunes zit. Ieder die dorst heeft, komt tot de wateren, en wie geen geld heeft, kan kopen. Oh, ik wou dat ik jullie kon ‘dwingen’ om te komen!
Grote God, maakt U de zondaar gewillig om te komen, want hij wil verloren gaan en zal niet komen tenzij U zijn wil verandert! Eeuwig God, bron van licht en leven en genade, daal af en breng de zondaar thuis. ‘Het is volbracht!’ Zondaar, er is niets meer te doen voor God. ‘Het is volbracht!’ Jij hoeft niets meer te doen. ‘Het is volbracht!’ Christus hoeft niet langer te wenen. God, de Heilige Geest, hoeft vanwege jouw onwaardigheid niet langer te wachten, noch hoef jij te wachten vanwege jouw hulpeloosheid. ‘Het is volbracht!’ Elke steen des aanstoots is weggenomen; elke poort is geopend; de ketenen zijn verbroken; de ijzeren punten zijn opgeheven. ‘Het is volbracht!’ Kom en wees welkom. De tafel is gedekt; de mestkalveren zijn geslacht; de ossen zijn klaargemaakt. Zie, hier staat de boodschapper! Kom van de wegen en van de heggen; kom uit de holen en de spelonken; kom, jullie meest goddeloze van alle goddelozen, jij die jezelf vandaag haat, kom! Jezus nodigt je uit, waarom zou je aarzelen? O, Geest van God, herhaal de uitnodiging en maak het een wezenlijke oproep tot menig hart, om Jezus’ wil!
Amen, ja, Amen!
Bron: Het Wekkertje, 1892