En ziet, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. En Jezus, hun geloof ziende, zei tot de geraakte: Zoon wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven, Matth. 9:1-2.
En er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte, die van vier gedragen werd. En niet kunnende tot Hem genaken overmits de schare, ontdekten zij het dak, waar Hij was, en dat opgebroken hebbende, lieten zij het beddeken neder, daar de geraakte op lag. En Jezus, hun geloof ziende, zei tot de geraakte: Zoon! uw zonden zij nu vergeven, Markus 2:3-5.
En ziet, enige mannen brachten op een bed een mens, die geraakt was, en zochten hem in te brengen en voor Hem te leggen. En niet vindende waardoor zij hem inbrengen mochten, overmits de schare, zo klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichelen neder, met het bedekken, in het midden, voor Jezus. En Hij ziende hun geloof, zei tot hem: Mens uw zonden zijn u vergeven”, Lucas 5:18-20.
Het lichaam van deze man was geraakt, maar zijn geest volstrekt niet. Uit het weinige, dat wij omtrent hem weten schijnt hij ons toe, een ernstig, beslist, doortastend en volhardend mens te zijn geweest. U zult zelden iemand vinden, die meer voor u beproefde dan u zelf begeert.Wanneer dus de vier mannen met zulk een ijver bezield waren om de geraakte in Jezus’tegenwoordigheid te brengen, dan mogen wij er zeker van zijn, dat hij niets minder wenste. Zijn dragers zouden zich nooit de moeite hebben gegeven, op het dak te klimmen, de tichelen op te breken en hem met zijn bedekke omlaag te laten tot voor de voeten van Jezus, indien hij er niet op aangedrongen had. Hij was onder deze heldhaftige behandeling alles behalve lijdelijk. Heeft hij het plan er toe misschien niet zelf geopperd, het had toch zijn hartelijke instemming. Ik veronderstel, dat u, waarde lezer, in ditzelfde geval verkeert.
Bent u niet overtuigd, dat zo u met gebroken hart tot uw vrienden zei: “Laat mij maar aan mijn lot over; mijn toestand is toch hopeloos”, weinigen zich verder om u bekommeren zouden en nogminder ten bate van u zich zozeer inspannen, als deze vier vrienden? Als regel geldt, dat het een mens heel wat moeite kost, anderen tot zijn nut aan het werk te krijgen. Daarom schijnt het mij toe, dat deze man een vaste en besliste wil had, en zoveel invloed op zijn vrienden, dat hij hen door zijn vuur inspireerde, nadat hij hen voor zijn belang gewonnen had. Hij smeekte hen, hem bij te staan, opdat hij mocht verkrijgen wat hem een levenskwestie was geworden; hij moest bij Jezus komen. Hij moest de grote Medicijnmeester bezoeken, op welke wijze dan ook en door zijn persoonlijke ijver en dringend aanhouden genoopt, besloten zijn vrienden hem te helpen.
Wij mogen nog wat meer aangaande deze geraakte opmerken, en dat zal geen louter vermoeden zijn, want opmerking en ondervinding doen ons zekere regels aan de hand, waardoor wij vaak uit schijnbaar onbetekenende omstandigheden iemands karakter kunnen leren kennen. Onze Heere Jezus placht de mensen, die tot Hem kwamen, naar aanleiding van hun eigen toestand aan te spreken. Toen een andere zieke met geringe geestvermogens eens tot Hem gebracht werd, vroeg Hij hem: “Wilt gij gezond worden?” Hij was zich zijn eigen behoefte zo weinig bewust, dat hij alleen de begeerte naar genezing gevoelde, en Christus’ vraag: “Wilt u gezond worden” bewijst, dat er van een welbewust uiten van zijn begeerte niet aanstonds sprake kon zijn.
Neem als algemene regel aan, dat Christus ook met het oog op de omstanders Zijn woorden koos. Toch zal Hij hier wel vooral de patiënt zelf vóór Zich gehad hebben, en waren voor hem in de eerste plaats Zijn vragen en opmerkingen. Uit deomstandigheid, dat Jezus tot de geraakte zei: “Zoon, wees wel gemoed”, leid ik af, dat de man bezwaard en neergedrukt was. Als Jezus vervolgt, niet met: “Uw geraaktheid is weggenomen”, maar: “Uw zonden zijn u vergeven”, dan kunnen wij daaruit met zekerheidbesluiten dat de oorzaak van ’s mans verslagenheid zijn zonde was waarvan hij boven alles vergeving begeerde.
Onze Heere tastte onmiddellijk de wortel van het kwaad aan: de man was treurig gestemd, en Hij sprak hem moed in. De man was bekommerd om zijn zonde, en daarom vergaf Hij hem. Zijn geraaktheid was in de tweede plaats een oorzaak van droefheid voor de zieke. Daarom behandelde de Heere die zaak in de tweede plaats. Eerst en vooral en bovenal kwelde hem het bewustzijn van zijn onvergeven schuld. Het is niet waarschijnlijk, dat hij zijn dragers daarvan in kennis heeft gesteld, want misschien zouden zij daarmee weinig sympathie gevoeld hebben. Tot hen sprak hij over zijn lichamelijk gebrek en niet over zijn geestelijke nood, want terwijl zij diep medelijden hadden met zijn ellendige ziekte, hadden zij kunnen lachen om de bezorgdheid, die hij toonde vanwege zijn bezwaard geweten. De Heere evenwel kende de bittere droefheid van zijn hart.
Ook zonder dat het Hem gezegd werd; Hij las dat in de ogen van de zieke. De grote Zondaarsvriend verstond die smekende blik zeer wel,die tot Hem zei: “Wees mij, zondaar genadig!” en Hij beantwoordde die smekende blik met Zijn vriendelijke glimlach en de woorden: “Zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Ik veronderstel, dat de patiënt een jonge man was, want de Heere zal het woord “zoon” nietgebezigd hebben tegenover iemand, die ouder was dan Hij Zelf. Ik stel mij voor, dat hijiemand was met een kinderlijk geloof; want Jezus noemde alleen hen “zonen en dochteren”,die een kinderlijke geest bezaten. Hij was klaarblijkelijk een man met een eenvoudig hart, die volkomen geloofde, dat Christus zijn zonden kon vergeven, en zo ging het hem volgens deregel van het Koninkrijk van God: “U geschiede naar uw geloof.”
Aldus is nu het geval: De geraakte was met zonden beladen, door zijn geweten bezwaard enneergedrukt. Dit drong hem, de Heiland te zoeken. “Ik moet Christus zien”, zei hij. Zijn vurigverlangen brengt er zijn buren toe, dat zij beloven, hem tot Jezus te brengen. Hij vraagt hen, het dadelijk te doen. Maar de Heere was op dat ogenblik niet te bereiken, want een scharemensen verdrong zich om Hem. “Ik moet Jezus zien”, roept de man. Zijn vrienden zeiden: “U kunt van uw bed niet opstaan.” “Draag mij er op mijn bed heen’’, roept hij. Maar wij kunnen niet tot Hem doordringen. – “Probeer het”, was zijn wederwoord. Zij komen aan de deur en roepen: “Maakt ruimte. Hier is een geraakte, die Jezus moet zien.” Op onvriendelijke toon wordt hun toegevoegd: “Zoveel armen begeren Hem wel te zien. Waarom juist voor deze, plaats gemaakt? Uw dringen helpt toch niet. Er is geen ruimte om dat hele bed door te laten! Wat een dwaasheid om een zieke op een bed door het gedrang heen te willen werken. Bovendien, de Profeet is aan het prediken; stoor Hem dus niet. Ga terug!” De dragers kunnen niet binnenkomen. Zij vragen en dringen, maar alles tevergeefs.
“Breng mij”, roept de vastberaden zieke uit, “achterom de trap op, naar het dak en laat mij door de tichels naarbeneden. Probeer alles, want ik moet naar Jezus toe.” Misschien bleven toen zijn vrienden staan en berekenden de kansen van zo’n waagstuk. “Maar”, zegt één van hen, “wilt u dan boven de hoofden van de mensen hangen? Want er is geen plaats om u neer te laten.” “Probeer het”, roept hij. “Indien ik van boven neergelaten word, dan zal ik ongetwijfeldbeneden komen; zij kunnen mij niet weer omhoog duwen en mij ook niet op hun hoofdendragen. Zij moeten plaats voor mij maken.” Zijn volharding werkt aanstekelijk. Zijn dragers glimlachen om zijn aanhouden, en doen wat hun voorgesteld wordt. Hij geeft hun geen rust, totdat zij aan zijn begeerte voldaan hebben. Zij breken dus het dak op en laten de geraakte op zijn bed neder, met de heerlijke uitslag, die ons in het Evangelie wordt beschreven: Jezus zeitot hem: “Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.”
Wij vinden hier in de eerste plaats een leer: het is één van de grootste verkwikkingen in deze wereld, vergeving van zonden te ontvangen. “Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn uvergeven.” Ten tweede staan wij voor een vraag. Iedere lezer stelle zich deze vraag en geve er zichzelf in oprechtheid antwoord op. Ik bedoel deze vraag: “Zijn mijn zonden mij vergeven?”Want, is dit zo, dan mag u welgemoed zijn, en zo vrolijk wezen als de vogels in de lente.
Maar indien niet, dan mist u de grootste troost, die Jezus de zondaar geven kan.
I.Beste lezer, laat ons over die leer even nadenken. Het wordt ons hier duidelijk geleerd, dat vergeving van zonden één van de grootste verkwikkingen is, die de Heere een mens kan geven.
Dat is zo, omdat vergeving van zonden de pijnlijkste smart wegneemt, die iemand kan gevoelen. Sommigen weten daar weinig van. Geve God hun, met een gebroken hart over hun zonden te leren treuren; anders zullen zij in hun zonden sterven. Diegenen onder ons, die de last van de zonde gevoeld hebben, kunnen over dat drukkende gewicht spreken. Nadenkende mensen, die de dingen in het rechte licht en hun ware gedaante hebben gezien; eerlijke lieden, die alle vleierij afwijzen; oprechten van gemoed, die vrede met God begeren – die allen zullen u zeggen, dat het besef van de zonde de droevigste en pijnlijkste van alle ellenden op deze wereld is. Te verstaan, dat u tegen licht en kennis zwaar en menigmaal hebt misdreven, is een gloeiend brandijzer in het vlees en slangenvenijn in het bloed. Er is dag noch nacht rust voor een ziel, die deze hel in zich omdraagt.
Wat ik hier schrijf; weet ik bij persoonlijke ervaring, en weet menigeen van mijn lezers ook zelf. Wanneer eenmaal overtuiging van zonde in de ziel post vat, verliest de wereld haar begoocheling, en muziekzaal, balzaal en schouwburg hun aanlokkelijkheid. Zelfs de dagelijkse arbeid en de huiselijke genoegens missen het aantrekkelijke van vroeger. De overtuiging van zonde bederft alle vreugde. Een schuldig geweten hangt over alles een droeve nevel, een somber floers over hetgeen de ziel anders in verrukking kon brengen.
Zonde, zonde – kan Satan zelf iets vuilers voortbrengen? Wie aan een ongeneselijke ziekte lijdt, is nooit gerust, welke kleren hij ook aantrekt, aan welke maaltijden en feesten hij ook deelneemt. Hij is overal en altijd ongelukkig, omdat de prikkel van de dood hem aanhoudend steekt. Zo is de mens die zijn zonde heeft leren kennen. Niets kan hem behagen, niets kan hem geruststellen, totdat zijn zonde weggenomen is, wanneer hij weet, dat ze verzoend is, dan is hij als een vogel die uit zijn kooi is vrijgelaten.
Op zekere nacht woedde een grote brand in een dorp, en een groot met stro gedekt huis,waarin een kind des Heeren woonde, vatte vuur. De vlammen grepen om zich heen, maar hij ontkwam met zijn vrouw en zijn meeste kinderen. Verbeeld u hun ontsteltenis, toen zij hun kinderen telden en de kleinste misten. Niets kon hun geruststellen, zolang hun lief kind in hetbrandende huis was. “Mijnheer Wesley,” zei zijn buurman tot hem, “wij hebben uw latafelgered. Wij hebben uw kostbare boeken buiten gebracht.” – “Ach,” antwoordde de goede man, “mijn jongen is in gevaar.” Wat zijn vrouw gevoelde bij de gedachte, dat haar kleine Jan verbranden kon, behoef ik u niet te zeggen. Maar ten laatste werd het kind uit het venster gedragen en even later lag het in de armen van zijn ouders. Toen verenigde zich het gehele gezin om de Heere te danken, al was ook bijna al hun goed verteerd. Welnu, wanneer iemands ziel in gevaar is, kan niets hem bevredigen. Zijn zaken bloeien, blijde kinderen omringen hem; maar dat alles helpt niet, zolang zijn ziel in doodsgevaar is. Wanneer hij eens, door vergeving van zijn zonden, als een brandhout wordt, dat uit het vuur gerukt is, dan verliezen integendeel alle dagelijkse zorgen haar gewicht, en zijn hart is vol vrolijke gezangen. Iedereen, die er ondervinding van heeft, weet welk een troost er gelegen is in vergeving van zonden, omdat ze de oorzaak van de bitterste smart en wroeging wegneemt.
Maar bovendien is deze troost zo groot, omdat hij volstrekt onmisbaar is. U kunt allerleiweelde bezitten, maar u kunt niet waarlijk gelukkig zijn, tenzij uw zonde vergeven is. “Zo,” zegt iemand, “Ik ben volmaakt gelukkig, en toch weet ik niets van zondevergiffenis.” Ja, maar het is opmerkelijk, dat gelukkige mensen van uw soort hun geluk verliezen, wanneer zij van buitenaf geen opwekking hebben: zij moeten het één of ander aards genot smaken, of zij zijn niet gelukkig meer. Ik noem dat waar geluk, dat ik ook in mijn kamer alleen kan genieten, terwijl ik kalm over alles nadenk. Ik noem dat waar geluk, dat ik ook geniet, wanneer ik ’snachts ontwaak, en hoewel vol pijn, toch geniet, zodat ik God voor Zijn goedheid kan danken.In oude tijden zei men: “Wijsgeren kunnen vrolijk zijn zonder muziek,” en dat kunnen ook dekinderen van God; maar de goddelozen kunnen in de regel niet gelukkig zijn zonder één of ander opwekkend middel, waardoor hun oog voor de werkelijkheid gesloten wordt. De waarlijk gelukkige man heeft zo iets niet nodig. Een bron van levend water in zijn binnenste lest zijn dorst, zodat hij nimmer versmacht.
Een mens kan niet waarlijk gelukkig zijn, totdat zijn zonde vergeven is, omdat de zonde min of meer het besef van strafwaardigheid met zich brengt. Stel u een man voor in een gevangeniscel, en tracht hem wat op te vrolijken. Zet een fijn diner voor hem klaar, zing hem een mooi lied, laat hem prachtige schilderijen zien; hij is ter dood veroordeeld en walgt van al uw heerlijks. Bied hem duizend pond ten geschenke aan, hij zal uw goudstukken aanzien envragen: “Wat geeft mij dat?” Deel hem mee dat een rijkaard hem tot enig erfgenaam heeft gemaakt. “Wat heb ik daaraan?” vraagt hij, “ik ben veroordeeld om te sterven.” Hij meentvoortdurend de bijl van de beul te voelen en zijn hoofd te zien vallen, en zijn ziel in hetoordeel te horen verdoemen. Indien u maar in zijn oor kon fluisteren: “Hare Majesteit heeft u volkomen gratie verleend,” dan zou hij zeggen: “Houd al uw heerlijks maar, ik ben te blij, dat ik vrij ben.
Al het goud der wereld kon mij niet gelukkiger maken dan ik nu ben, want ik heb gratie gekregen.” Wanneer mensen jaren lang in de gevangenis hebben doorgebracht en danvrijgelaten worden, dan stoort niets hun blijdschap. Komen zij dan thuis en vinden iemand dood, die zij eens gekend hadden en zien, dat hun haren vergrijsd zijn in de dompige gevangenis, toch doet het zoete van de vrijheid de straatstenen schitteren als waren zij goud, en de velden schijnen hun een toverland toe. Zodanig is de vreugde van de vergeving, wanneer zij van God komt. Een mens moet vergeving van zonde hebben, of alles is op de lange duur leeg voor hem. Maar is hij vrijgesproken, dan wordt zijn ziel vervuld met vreugde, en hij gaat zijn weg met blijdschap.
Vergeving van zonden maakt alle lasten licht. Ontvangt een ter dood veroordeelde gratie, dan vraagt hij niet, of hij edelman of boer is. Wanneer liefhebbende vrienden zich beijveren om het leven van een misdadiger te behouden, dan denken zij aan niets anders dan aan zijn leven. Wanneer een rechter iemand tot levenslange gevangenschap veroordeelt, dan heet dat een hard vonnis; maar u hoort geen klachten, indien de doodstraf in levenslange gevangenschap wordt veranderd. De strengste straf is niets als het leven maar gespaard blijft. Het is u een verlichting te vernemen, dat een doodvonnis is ingetrokken, en u vergeet de ellende van de gevangenschap, die de misdadiger zal moeten dragen. U kunt er van op aan dat u, zo uw zonden vergeven worden en u van de eeuwige toorn van God verlost bent, weinig zorg zult hebben voor uw eten en uw kleding, en het u haast om het even zal zijn, wat u eten en drinken, en waarmede u zich kleden zult. Nee, Heere! ik wil gaarne bibberen in een dun bedelaarskleed, als mijn zonden maar vergeven zijn. Ik wil in een gevangenis mij met een droge korst voeden, indien ik maar van Gods toorn verlost wordt. De uitdelging van onze schuld neemt uit elke andere bekommernis de prikkel weg.
Laat mij er nog bijvoegen: ze maakt zelfs de dood licht. Ik herinner mij de geschiedenis van een boosdoener uit de dagen, toen men iemand om een beuzeling ophing. Een arme man, die om een licht vergrijp ter dood was veroordeeld, zat in de gevangenis de uitvoering van dat vonnis af te wachten, toen een dienaar van het Evangelie tot hem kwam, en hij Christus vond. Toen hij daarop naar de gerechtsplaats wandelde, wat meent u dat hij uitriep? Hij was vol blijdschap; en zijn handen omhoog houdende, riep hij herhaaldelijk: “O, Hij vergeeft menigvuldiglijk!” De dood had thans geen verschrikking meer voor hem, nu hij in Jezus Christus vergeving had gevonden. Armoede doet geen pijn, zo de zonden vergeven zijn. Ziekte kwelt niet meer, wanneer het geweten gerust is. Het moge u een bang lijden zijn, zo u aan de tering langzaam wegkwijnt, maar wat is dat, indien uw overtredingen zijn vergeven? Elke ademhaling moge inspanning kosten, elke polsslag smartelijk zijn, wanneer uw zonden uitgedelgd zijn, heeft de Heere zulk een bron van vreugde in uw hart geschapen, dat uw ziel nimmer meer kan bezwijken.
Bedenk, beste vriend, ook nog, dat de vergeving van de zonden het onderpand is voor elke andere zegen. Toen Christus gezegd had: “Uw zonden zijn u vergeven!” kon er toen nogtwijfel zijn, of de geraakte ook lichamelijk zou genezen worden? Zeker niet; want dezelfde liefde, die de zonden van de zieke vergeven had, dreef de Heiland ook aan om spoedig daarna te zeggen: “Sta op, en neem uw beddeke op.” Lezer, zo uw overtredingen zijn uitgedelgd, danstaat van u geschreven: “Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheidwandelen,” en wederom: “Degenen, die God liefhebben, moeten alle dingen medewerken ten goede.” Alle dingen tussen dit ogenblik en de hemel zijn verzekerd door het genadeverbond, u tot heil.
“Is de zonde vergeven, dan weet ik gewis,
Dat de dood zeIfs voor mij dan geen prikkel meer is.”
Nimmer zult u enige behoefte hebben, of God zal die vervullen, nu Hij u reeds de grootste zegen heeft geschonken: de allesomvattende vergeving van de zonden. De zegeningen van hetverbond volgen elkaar als schakels van een keten. “Die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest; die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid; die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends.” Meent u, dat God iemands zonden vergeeft en hem dan weerloslaat? Zulke wrede barmhartigheid zou een duivel waardig zijn, maar kan van God niet verwacht worden. Vergeving is het onderpand van een eeuwige liefde, en God is trouw aan Zijn beloften.
“Helaas!” klaagt iemand, “nadat de Heere mij vergeven heeft, zal Hij Zich misschien weer van mij afkeren en mij straffen.” Luister. “De genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk,” d.i. God heeft nimmer berouw van hetgeen Hij in de weg der genade doet. ZoHij vergeeft, vergeeft Hij eens voor altijd en voor eeuwig. Het zou Godslasterlijk zijn, God voor te stellen, als maakte Hij met de mens een tijdelijk verdrag, in plaats van een eeuwig verbond des vredes. De Heere werpt de ongerechtigheden van Zijn volk in de diepte van de zee, en gedenkt ze nimmermeer. Is dat niet een alles te boven gaande genade? Ze verzekert de wegnemig van alle boze gevolgen van de zonde, en de schenking van alles wat aan deze zijde van het graf nodig is, ja, de eeuwige heerlijkheid. O lezer, waneer u Jezus slechts hoortzeggen: “Uw zonden zijn u vergeven,” hoor Hem dan ook zeggen: “Wees welgemoed!” wantin die vergeving ligt alles opgesloten wat uw hart kan doen springen van vreugde.
II Laat ons deze overweging nu door zelfonderzoek persoonlijk toepassen, en daartoe de vraag overwegen: Zijn uw zonden vergeven? Lezer, heeft God u, om Christus’ wil vergeven? “Ach,” hoor ik roepen, “oordeel ons niet!” Ik zal dat niet doen, maar smeek u: oordeelt u zelf.“Wij kunnen van onze zaligheid niet zeker zijn,” antwoordt een ander. Kunt u dat niet? Dankunt u ook nimmer gelukkig zijn, want wie omtrent zulk een allerbelangrijkste zaak in onwetendheid verkeert, die eigenlijk geheel zijn bestaan en toekomst beheerst, kan geen ogenblik vrede smaken. Hoe kunt u rust genieten bij de vreze van de hel, in gevaar van onder de eeuwige toorn te verzinken? Verlangt u dan niet naar zekerheid?
Een groot romanschrijver begon een geliefkoosd verhaal met deze woorden: “Wat ik nodigheb, zijn feiten.” Daarin sprak hij de wens uit van menige nadenkende ziel. Wij gevoelen immers dat wij onbetwistbare feiten nodig hebben? Voorzichtige mensen zullen zich met deze gewichtigste aller vragen bezig houden en niet rusten, totdat zij volle zekerheid verkregen hebben. Ik wil u helpen, deze vraag te beantwoorden, door op te merken, dat er een weg is om te weten te komen, of onze zonden niet vergeven zijn.
Wij moeten zeker zijn, dat wij geen vergeving ontvangen hebben, zo wij daar nooit behoefte aan gevoelden. Waar nooit schuldbesef was, kan ook geen schulddelging zijn. “Indien wijzeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.” Zoik meen, even goed te zijn als andere mensen en misschien nog wel iets beter, dan rechtvaardig ik mijzelf en meen de hemel door mijn eigen deugd te verdienen, maar blijf daardoor onder het oordeel. God genas nooit iemand, die gezond was, noch maakte levend wie niet dood was. Indien u zich nooit voor God hebt verootmoedigd en uw zonden beleden, dan blijft Zijn toorn op u. Denk daaraan, smeek ik u, u, die zo gerust bent, en uzelf wikkelt inde mantel van eigengerechtigheid.
U zegt: “Ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geen ding gebrek; en u weet niet, dat u bent ellendig en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.” Bestelezer, ik hoop dat het met u niet zo is. Ook hij heeft geen vergeving ontvangen, die de zonde niet haat. Jezus is niet gekomen, om ons zalig te maken in onze zonden, maar van onze zonden, en waar Hij de schuld van de zonde wegneemt, doodt Hij ook de liefde tot de zonde. De zonde is nooit zo afzichtelijk, als wanneer wij zien, hoe het bloed van Jezus ze uitdelgt.
Bij het gezicht van het kruis verafschuwen wij onszelf; daar om onze overtredingen het Lam Gods moest geslacht worden. Droom toch nooit, dat u vergeving van zonde kunt verkrijgen en dan leven zoals u tevoren deed. Die wens zelfs zou bewijzen, dat u nog onder de vloek bent. Evenmin hebt u vergeving ontvangen, zo u nooit Christus en Zijn zoenbloed hebt gezocht. Indien u andere middelen hebt beproefd om barmhartigheid te ontvangen, hebt u een nutteloos werk verricht, want er is geen andere weg dan de ene gezalfde Middelaar. Kan uw priester u vergiffenis schenken? Hebt u tegen de priester gezondigd? Dan kan de priester u vergeven wat u tegen hem misdaan hebt; maar uw overtreding tegen God kan hij niet vergeven. Niemand dan God in Christus Jezus kan uw zonden uitdelgen, en daarom moet u tot Hem gaan. Zo niet, dan hebt u geen vergeving, wat u zich ook verbeelden mag.
Nogmaals: hebt u iedereen vergeven? Dit is voor sommigen een vraag, die hen aangrijpt;bedenk echter, hoe noodzakelijk het antwoord is. “Indien gij niet van harte vergeeft eeniegelijk zijn broeder zijn misdaden, zal ook Mijn hemelse Vader u alzo doen.” En: “vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.” Indien u niet iedereenvergeeft, hoe gruwelijk hij u ook beledigd heeft, dan heeft God ook u niet vergeven. Een wraakzuchtig hart is een onvernieuwd hart. Een gemoed, dat vergelding begeert, staat de Geest van God tegen, die overtreding, ongerechtigheid en zonde niet gedenkt. Deze waarheid moge weinig gepredikt worden, de Heilige Schrift leert ze overduidelijk, en wie dat niet weet, toont zeer weinig kennis te bezitten. U hebt geen vergeving ontvangen, zo u niet kunt vergeven.
Laat mij nu proberen de lezer door een positief middel te dienen. Er is maar één ding nodig:“u hebt vergeving ontvangen, indien u in waarheid in Jezus Christus gelooft.” Er staatgeschreven: ,Jezus, hun geloof ziende, d.i. het geloof van de vier dragers van de geraakte en van de geraakte zelf, die op zijn bed lag – zei: uw zonden zijn u vergeven.” Gelooft u in Jezus? Lezer, ik weet, dat u gelooft, dat Jezus Christus de Zoon van God en de Zaligmaker is; maar is dit slechts een leerstuk voor u? Gelooft u in hem? U weet wat het is, in iemand te geloven, zodat u hem volkomen vertrouwt en uw zaken gerust in Zijn hand overgeeft; gelooft u zo in
Jezus? Dat is het zaligmakend geloof. Wanneer iemand in Christus gelooft, zó dat hij zich wat zijn zaligheid betreft geheel aan Christus overgeeft, dan gelooft hij inderdaad; want geloof is slechts een ander woord voor vertrouwen, zich verlaten, zeker gaan. Leugen niet met deze vraag. Ik hoop, dat u kunt antwoorden: “Ja ik vertrouw op het bloed ende verdiensten van onze Heere Jezus Christus, en zozeer vertrouw ik op Hem, dat ik het waag,Zijn voetstappen te drukken en Zijn voorbeeld na te volgen.” Dan bent u gered, want “er is geen verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijn.” Denk na over dit woord: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof; hebben vrede met God, door onze Heere Jezus Christus.” Indien u Christus werkelijk vertrouwt, al had u dat eerst dit uur gedaan, dan zijn uw overtredingen verzoend, uw ongerechtigheid is bedekt, want Hij vergeeft terstond wie in het geloof tot Hem komt.
“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig,dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.” Wanneer u Hem uwzonden beleden en Hem vertrouwd hebt, bent u zonder enige twijfel van uw zonden gewassen.Nu nog een laatste woord, namelijk dit. Jezus zegt: “Wees welgemoed; uw zonden zijn uvergeven.” Kom, laat ons dan welgemoed zijn. Laat ons dan gelukkig zijn. Laat ons vrolijk zijn in de Heere. Laat ons zingen in de vreugde van ons hart, omdat onze zonden ons vergeven zijn. Wij zijn wellicht zeer arm, maar onze zonden zijn vergeven. Misschien zijn wij oud, en is ons einde nabij, maar onze zonden zijn ons vergeven. Wij zijn gebrekkig en worden met bezoekingen geplaagd, maar – onze zonden zijn ons vergeven om Zijns Naams wil.“Zoon, wees welgemoed,” zegt de Heiland, en zullen wij dan niet welgemoed zijn? Zijn wijuiterst klein en ongemakkelijk behuisd, wat zou dat, nu onze zonden vergeven zijn? “Ja, maar er ligt iemand bij mij thuis ziek” – “Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.”
U weet, dat de Meester, toen de discipelen zich over iets anders verheugden, tot hen zei:“Verblijdt u daar niet over; maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in dehemelen.” Wanneer u dus allerlei bezwaar en moeite hebt, volg de goede raad en keer tot uw eerste vreugde terug: “Zoon, wees welgemoed! uw zonden zijn u vergeven.” Zegt één vanmijn lezers: “Ik zit geheel en al in ellende, en zie geen uitweg?”
Laat mij mijn hand op uw schouder leggen en zeggen: “Broeder! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.” – “O, maar ik heb zo weinig om van te leven.” Goed, maar dit hebt u: “Uw zonden zijn u vergeven.” Wees welgemoed. De Heere roept u dat toe. Uw zonden zijnu vergeven.
Indien u niet blij bent, dan is dat ongehoorzaamheid aan Christus, want Hij gebiedt u: “Weeswelgemoed. Het heeft alle schijn, alsof u de vergeving, die Hem Zijn bloed kostte, niet opprijs stelt. “Uw zonden zijn u vergeven.” Het kostte Hem het leven, om uw verzoening teverwerven; en u blijft ontevreden, nu u die gave hebt ontvangen? Ongetwijfeld geeft u gaarne wat goeds aan de armen, en dan ziet u ook gaarne hun blijde gezichten. Enige dagen geleden gaf ik iets aan een man, die het in zijn zak stak en zonder een woord te spreken verder liep,alsof hij wilde zeggen: “’t Is de moeite ook niet waard; ik dacht, dat ik ten minste tienmaalzoveel zou gekregen hebben.” En ik dacht: “Als ik geweten had, dat u zo onverschillig zou zijn, dan had ik mij niet zo gehaast, u wat te geven.” Wanneer u uw kinderen verrast, dan zietu hen graag blij en dankbaar kijken, maar als zij ontevreden pruttelen over uw vriendelijkheid dan neemt u zich voor, een andermaal niet zo haastig te zijn. De gaven van onze hemelse Vader moeten op prijs gesteld en met dankbaarheid en blijdschap genoten worden; indien Hij onze zonden vergeven heeft, laat ons dan vrolijk zijn.
“Zoon, wees welgemoed!” Wanneer wij het uitwendige aanzien, dan doet het ontevredenvoorkomen van menigeen, wie de zonden vergeven zijn, denken, dat er toch eigenlijk nietveel blijdschap voor Gods kinderen is. “Mijn vrouw,” zegt iemand, “beweert, dat haar zonden haar vergeven zijn, maar wanneer er maar iets in huis niet gaat zoals het behoort, is ze meerneerslachtig en moedeloos dan ik ben.” “Zie,” roept een vrouw, “mijn man zegt, dat zijn zonden afgewassen zijn, maar hij gromt en bromt, totdat ieder uit zijn humeur raakt.” Laat datniet zo zijn. Indien wij een kruis te dragen hebben, laat ons dat om Jezus’ wil met blijdschap dragen. Hebben wij iets voor Hem te doen, laat ons het met opgewektheid doen. Laat ons in Hem ons verblijden. Laat ons met een blijde psalm, met een vrolijk gezang naar de hemel wandelen, zingende de Heere, omdat Hij onze zonden vergeven heeft, en omdat Hij heeft gezegd:
“Wees Welgemoed.”