Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk. Jakobus 1:2-4
Jakobus noemt de bekeerden uit de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn, zijn broeders. Het Christendom heeft een grote verenigingsmacht: het ontdekt en schept beide verwantschap tussen de kinderen van de mensen. Het maakt ons gedachtig aan de banden van de natuur en bindt ons samen met de snoeren van de genade. Ieder, die uit de Geest van God geboren is, is een broeder van ieder ander, die uit diezelfde Geest is geboren. Wel mogen wij broeders genoemd worden, want wij zijn door een zelfde bloed verzoend; wij zijn hetzelfde leven deelachtig; wij leven uit hetzelfde hemelse voedsel; wij zijn met hetzelfde levende Hoofd verenigd; wij zoeken hetzelfde doel; wij hebben dezelfde Vader lief; wij zijn erfgenamen van dezelfde beloften; en wij zullen eeuwig’ samen in dezelfde hemel verblijven. Daarom blijve de broederlijke liefde; dat wij elkander vurig lief hebben uit een rein hart, en die liefde openbaren niet slechts in woorden, maar in de daad en in waarheid. Welke liefde ook een gezichtsbedrog mag zijn, laat de broederschap van de gelovigen het meest wezenlijke zijn, dat er onder de sterren gevonden wordt.
Terwijl hij het woord ‘broeders’ op de voorgrond plaatst, heeft Jakobus een ware broederlijke deelneming op het oog met de gelovigen in hun beproevingen, en dit is de hoofdzaak van de Christelijke gemeenschap. ‘Draagt elkanders lasten en vervult alzo de wet van Christus.’ Al worden wij zelf op dit ogenblik niet beproefd, anderen worden het; laat ons aan hen in onze gebeden gedenken. Want te zijner tijd zal de beurt aan ons komen en zullen wij in de smeltkroes geworpen worden. Indien wij deelneming en hulp wensen in ons uur van nood, laat ons die dan ook bereidwillig bewijzen aan hen, die nu in beproeving verkeren. Laat ons denken aan hen, die in banden zijn, alsof wij met hen gebonden waren, en aan hen, die smarten lijden, alsof wijzelf in ons lichaam smart leden. Aan de beproevingen van zijn broeders gedachtig, tracht Jakobus hen te troosten, en daarom zegt hij: ‘Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer u in velerlei verzoekingen valt.’ Het is een deel van onze hoge roeping, ons te, sterken in het vertrouwen; en het is dus onze plicht, toe te zien dat geen van onze broederen tot mismoedigheid, veel minder nog tot wanhoop vervalt. De geheel strekking van ons geloof is, op te beuren en te verlevendigen.
De genade verwekt geen droefheid, uitgenomen die heilrijke droefheid, welke gepaard gaat met het berouw over de zonde en die tot de blijdschap van de vergeving voert. Ze komt niet om de mensen ellendig te maken, maar om alle tranen van hun ogen af te wissen. Ze stelt ons geen duivels voor, die langs een donkere trap naar de hel afdalen, maar engelen opklimmende en afdalende langs een ladder, welker top naar de blinkende troon van God leidt. Het Evangelie is de aankondiging van blijdschap en genoegen, en werd dit woord algemeen begrepen en aangenomen, de wereld was niet langer een woestijn, maar ze zou groeien en bloeien als een roos. Laat de genade in alle harten heersen, en deze aarde zal een tempel worden, weergalmend van aanhoudend gezang, en zelfs de beproevingen van het leven zullen oorzaak van de hoogste vreugde worden, zo schoon door Jakobus beschreven als ‘grote vreugde’, alsof alle mogelijke soorten van geluk daarin begrepen ware.
Geloofd zij God, dat het ons werk niet is de broeders te oordelen, maar hen tot blijdschap te stemmen; wij wandelen in een licht, dat alles glanzen doet waar het op valt en alle verlies in winst omzet. Wij mogen in kalme ernst spreken met de bedroefden en hen vermanen geduldig te zijn onder de kastijdende hand van God, ja, het hun als een grote vreugde voorstellen in velerlei verzoekingen te vallen, omdat deze verzoekingen voor hen zulk een belangrijk, zulk een blijvend goed zullen uitwerken. Ze mogen zich zeer gelukkig achten in tranen te zaaien, omdat ze de zekerheid hebben van te maaien met gejuich.
Zonder verdere voorafspraak kunnen wij terstond tot onze tekst overgaan, en opmerken, dat als de apostel over verzoeking spreekt, want dat is het onderwerp van de tekst, hij allereerst stilstaat bij het eigenlijke punt, dat door de beproeving wordt aangetast, namelijk uw geloof. Uw geloof is de schijf, waarop al de schoten gericht worden; de smeltoven wordt gestookt ter beproeving van uw geloof. Let, ten tweede, op de onwaardeerbare zegen, die daardoor verkregen wordt, namelijk de beproeving van uw geloof, die aan het licht brengt of het waar geloof is of niet. Deze beproeving van uw geloof is een zegen, die ik niet te groot kan voorstellen. Voorts, ten derde, mogen wij niet voorbijzien de onwaardeerbare kracht, die gewerkt wordt door deze beproeving, namelijk lijdzaamheid. Want de beproeving van uw geloof werkt lijdzaamheid, en dit is de meest zekere verrijking van de ziel.
Ten laatste, zullen wij in verband met die lijdzaamheid onze aandacht bepalen bij de geestelijke volmaaktheid, die zo bevorderd wordt: ‘opdat u mag volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk.’ – Misschien hebt u de kleine veranderingen opgemerkt, die ik in de tekst gemaakt heb. Maar ik heb ditmaal de herziene [Engelse] vertaling gevolgd, die een mooie overzetting geeft. Ik zal haar lezen: ‘Acht het geheel voor vreugde, mijn broeders, wanneer u in velerlei verzoekingen valt; wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werkt, opdat u mag volmaakt en volkomen zijn, in geen ding gebrekkelijk.’
I. Laat ons, ten eerste, een tijdje nadenken over het eigenlijke punt, dat door de beproeving of, verzoeking wordt aangetast. Het is uw geloof, dat beproefd wordt. Er wordt ondersteld dat u dat geloof hebt. U behoort niet tot de kinderen van God, u bent geen ware broederen, tenzij u gelovigen bent. Nu is het dit uw geloof, dat inzonderheid aan de satan en aan de wereld, die in het boze ligt, mishaagt. Indien u geen geloof had, zouden ze u niet vijandig zijn. Maar geloof is het kenteken van de uitverkorenen van God, en daarom worden Zijn vijanden de vijanden van alle gelovigen, en spuwen ze hun venijn voornamelijk uit op hun geloof. God Zelf heeft vijandschap gesteld tussen de slang en de vrouw, tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw, en die vijandschap moet zich openbaren.
De slang vermorzelt de verzenen van het ware zaad; daarom zijn bespottingen, vervolgingen, verzoekingen en beproevingen onafscheidelijk van de weg van het geloof. De hand van het geloof is tegen elke boze, en elke boze is tegen het geloof. Het geloof is die gezegende genadegave, die Gode het meest welgevallig is, en daarom is het de duivel het meest onaangenaam. Door het geloof wordt God grotelijks verheerlijkt, en daarom wordt de duivel door het geloof ten zeerste gekweld. Hij woedt tegen het geloof, omdat hij daarin zijn eigen nederlaag en de zegepraal van de genade ziet.
Omdat de beproeving van uw geloof de Heere verheerlijkt, daarom beproeft God Zelf het, opdat uit de beproeving eerder voortvloeit voor Zijn genade, waardoor het geloof gesterkt wordt. Onze hoogste bestemming is God te verheerlijken, en omdat onze beproevingen ons geschikt maken om meer ten volle aan het doel van ons bestaan te beantwoorden, is het goed dat ze ons treffen. Zo zien wij bij onze overdenking al terstond de reden om het voor grote vreugde te achten, wanneer wij in velerlei verzoekingen vallen.
Het is door ons geloof dat wij verlost, gerechtvaardigd en tot God gebracht worden, en daarom is het niets vreemds, dat het aangevallen wordt. Het is door het geloof in Christus, dat wij van de macht van de zonde verlost worden en macht ontvangen kinderen van God te worden. Het geloof is het levensorgaan van de verlossing, zoals het hart het levensorgaan van het lichaam is; daarom worden de pijlen van de vijand voornamelijk op deze onmisbare genadegave gericht. Het geloof is de vaandeldrager, en de toeleg van de vijand is het, hem neer te schieten, opdat de slag mag gewonnen worden. Indien de grondslag bewogen wordt, wat moet er dan worden van wat er op rust? Wanneer de ankerketting verbroken wordt, waar zal dan het schip heendrijven? Al de machten van de duisternis, die tegen recht en waarheid gekeerd zijn, bestrijden ons geloof, en allerlei verzoekingen zullen in de vijandelijke gelederen worden uitgedacht tegen ons vertrouwen op God.
Het is door ons geloof dat wij leven; wij beginnen er door te leven en wij leven er door voort, want ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.’ Zodra het geloof ons begeeft, heeft ons leven ons begeven; en daarom is het dat de machten, die strijd tegen ons voeren, hun hoofdaanval richten op het koninklijk kasteel, de sleutel van de gehele stelling. Het geloof is uw kleinood, uw blijdschap, uw eer; en de rovers, die op uw reisweg rond waren, spannen samen om er u van te beroven. Bewaart daarom zorgvuldig uw uitgelezen schat.
Het is ook door het geloof dat de Christenen werken doen. De moedige en heldhaftige daden van de mannen van de oude dag geschiedden door het geloof. Het geloof is het strijdend en zegepralend beginsel; daarom is het satans toeleg het te vernietigen, evenals Farao, tijdens dit volk in Egypte woonde, al Israëls kinderen van het mannelijk geslacht zocht te doden. Beroof een Christen van zijn geloof, en hij zal gelijk aan Simson zijn, toen hem de haren waren afgesneden; de Filistijnen zullen over hem komen, en de Heere zal van hem geweken zijn. Verwondert u niet, indien alle kracht van de tegenstander op uw geloof gericht wordt, want het is de grondslag van uw geestelijk huis. O, dat uw geloof standvastig en onbeweeglijk zijn mag in alle voorkomende beproevingen, en dat het zo ook deugdelijk mag bevonden worden in het uur van de dood en in de dag van het oordeel. Wee hem, wiens geloof hem ontvalt terwijl de beproeving nog ver is, want wat zou hij beginnen bij de verheffing van de Jordaan?
Bedenkt voorts hoe het geloof beproefd wordt. Volgens de uitdrukking van de tekst vallen wij in ‘velerlei verzoekingen’, dat wil zeggen, dat wij aan vele en menigerlei beproevingen zijn blootgesteld. In ieder geval zijn deze beproevingen hoog ernstig. De twaalf stammen, aan welke deze brief geschreven werd, waren een bijzonder beproefd volk, want in de eerste plaats werden zij, als Joden, zwaar vervolgd door alle andere volken, en wanneer ze Christenen werden, werden ze wreed vervolgd door hun eigen natie. Een bekeerde heiden was enigszins minder in gevaar dan een Joods Christen, want de laatste werd tussen de bovenste en onderste molensteen van het heidendom en het Jodendom verbrijzeld. De Christen uit de Joden werd gewoonlijk zo door zijn eigen bekenden en verwanten vervolgd, dat hij hun ontvluchten moest, en waar moest hij zich bergen, terwijl elk ander volk de Joden verafschuwde? Wij verkeren niet in die toestand, maar ook op de huidige dag zullen de kinderen van God ondervinden, dat beproeving geen ijdel woord is. De tuchtroede in het huis van God is geen speelgoed om mee te schertsen.
De oven, gelooft mij, is niet slechts een plaats van buitengewone warmte, waaraan men zich spoedig gewennen zal; hij wordt dikwijls zevenmaal heter gestookt, zoals de oven van Nebucadnezar, en de kinderen van God ondervinden dat het vuur schroeit en brandt. Onze beproevingen zijn geen bedenkselen van de overgevoeligheid noch hersenschimmen van sombere vrees. U hebt van de lijdzaamheid van Job gehoord – het was wezenlijke lijdzaamheid, want zijn lijden was werkelijkheid. Kon ieder beproefd gelovige onder ons zijn eigen geschiedenis verhalen, als twijfel ik niet of wij zouden allen die ons horen overtuigen dat de tegenheden en beproevingen, die wij te doorstaan hebben, geen droombeelden of verdichtselen zijn, maar onder de meest wezenlijke ervaringen van het werkelijke leven geteld moeten worden.
Merkt voorts op dat de beproevingen van de Christen uit haar aard ons aanleiding tot zondigen geven, want ik ben verzekerd dat onze vertalers het woord ‘verzoekingen’niet in de tekst zouden hebben gebezigd en de bewerkers van de herziene vertaling dat woord niet zouden behouden hebben, indien ze niet geoordeeld hadden dat dit de meest juiste uitdrukking was. De natuurlijke drang van de kwelling is niet om te heiligen, maar tot zonde te vervoeren. Een mens is zeer geneigd om in droefenis ongelovig te worden: dat is een zonde. Hij is geneigd om in druk tegen God te morren: dat is een zonde. Hij is geneigd de toevlucht tot verkeerde wegen te nemen, om uit zijn moeite te geraken: en dat zou een zonde zijn. Daarom wordt ons voorgeschreven te bidden: ‘Leid ons niet in verzoeking’, omdat beproeving in zekere mate verzoeking insluit, en indien wij door overvloedige genade niet weerhouden worden, ons tot zonde zou leiden. De Heere kan niet verzocht worden van het kwade, en Hij verzoekt niemand, maar wij hebben dit te verstaan van het einde en het doel van de beproeving. Hij verlokt niemand tot het kwade.
Maar wel stelt Hij de oprechtheid en het geloof van de mens op de proef, door hem op een weg te brengen waar zonden hem ontmoeten en toelachen. Gods doel daarbij is echter dat daardoor de oprechtheid van zijn dienaren beproefd wordt, zowel voor henzelf als voor anderen. Wij worden niet aan deze wereld van verzoeking onttrokken, maar worden er tot ons welzijn in bewaard. Omdat onze natuur verdorven is, geeft ze gelegenheid tot zondigen, zowel in onze blijdschap als in onze beproevingen; maar door de genade komen wij de drang van de natuur te boven en trekken voordeel uit wederwaardigheden. Spreek ik hier niet tot menigeen, die bij tijden een sterke drang tot zondigen gevoelde, voornamelijk in die sombere uren, wanneer de geest van het kwaad rondwaart? Hebt u niet voor uzelf gebeefd in tijden van hevige beproeving, dat uw voeten bijna waren uitgeweken en uw treden bijkans waren uitgeschoten? Is er één deugd, die niet is aangevochten? Is er enige liefde, die bij tijden niet zo beproefd is, dat ze in haat dreigde over te slaan? Is er één goed ding hier op aarde, dat de gehele weg langs op zilveren muilen is gegaan? Heeft er in dit ongelukkige klimaat ooit een bloem van de genade gebloeid, die niet door vorst of honigdauw is geteisterd? Onze weg gaat tegen de stroom op; wij moeten hem stuiten, en worstelen tegen een vloed, die ons rechtstreeks tot de ondergang zou voeren. Niet alleen beproevingen dus, maar boze verzoekingen vallen het geloof van de Christen aan.
Wat de gedaante, die ze aannemen, betreft, kunnen wij zeggen: de beproeving of verzoeking van elke mens is onderscheiden van die van ieder ander. Toen God Abraham beproefde, werd hem geboden zijn zoon, zijn enige zoon, te nemen en hem op een berg te offeren. Niemand van u is ooit op die wijze beproefd geworden; niemand zal het ooit worden. Wij mogen de beproeving ondervinden ons kind te verliezen, maar zeker niet de beproeving, dat ons bevolen wordt het ten offer te brengen. Dit was een bijzondere beproeving voor Abraham; ze was nodig en nuttig voor hem, en toch is ze ons nooit gesteld. De rijke jongeling beproefde de Heere Jezus met: ‘Zo u wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat u hebt, en geef het de armen, en u zult een schat hebben in de hemel.’ Sommigen denken dat het dus ieders plicht is, zijn bezittingen uit te delen. Maar dit is niet zo. Het is niet ieders plicht, zijn enige zoon op te offeren; en het is niet de plicht van een ieder, al zijn goederen uit te delen. Dit waren beproevingen voor bijzondere personen, en andere, die even buitengewoon en ingrijpend waren, zijn in andere gevallen gesteld. Wij moeten onszelf niet beproeven noch de beproevingen van anderen begeren; het is al voldoende als wij die doorstaan, welke de Heere ons oplegt, want ze zullen met wijsheid gekozen zijn.
Wat mij het hardst op de proef zou stellen, zou wellicht voor u geen beproeving zijn; en wat u beproeft, zou geen beproeving voor mij kunnen zijn. Dit is één van de redenen waarom wij elkaar dikwijls zo gestreng beoordelen, daar wij, onszelf op dat bij- zondere punt sterk gevoelende, aannemen dat hij, die bezweken is op dat punt, eveneens sterk moet geweest zijn, en dus moedwillig en opzettelijk moet besloten hebben kwaad te doen. Dit is een wrede onderstelling. Wij komen spoedig tot het besluit dat de beproeving in zijn geval even zwak moet geweest zijn als ze voor ons geweest was, wat een grote dwaling is. Want een verzoeking, die voor u of voor mij volstrekt geen verzoeking zijn zou, kan voor iemand van een ander karakter en onder bijzondere omstandigheden een uiterst hevige aanval van de tegenstander zijn, waarvoor hij jammerlijk bezwijkt, zonder kwaad vermoeden te hebben gehad.’Velerlei verzoekingen’ zegt de apostel, en hij weet wat hij zegt.
En, geliefde vrienden, somtijds ontlenen deze velerlei verzoekingen grote kracht daaraan, dat zij, naar het schijnt, ons omsingelen en ons de uitweg afsnijden. Jakobus zegt: ‘Gij valt in velerlei verzoekingen’, evenals men in een kuil valt, en niet weet hoe er uit te komen; of zoals soldaten, die in een hinderlaag vallen, of als reizigers in de goede oude tijd, wanneer twee of drie voetpaden voor hen lagen en het hun duidelijk werd dat ze in slechte handen waren gevallen. De belaagden zien geen weg om terug te keren; het schijnt hun toe dat ze ingesloten zijn; ze zijn als een vogel, die gevangen is in het net van de vogelaar. Hierin ligt het gevaar van onze menigerlei verzoekingen, dat ze onze weg versperren, en indien het geloof geen uitweg vindt, wandelen wij in een donkere doolhof.
Soms overvalt ons de verzoeking eensklaps, en zo vallen wij er in. Terwijl wij in rust en stilte verkeerden, kwam plotseling het kwaad op als een bespringende leeuw uit het kreupelhout. Terwijl Jobs kinderen aten en dronken in het huis van hun oudste broeder, kwam er eensklaps een stormwind uit de woestijn, en de aartsvader was van kinderen beroofd; de ossen ploegden, de schapen graasden, de kamelen deden hun werk, en in een ogenblik werden door het vuur van de hemel en door de handen van de rovers al deze bezittingen vernietigd. De ene bode had zijn bericht niet geëindigd of een andere volgde hem op de hielen. Job had geen tijd tot herinnering, de slagen vielen snel en onafgebroken. De beproeving van ons geloof is het zwaarst, wanneer verschillende beproevingen ons overvallen terwijl wij er niet op verdacht zijn. Is het niet zonderling dat Jakobus met het oog daarop zeggen kon: ‘Acht het voor grote vreugde, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt?’
Het was in de dagen van de vervolging, gevangenneming, kruisiging, zwaard en vuur. Het worstelperk verslond duizenden Christenen. De algemene kreet was: ‘De Christenen voor de leeuwen!’ Is het te verwonderen dat soms de moedigsten tot de vraag kwamen: ‘Is ons geloof wel het echte? Kan een geloof, dat door iedereen verfoeid wordt, wel uit God zijn? Waarom treedt Hij dan niet tussenbeide, om de Zijnen te verlossen? Moeten wij het laten varen? Zullen wij Christus verloochenen tot behoud van het leven, of moeten wij met onze belijdenis door talloze kwellingen een zelfde bloedige dood tegemoet gaan? Zal ten slotte de trouw beloond worden? Is er een erekroon?
Is er een eeuwige gelukzaligheid? Is er inderdaad een opstanding uit de doden?’ Die vragen kwamen in de harten van de mensen op en waren ogenschijnlijk billijk: het geloof van de martelaren was niet uit de tweede hand, of van hun ouders overgenomen; tij geloofden voor zichzelf in volle ernst. Mannen en vrouw van die dagen geloofden op zodanige wijze, dat ze niet terugdeinsden of uitweken uit vrees voor de dood, maar ze gingen in zo grote getale voort hun geloof in Jezus te belijden, dat de heidenen ten laatste uitriepen: ‘Daar moet iets achter schuilen, het moet een dienst uit God zijn, of hoe konden anders deze mensen hun verdrukking met zoveel geduld dragen?’ Dit was het geloof van Gods uitverkorenen, het werk van de Heilige Geest.
U ziet dus, het voornaamste punt van aanval is ons geloof, en gelukkig is hij, wiens schild al de vurige pijlen van de vijand kan opvangen en afweren.
II. Opdat de tekst ons nog duidelijker worde, zullen wij vervolgens acht slaan op de onwaardeerbare zegen, die door de beproeving van ons geloof verkregen wordt. De verkregen zegen is deze, dat ons geloof beproefd en getoetst wordt. Onlangs sprak ik tot u over de man, wiens slechte fundamenten tot de verwoesting van zijn huis leidden; en ik weet dat velen, toen de dienst was geëindigd, zeiden: ‘God geve dat wij niet aan hem gelijk mogen zijn: dat wij een stevig fundament voor onze ziel mogen hebben om op te rusten.’ Toen ging u huiswaarts, zat neer, en zei: ‘Heb ik dit veilige fundament?’ U begon te vragen, te redeneren, te overwegen enzovoorts, en uw bedoeling was goed, maar ik geloof niet dat het u veel baatte; eigen onderzoek van onszelf strekt zelden tot goede troost. Wezenlijke beproeving werkt veel meer uit, maar wij moeten onszelf geen beproeving bereiden. De betrouwbare toetsing geschiedt door beproevingen, die God zendt. De wijze om te beproeven of u een goed soldaat bent, is ten strijde te trekken; de wijze om te beproeven of een schip goed is gebouwd, is niet enkel het door de inspecteur te doen onderzoeken, maar het naar zee te zenden: een storm zal de beste beproeving van zijn hechtheid zijn.
Er is op de Eddystone een nieuwe vuurtoren gebouwd; hoe weten wij of hij zal blijven staan? Wij oordelen naar zekere wetten en beginselen, en houden ons voldoende verzekerd dat hij goed gebouwd is, maar wij zullen dit ten slotte het beste weten in latere jaren, als een duizendtal stormen tevergeefs tegen de vuurtoren hebben geslagen. Wij hebben beproevingen om ons te toetsen evenzeer nodig als wij Goddelijke waarheid behoeven om ons te voeden. Bewondert de oude typen, die in de arke van het verbond geplaatst waren: het mannakruikje en de staf. Ziet hoe hemels voedsel en hemelse tucht tezamen gaan; hoe voor ons levensonderhoud en onze kastijding gelijkelijk gezorgd wordt! Een Christen kan niet leven zonder het manna noch zonder roede. Deze twee moeten samengaan. Ik bedoel dit, dat het een even grote genade is, dat het u door beproeving blijkt dat u verlost bent, als dat u versterkt wordt in dat geloof uit de vertroostingen van de Geest van God. Geheiligde wederwaardigheden werken de beproeving van ons geloof, en die is veel kostelijker dan van het goud, dat vergaat en door het vuur beproefd wordt.
Als wij nu in staat zijn haar te verdragen zonder uit te wijken, bewijst de beproeving de oprechtheid van ons geloof. Als de kommer voorbij is, zegt de Christen tot zichzelf: ‘Aan mijn gerechtigheid heb ik vastgehouden, en haar niet verloren; God zij geloofd, dat ik niet voor bedreiging gevreesd heb; dat ik niet door verliezen ben terneergeslagen, dat ik in de druk God getrouw ben gebleven. Nu ben ik verzekerd, dat mijn godsdienst niet slechts een belijdenis is, maar een ware toewijding aan God. Ze heeft het vuur getrotseerd onder de bewaring van Gods macht.’
Voorts bewijst het de waarheid van de leer van ons geloof. ‘O, ja’, zult u zeggen, ‘ik heb Ds. Spurgeon de leerstellingen horen verklaren, en ik heb ze gelovig aangeno- men.’ Dit is een armzalig werk. Maar als u ziek geweest bent en troost in die leerstellingen gevonden hebt, dan bent u van haar waarheid verzekerd. Als u aan de rand van het graf geweest bent, en het Evangelie u vreugde en blijdschap geschonken heeft, dan weet u hoe getrouw het is. Bevindelijke kennis is de beste en zekerste. Als u anderen zegevierend de dood hebt zien ingaan, kunt u zeggen: ‘Dat is een bewijs voor mij, mijn geloof is geen waan: ik heb het nu zelf gezien.’ Is deze zekerheid, tot welke prijs ook verkregen, niet nog altijd goedkoop? Mogen wij het niet een grote vreugde achten, als de Heere ons in staat stelt, haar te verkrijgen? Mij komt het voor dat twijfel kwader is dan beproeving. Ik zou liever alle droefenis willen verdragen dan in twijfel te worden gelaten omtrent het Evangelie, of mijn eigen aandeel daarin. Het is voorwaar een juweel, dat waard is het zelfs met ons hartebloed te kopen.
Verder wordt uw eigen geloof in God bewezen, wanneer u het onder verzoekingen kunt vasthouden. Niet alleen uw oprechtheid, maar de Goddelijkheid van uw geloof wordt gestaafd. Want hoe kunt u rusten op een geloof, dat nooit op de proef is gesteld? Maar als u in het donkerste uur nog gezegd hebt: ‘Ik werp al mijn bekommernissen op de Heere, en Hij zal voor mij zorgen’, en u bevindt dat Hij u werkelijk ondersteunt, dan is uw geloof het geloof van Gods uitverkorenen. Als u in verzoeking tot God roept in het gebed, dat u uw gewaad onbevlekt mag bewaren, en Hij u daartoe hulp verleent, dan hebt u daardoor de zekerheid, dat u het geloof bezit, hetwelk de Geest in de ziel werkt. Als ik na een grote strijd van bekommering als overwinnaar uittreed, weet ik dat ik in God geloof, en weet ik dat dit geloof mij tot een deelgenoot van de zegeningen van het verbond maakt; hieruit mag ik duidelijk besluiten, dat mijn geloof van de rechte soort is.
Ik vind het bijzonder liefelijk, te leren de grote kracht van de Heere in mijn eigen zwakheid. Onder de beproeving bespeuren wij waar wij het zwakst zijn, en dat als antwoord op het gebed kracht verleend wordt overeenkomstig onze behoefte. De Heere richt Zijn hulp in naar de tegenheden, en legt de pleister op de wond. In hetzelfde uur dat het nodig is wordt de nodige genade verleend. Is dit niet geschikt om het geloofsvertrouwen te sterken?
Het is iets heerlijks, zelfs tegenover satan de zuiverheid van onze drijfveren te kunnen bewijzen. Dit was het grote voorrecht van Job. Er was geen verschil over zijn uitwendig gedrag, maar de vraag ging over hetgeen hem dreef. ‘Och’, zei de duivel, ‘hij dient God om hetgeen hij van Hem verkrijgt. Heeft Hij niet een betuining gemaakt voor hem en voor al wat hij heeft rondom? ‘t Is louter eigenbelang; ‘t is hem volstrekt niet om God Zelf te doen, maar om het loon van zijn deugd.’ En nu wordt hij beproefd en alles hem ontnomen, en terwijl hij uitroept: ‘Zo Hij mij doodde, zou ik nog op Hem hopen’, terwijl hij zowel de God, Die nam, als Hem, Die gaf, looft, kan de duivel zelfs niet zo onbeschaamd zijn hem weer te beschuldigen. En Jobs eigen geweten werd evenzeer bevredigd en bevestigd als zijn liefde tot God. Mijn broeders, ik acht het doorstaan van alle denkbaar lijden en beproeving een geringe prijs voor een vaste verzekerdheid, die voor altijd twijfel onmogelijk maakt. Bekommert u niet om de golven, als ze u op deze rots spoelen. Daarom, als u verzocht wordt, ‘acht het voor grote vreugde’ dat u beproefd wordt, omdat u op die wijze een bewijs zult ontvangen van uw liefde, een bewijs van uw geloof, een bewijs dat u ware kinderen van God bent.
Jakobus zegt: ‘Acht (of rekent) het.’ Men heeft oefening nodig, om een goed boekhou- der te worden; het is een kunst, die moet aangeleerd worden. Wat zouden sommigen van ons beginnen, indien ze rekeningen moesten opmaken en het beheer moesten voeren over uitgaven en inkomsten zonder de hulp van een klerk? Hoe verlegen zouden ze zijn met balansen en afsluitingen. Ze kunnen veel beter geld uitgeven dan beheren. Maar wanneer iemand eenmaal de kunst van boekhouden verstaat en zich aan het werk zet, komt hij al spoedig tot de ware stand van zaken. Hij heeft leren rekenen, en geen fout ontsnapt zijn oog. Jakobus geeft ons een bedreven rekenaar, en leert ons hoe wij in onze verdrukkingen te rekenen hebben. Hij legt ons een maatstaf voor, geheel verschillend van die, welke door de vleselijke wijsheid gebezigd wordt; de sikkel van het heiligdom verschilde zeer veel van de sikkel in de gewone handel, en zo is de rekenkunde van het geloof geheel anders dan het menselijk oordeel.
Hij nodigt u uit uw pen op te nemen en terstond te gaan zitten en te schrijven wat hij u nauwkeurig voorzegt. U wilde gaan schrijven: ‘Velerlei verzoekingen’, hetwelk een post op de verliesrekening kan zijn. Maar in plaats daarvan verzoekt hij u ‘de beproeving uws geloofs’ te schrijven, en deze ene post verandert de rekening in zuivere winst. Beproevingen zijn zoals een vuur: ze verteren niets in ons dan het onzuivere en maken het goud steeds meer zuiver. Zet de reinigingsproef op rekening van de zuivere winst, en in plaats van er over te treuren, mag u het voor louter vreugde rekenen in velerlei verzoekingen te vallen, want dit is voor u een bewijs van uw geloof. In zover is er ook voldoende grond, om alle beproevingen voor vreugde te rekenen. Laat ons nu een weinig verder gaan.
III. Laat ons bedenken de heerlijke uitwerking, die door de beproeving wordt teweeggebracht, namelijk: lijdzaamheid. Want de beproeving van uw ‘geloof werkt lijdzaamheid.’ Lijdzaamheid! Wij allen bezitten daarvan een grote mate …. totdat wij haar nodig hebben, en dan hebben wij haar niet. De man, die werkelijk lijdzaamheid bezit, is de man, die beproefd is geworden. Welke soort van lijdzaamheid heeft hij door de genade van God verkregen? Ten eerste heeft hij verkregen een lijdzaamheid, die de beproeving als door God opgelegd zonder murmurering aanvaardt. Stille berusting komt niet opeens; dikwijls zijn lange jaren van lichamelijk lijden, of geestelijke druk, of teleurstelling in zaken, of menigvuldige verliezen nodig, om het hart tot volkomen onderwerping te brengen aan Gods wil. Na veel schreiens is het kind gespeend; na velerlei kastijding is de zoon tot gehoorzaamheid gebracht aan zijns vaders wil. Van lieverlede leren wij ophouden met God te twisten, en te verlangen dat niet twee willen tussen God en ons mogen staan, maar dat Gods wil onze wil mag zijn. O, broeder, indien uw tegenheden u daartoe brengen, bent u aan de winnende hand, daarvan ben ik zeker, en mag u ze allen voor vreugde rekenen!
De volgende soort van lijdzaamheid is, wanneer de ervaring iemand geschikt maakt kwade bejegening, laster en belediging zonder wrok te verdragen. Hij gevoelt ze diep, maar verdraagt ze ootmoedig. Zoals zijn Meester, opent hij zijn mond niet tot tegenspraak en weigert hij schelden met schelden te beantwoorden. Integendeel geeft hij zegen terug voor vloek, zoals de sandelboom geur geeft aan de bijl, die hem houwt. Gezegend is die heilige liefde, die alle dingen gelooft, die alle dingen hoopt, die alle dingen verdraagt en niet verbitterd wordt. O, vriend, indien Gods genade door beproeving die stille lijdzaamheid in u gewerkt heeft, welke geen bitterheid kweekt en nooit ophoudt lief te hebben, dan mag u een luttel genot verloren hebben, maar u hebt een uitnemend degelijk kenmerk gewonnen.
De lijdzaamheid, die God door tegenheden in ons werkt, neemt ook een andere vorm aan, die namelijk van handelen zonder onvoegzame haast. Vóór de wijsheid onze ijver gematigd had, waren wij er op uit God te dienen met een haast en een vaart en spoed, alsof alles binnen een uur moest afgedaan worden, als er ooit iets zou afkomen. Wij zijn voor de dienst van de Heere vrij wat meer geschikt nadat wij in de school van de beproeving verkeerd hebben. Dan zijn wij gelijkmatig en beraden in de arbeid voor onze Heere, wetende welke zwakke schepselen wij zijn en welk een heerlijke Heiland wij dienen. De Heere onze God is niet haastig, omdat Hij machtig is en wijs. Naarmate wij in de Heere Jezus opwassen, zullen wij de gejaagdheid van het gemoed en de vervoering van de geest laten varen.
Hij had een grote levenstaak, maar nooit toonde Hij zich verward, opgewonden of gehaast, zoals sommigen van Zijn volgelingen zijn. Hij schreeuwde niet noch verhief Zijn stem noch liet Zijn stem horen op de straat. Hij wist dat Zijn ure nog niet gekomen was, en dat er zoveel dagen waren, waarin Hij werken kon, en daarom ging Hij gestadig voort, totdat Hij het werk, dat de Vader Hem had te doen gegeven, volbracht had. Die soort van lijdzaamheid is een kleinood, begeerlijker dan de juweel, die glinstert op het vorstelijk voorhoofd. Soms geraken wij door kleine tegenheden in verwarring door meer haast dan spoed te maken; en wij zijn zeker dat wij dit doen, als wij vergeten te bidden en nalaten onze zaak in Gods handen te stellen. Wij kunnen zo overijld lopen, dat wij struikelen of onze adem verliezen; onze onbesuisde pogingen kunnen evenzeer schadelijk als bevorderlijk zijn, omdat wij onze ziel niet in lijdzaamheid bezitten.
Ook is het een voorname soort van lijdzaamheid, als wij kunnen wachten zonder ongeloof. Twee kleine woorden zijn voor elke Christen goed om te leren en in beoefening te brengen: bid en volhard. Het wachten op de Heere sluit beide bidden en volharden in. Als de wereld dit jaar eens niet bekeerd wordt! Als de Heere morgen eens niet komt! Als onze tegenheden nog eens langer duurden! Als de strijd eens aanhoudt! Hij, die beproevingen heeft doorstaan en door de genade de vrucht van zijn beproevingen verkregen heeft, wacht met gerustheid en hoopt blij op de verlossing door God. Lijdzaamheid, broeder! is deze grote deugd schaars bij u? De Heilige Geest zal ze u verlenen door lijden.
Deze lijdzaamheid openbaart zich ook in de vorm van geloven zonder weifelen, zelfs in zonderlinge lotsbeschikkingen en vreemde toestanden en wellicht innerlijke bezorgdheid. De ervaren Christen zegt: ‘Ik geloof mijn God, en daarom wacht ik op de verklaring, als ze uitblijft. Mijn tijd is nog niet gekomen. Ik moet eerst het kwade doorleven en daarna het goede, en daarom zet ik mij neer aan Jezus’ voeten, en wacht zolang het Hem behagen zal.’
Broeders en zusters, als wij, in één woord, leren verduren, hebben wij een hoge trap bereikt. Ziet de verweerde zeeman, de man, die thuis is op de zee, hij heeft een gebronsd gelaat en roodbruine handen; hij ziet er zo krachtig uit als het hart van een eik, en zo gehard alsof hij van ijzer gemaakt was. Hoe verschillend van ons, arme landbewoners! Hoe werd hij zo gewoon aan vermoeienissen, als in staat de storm te trotseren, zodat het hem onverschillig is of de wind zuidwest of noordwest is? Hij kan naar zee gaan, welk weer het ook is; hij heeft zijn zeevoeten aan; hoe kwam hij zo sterk? Door zijn werk op de grote wateren. Hij had geen gehard zeeman kunnen worden, als hij aan de wal had getoefd. Welnu, de beproeving werkte in de heiligen die geestelijke harding, die niet in rust kan worden aangeleerd.
U kunt voortdurend ter school gaan, maar u kunt daar geen gehardheid leren; u kunt uw wangen met verf kleuren, maar u kunt ze dat ingedrongen bruin niet geven, dat door stormachtige zeeën en gierende winden uitgewerkt wordt. Een sterk geloof en duldende lijdzaamheid spruiten uit verdrukking voort, en enigen in de gemeente, die zo zijn voorbereid, zijn iets waard in tijden van storm. Om die toestand van taaie volharding en heilige onverzettelijkheid te bereiken, is het geen te groot offer, de aaneenschakeling van moeilijkheden te verdragen, die van boven of van beneden over ons komen. Wanneer de beproeving lijdzaamheid werkt, zijn wij onberekenbaar rijk geworden. De Heere geve ons meer van deze uitnemende genade. Evenals de vis van Petrus geld in zijn bek had, zo sluiten geheiligde beproevingen geestelijke schatten in zich, waarvoor wij die met blijdschap dragen.
IV. Ten slotte, dit alles werkt iets beters nog, en dat is ons vierde hoofdpunt: de geestelijke volmaaktheid wordt bevorderd. ‘Opdat u mag volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk.’ Mijn broeders, het dierbaarste dat een mens in deze wereld kan bezitten, is datgene, wat het meest beslist over zijn wezenlijk welzijn. Iemand kan een goed huis hebben; welnu, dat is iets. Maar denkt eens dat hij een slechte gezondheid heeft, wat betekent dan zijn mooie woning? Iemand kan zich goed kleden en voeden; dat is iets. Maar onderstelt dat hij rilt van de koorts en ten gevolge van een slechte spijsvertering geen eetlust heeft. Dat bederft alles. Indien iemand een bestendige gezondheid geniet, is dit een veel meer te waarderen voorrecht. Gezondheid is zeer ver te schatten boven rijkdom, eer of geleerdheid, dat stemmen wij allen toe. Maar als nu eens iemands binnenste zelf ziek is, terwijl zijn lichaam gezond is, zodat hij door ondeugd te schande, of door hartstocht beheerst wordt, is hij in een armza1ige staat, niettegenstaande hij zulk een forse gestalte heeft. Verreweg het best is datgene, hetwelk de mens zelf tot een beter mens maakt; dat hem rechtschapen en getrouw en rein en heilig maakt.
Wanneer de mens zelf beter is, heeft hij een onmiskenbaar voordeel verkregen. Indien daarom onze verdrukkingen strekken, om door beproeving van ons geloof, lijdzaamheid te werken, en die lijdzaamheid strekt om ons volmaakt te stellen in Christus Jezus, mogen wij het voor grote vreugde achten, wanneer wij in verzoekingen vallen. Verdrukkingen, door Gods genade ons beschikt, maken ons tot volwassenen, door al onze geestelijke vermogens te ontwikkelen, en daarom zijn ze onze vrienden, onze helpers, en moeten met ‘grote vreugde’ worden begroet.
Verdrukkingen brengen onze zwakke plaatsen aan het licht en maken er ons opmerkzaam op. Als wij verzocht worden, ontdekken wij onze gebreken, en wanneer wij dan met deze gebreken tot God gaan, ontvangen wij hulp om volmaakt te worden en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk.
Bovendien doen onze beproevingen, wanneer ze door God gezegend worden om ons lijdzaam te maken, ons tot de volmaaktheid voortvaren. Ik weet niet hoe ik zal uitdrukken wat ik bedoel met voortvaren tot de volmaaktheid, maar er is een soort van volwassenheid onder de gelovigen, die velerlei verdrukking doorleefd hebben, welke u nooit bij anderen ontmoet. Ze kan niet voor iets anders gehouden of nagebootst worden. Een zekere mate van zonlicht is nodig, om aan vruchten de echte smaak bij te zetten, en wanneer een vrucht die mate van koesterende zonnewarmte heeft genoten., is haar een heerlijke smaak eigen, waarin wij ons allen verlustigen.
Zo gaat het met mannen en vrouwen: een zekere mate van droefheid schijnt nodig te zijn, om een zekere aangename zachtheid in hen teweeg te brengen, zodat ze de overvloedige, rijpe sappigheid van een aantrekkelijk karakter bezitten. Men moet zulke mannen en vrouwen hebben leren kennen en tot zichzelf gezegd hebben: ‘Ik wenste, dat ik hun gelijk kon worden, zo kalm, zo rustig, zo gelijkmatig, zo gelukkig en, zo al niet gelukkig, dan toch niet ontevreden dat ze niet gelukkig zijn; zo grondig in hun oordeel, als geestelijk in hun omgang, als wezenlijk volwassen.’ Dit is alleen het deel van hen, in wie de beproeving van hun geloof lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid de vrucht van de Geest voortbrengt. Waarde broeders en zusters, er is een zekere volwassenheid van de geestelijke mens, die nooit ons deel wordt dan door menigvuldige verzoekingen. Laat mij trachten, duidelijk te maken wat ik bedoel. Geheiligde beproevingen brengen een gedweeë geest voort. Sommigen van onze zijn van nature ruw en hardvochtig, maar na enige tijd bemerken hun vrienden, dat de ruwheid verdwijnt en verheugen ze zich dat ze minzamer bejegend worden.
Och, het ziekbed bracht die vertering teweeg; die bedruktheid van geest, dat verlies, dat kruis, die beroving, – deze verzachtten onder Gods genade de natuurlijke ruwheid en maakten de man zachtmoedig en nederig, zoals zijn Heere. Geheiligde druk is zeer geschikt om medegevoel op te wekken, en medegevoel is voor de gemeente als olie voor de machine. Iemand, die nooit geleden heeft, gevoelt zich zeer onbeholpen als hij tracht met een beproefd kind van God mede te lijden. Hij deed welwillend zijn best, maar hij weet niet hoe hij het aan moet vatten. Maar die herhaalde slagen van de roede maken ons gevoelig voor anderen, die smart lijden, en langzamerhand blijkt het dat wij door de Heere gezalfde troosters zijn, door verzoeking geschikt gemaakt om hen, die verzocht worden, te hulp te komen.
Hebt u ooit opgemerkt hoe beproefden, als hun druk geheel geheiligd is, ook voorzichtig en nederig worden? Ze kunnen niet meer zo hard spreken als ze gewoon waren; ze spreken er niet van dat ze volstrekt volmaakt zijn, hoewel ze werkelijk de mensen zijn, welke naar de Schrift volmaakt zijn; ze zeggen weinig over hun eigen daden, en veel van de liefderijke barmhartigheid van de Heere. Ze denken aan de kastijding, die ze binnenskamers van de hand van hun Vader ontvingen, en spreken anderen, die dwalen, vriendelijk toe. Druk is de steen, die onze Heere Jezus naar het voorhoofd van onze afschuwelijke hoogmoed werpt, en lijdzaamheid is het zwaard, dat zijn hoofd afhouwt.
Deze soort van mensen zijn ook het dankbaarst. Ik heb geleerd wat het is God te prijzen dat ik in mijn bed één been verroeren kon. Het mag u van niet veel belang voorkomen, maar het was mij tot grote zegen. Zij, die zwaar bezocht worden, komen er toe, God voor alles te danken. Ik ben er zeker van dat die vrouw, welke een stuk brood en een teug water tot ontbijt had, en zei: ‘Dit alles heb ik, en Christus bovendien’, een beproefde vrouw was, anders zou ze niet zoveel dankbaarheid betoond hebben. En die oude Puriteinse predikant was zeker een beproefd man, want toen zijn gezin slechts een haring en enkele aardappelen tot middagmaal had, zei hij: ‘Heere wij danken U, dat u zee en land doorzocht hebt, om ons heden voedsel te verschaffen.’ Als hij niet beproefd geweest was, zou hij zijn neus voor het maal hebben kunnen ophalen, zoals veel doen voor veel kostbaarder spijzen. Verdrukte mensen leren dankbare mensen te worden, en dat is geen geringe zaak.
Waar Gods genade werkt, blijken deze mensen in de regel te volharden in de hoop. Waar anderen vrezen dat de storm het vaartuig verbrijzelen zal, kunnen ze terugdenken aan even hevige stormen, die hen niet deden vergaan, en blijven ze mitsdien zo gerust, dat hun moed anderen voor wanhoop bewaart.
Deze mensen onderscheiden zich ook daardoor, dat ze niet aan de wereld gehecht zijn. Ze hebben te veel tegenheden ondervonden, om te menen dat ze ooit in dit donkere woud hun nest zullen kunnen bouwen. Er zijn voor hen te veel doornen in hun nest, om te kunnen wanen dat de wereld hun thuis zou zijn. Deze paradijsvogels ontplooien hun vleugels en zijn gereed om weg te vliegen naar het land van de onverwelkelijke bloemen.
En deze veelszins beproefden zijn gewoonlijk de meest geestelijke mensen, en worden uit kracht van hun geestelijke zin bruikbaar.
De predikant Greatheart, die een menigte pelgrims naar de hemelstad leidde, was een man van veel beproevingen, anders zou hij niet geschikt zijn geweest zo veel tot hun hemelse rust te voeren. En, geliefde broeder, indien u ooit een leidsman of helper zult worden, zoals u wenst te zijn, in de gemeente van God, dan zal het langs deze weg moeten geschieden, dat u er toe bekwaam gemaakt wordt. Wenst u niet dat elke deugd haar wasdom bekomt? Wenst u niet ‘een volkomen man’ in Christus Jezus te worden? Zo ja, acht dan uw velerlei beproevingen en verzoekingen voor grote vreugde; vlucht met deze tot God; dank Hem dat Hij ze u toegezonden heeft; bid Hem u te helpen ze met lijdzaamheid te dragen, en laat de lijdzaamheid haar volmaakt werk hebben, en dan zult u door de Geest Gods ‘volmaakt worden en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk.’ Mag de Trooster dit woord aan uw harten zegenen, om Jezus Christus wil.
Amen.