Een preek uitgesproken op zondagochtend, 7 februari 1864, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal. Exodus 33:19
God is de Maker en Schepper en Onderhouder van alles. Hij heeft daarom het recht te doen wat Hij wil met al Zijn werken. “Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere?’’ Gods absolute gezag en zijn onbegrensde soevereiniteit vloeien natuurlijk voort uit Zijn almacht, en ook uit het feit dat Hij de Oorsprong en Onderhouder van alle dingen is.
Zelfs als dat niet zo zou zijn, zou de allesovertreffende goedheid van Gods karakter Hem het recht geven op de absolute heerschappij. Wie het beste is, moet de leiding hebben. God is de meest geschikte persoon om te heersen. Hij kan niets fout doen, want Hij is volmaakt in wijsheid. Hij zal niets fout doen, want Hij is volmaakt in heiligheid. Hij kan geen onrecht doen, want Hij is net zo volmaakt in heiligheid. Hij moet handelen in overeenstemming met de grondregels van goedheid, want Hij is liefde.
Probeer me niet te vertellen dat schepselen zichzelf regeren. Wat een chaos zou dat zijn! Praat me niet van een of andere veronderstelde republiek van alle geschapen dingen, die zichzelf leidt en bestuurt. Laten we alle schepselen bij elkaar nemen. Voeg al hun wijsheid en goedheid bij elkaar – en laat al hun dwaasheid en slechtheid er maar uit. Stelt u zich maar voor dat ze zoveel uitmuntende kennis, onderscheidingsvermogen en liefde hebben als maar mogelijk is. Dan nog zouden ze niet de gelijke zijn van die geweldige God, wiens naam Heiligheid is, wiens wezen liefde is, Die alle macht in handen heeft, en Die alleen wijs genoemd moet worden. Laat Hem maar de oppermacht hebben. Hij is oneindig verheven boven alle schepselen.
Zelfs als Hij niet al zou regeren, zouden alle wijzen de Heere HEERE kiezen als de absolute heerser van het universum. Als Hij niet al Koning der koningen en Heere der heren zou zijn, dan zou het wijsheid zijn om Hem op de troon te zetten. Maar Hij doet al wat Hij wil met de hemelse legerscharen, en met de bewoners van deze gevallen wereld.
Sinds de mens gezondigd heeft, is er zelfs een extra reden, of liever gezegd een nog breder werkveld voor het tonen van Zijn soevereiniteit. Een schepsel kan, als schepsel, nog een zeker recht doen gelden op zijn Schepper. Het mag toch tenminste verwachten dat de Schepper hem niet expres en zonder reden pijn laat leiden. Hij mag verwachten dat zijn Schepper niet willekeurig, zonder oorzaak of noodzaak, zijn leven ellendig laat zijn. Ik durf het niet aan om de Heere te beoordelen, maar ik denk dat het totaal onverenigbaar met Zijn goedheid zou zijn als Hij een schepsel gemaakt zou hebben en het vervolgens tot ellende veroordeeld zou hebben. Rechtvaardigheid eist dat er geen straf is waar er geen zonde is.
Maar de mens heeft al zijn rechten als schepsel verloren. Als hij ooit rechten gehad heeft, heeft hij ze nu verzondigd. Onze eerste ouders hebben gezondigd. Wij, hun kinderen, hebben onszelf besmet met hoogverraad tegen onze Leenheer en Soeverein. Alles wat een rechtvaardige God iemand van ons schuldig is op grond van onze eigen eis, is toorn en misnoegen. Als Hij ons zou geven wat we zouden verdienen, zouden we niet langer de lucht van barmhartigheid inademen en niet langer een grond hebben om te bidden. Het schepsel heeft bij zijn Schepper niets meer in te brengen; hij moet stil zijn. Hij kan niet meer van Hem eisen als zijn recht. Als de Heere barmhartigheid wil tonen, dan zij het zo. Maar als Hij haar onthoudt, wie zal Hem dan ter verantwoording roepen? “Of is het Mij niet geoorloofd, te doen met het Mijne, wat Ik wil?” is een geschikt antwoord op elke arrogante vraag daarover. Want de mens heeft zichzelf uit Gods rechtbank gezondigd. Er is geen hoger beroep meer mogelijk tegen het vonnis van de Allerhoogste. De mens is nu in de positie van een veroordeelde misdadiger. Zijn enige recht is om naar de terechtstellingsplaats geleid te worden en de gerechte beloning voor zijn zonden te ontvangen.
Wat voor verschillen van opvatting er ook geweest mogen zijn over Gods soevereiniteit over schepselen vóór de zondeval, nu zou er geen verschil van mening meer mogen zijn. Die zal er ook niet zijn, behalve in opstandige geesten. Gods soevereiniteit over opstandelingen die zichzelf de eeuwige verwoesting in hebben gezondigd, is duidelijk. Ze hebben al hun recht op barmhartigheid verloren, en al helemaal het recht op de liefde van de Schepper Die ze beledigd hebben.
Of wij het nu allemaal over de leer van Gods soevereiniteit eens zijn, is voor Hem niet zo belangrijk. Want Hij is soeverein. Hij is het de iure,rechtens, en de facto, feitelijk. Het is een feit. Je hoeft alleen je ogen maar open te doen om te zien dat God soeverein handelt in het uitdelen van Zijn genade. Onze Zaligmaker sprak er zo over, toen Hij voorbeelden wilde aanhalen: “Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias, en tot geen van haar werd Elias gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was.” Dat is uitverkiezing. Elia wordt niet naar een Israëlitische weduwe gezonden om haar te voeden en gevoed te worden. Hij wordt naar een arme afgodendienares gestuurd, over de grens. Zij krijgt door genade de zegen van de aanwezigheid van de profeet. En onze Zaligmaker gaat verder: “En er waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa; en geen van hen werd gereinigd, dan Naaman, de Syriër.” Geen enkele Israëliet, maar iemand die zich neerboog in het huis van Rimmon. Wat is verkiezende genade toch verrassend. Onze Zaligmaker gaf slechts deze twee voorbeelden. Dat was genoeg voor Zijn doel. Er zijn er echter duizenden te vinden.
Kijk eens naar de mens en de gevallen engelen. Hoe komt het dat de gevallen engelen veroordeeld zijn tot een eeuwig vuur, en met eeuwige banden tot het oordeel van de grote dag onder de duisternis bewaard worden? Er is geen Zaligmaker voor engelen. Er werd geen kostbaar bloed vergoten voor Satan. Lucifer komt ten val en is voor altijd gevallen. Nooit heeft hij meer hoop. Er is geen aanbod van genade voor deze edeler geesten. Maar de mens, die minder gemaakt is dan de engelen, wordt uitgekozen als het voorwerp van Gods verlossing. Wat een diepte is hier te peilen! Dit is een heel duidelijk en onbetwistbaar voorbeeld van het uitoefenen van Gods soevereiniteit.
Kijk eens naar de naties van deze aarde. Waarom wordt het evangelie vandaag tot ons, Engelsen, gepreekt? We hebben net zoveel overtredingen begaan als andere landen. Ik durf zelfs wel te beweren dat we net zoveel politieke misdaden hebben begaan. We zijn altijd bevooroordeeld voor alles wat Engels is. Maar als we onze geschiedenis eerlijk lezen, dan kunnen we zowel in het verleden als in het heden ernstige en zware zonden ontdekken, die onze nationale vlag besmeuren. Laten we het niet eens hebben over kleinere misdaden als de wreedheden onlangs in Japan en de regelmatige uitroeiingsoorlogen in Nieuw-Zeeland en aan de Kaap. Maar laten de wangen van iedere inwoner van de Britse eilanden rood worden van schaamte als we denken aan de opiumhandel met China. Toch wordt ons door genade het evangelie gezonden. Er zijn maar weinig landen waar het zo duidelijk klinkt als bij ons. Het is waar, Duitsland en Nederland horen het Woord. Zweden en Denemarken worden vertroost door de waarheid. Maar de kandelaar brandt daar maar zachtjes. Het is een flakkerend licht dat hun duisternis opvrolijkt. In ons eigen lieve land daarentegen schijnt de zon van het evangelie volop. Gedeeltelijk komt dat door onze godsdienstvrijheid en het wordt nog versterkt door de opwekking van de laatste jaren. Mensen verheugen zich over het klare daglicht.
Waarom? Waarom zijn de Japanners niet zo gezegend? Waarom wordt het evangelie niet gebracht aan de inwoners van centraal Afrika? Waarom wordt de waarheid van God niet verkondigd in de kathedraal van Santiago, in plaats van de maskerades en de dwaasheden die er nu zowel bedriegers als bedrogenen onteren? Zij waren de toevallige oorzaak van de vreselijke brandwonden in dat Tofeth van onze dagen. Waarom is vandaag de dag Rome niet de troon van Jezus Christus, in plaats van de zetel van het beest? Ik kan het u niet zeggen. Maar vast en zeker heeft het God in Zijn soevereiniteit behaagd vele rassen voorbij te gaan. Hij heeft de Angelsaksen uitverkoren, dat zij zoals de Joden vroeger, de bewaarders van de goddelijke waarheid zijn, en de verdedigers van het evangelie van genade.
We hoeven verder niet te spreken over de verkiezing van volken. Het principe wordt ook duidelijk in individuen. Ziet u iets, mijn broeders, in die rijke tollenaar, zijn geldkisten volgepropt met de opbrengsten van zijn afpersingspraktijken? Ziet u iets in hem, als hij de wilde vijgenboom inklimt, omdat dat kleine ventje anders de Zaligmaker niet kan zien? Ziet u iets in hem, dat de Heere der heerlijkheid halt zou houden onder die vijgenboom, en zeggen: “Zacheüs, haast u en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven”? Kunt u me een reden geven waarom die overspelige vrouw, die vijf mannen gehad had, en nu samenwoonde met een man die haar man niet was, ervoor zorgde dat de Zaligmaker door Samariareisde zodat Hij haar over het water des levens kon vertellen? Misschien kunt u een reden verzinnen, maar ik niet.
Kijk eens naar die bloeddorstige Farizeeër, haastig op weg naar Damascus met de macht om mannen en vrouwen in de gevangenis te gooien en hun bloed te vergieten. De hitte van de dag kon hem niet stoppen, want zijn hart is heter van godsdienstig vuur dan de zon met haar middagstralen. Maar kijk! Daar wordt hij gestuit in zijn loop. Een groot licht omschijnt hem. Jezus spreekt vanuit de hemel. Het is een liefdevolle vermaning. Saulus van Tarsus wordt Paulus, de apostel van God. Waarom? Waarvoor? Wat voor antwoord kunnen we geven dan dit: “Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U.” Lees maar eens over het leven van John Newton. Was hij niet de grootste schurk geworden die er rondliep? Kijk eens naar de geschiedenis van John Bunyan. Volgens zijn eigen woorden was hij de ergste boef die er was. Zeg me eens, kunt u in een van die overtreders van Gods wet een enkele reden vinden waarom de Heere hen zou kiezen om tot de meest vooraanstaande herauten van het kruis te worden? Geen mens bij zijn volle verstand zal het wagen te beweren dat er iets in Newton of Bunyan was dat hen aanleiding gaf om de achting van God op te kunnen eisen. Het was Zijn soevereiniteit, en niets anders.
Of neem uw eigen geval, lieve vrienden. Dat zal u het meest van alles kunnen overtuigen. Weet u ook maar iets af van uw eigen hart? Hebt u zich een goede indruk gevormd van uw eigen karakter? Hebt u uw eigen positie voor de Allerhoogste ernstig beschouwd? Zet daar dan eens tegenover de gedachte dat God u liefheeft met een eeuwige liefde, en dat Hij u getrokken heeft met de koorden van Zijn liefde. Meteen zal dat u de uitroep ontlokken: “Niet ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil.” Broeders en zusters, de hele wereld is vol voorbeelden van Gods soevereiniteit. In iedere bekering valt er een lichtstraal van Gods absolute macht op de mensheid neer.
Als een zondaar bezorgd is om de zaken van zijn ziel, dan moet hij zijn aandacht echter niet vooral op dit onderwerp richten. Als een mens de toekomende toorn wil ontkomen en de hemel wil winnen, dan moeten zijn eerste, zijn laatste en zijn middelste gedachten gericht zijn op het kruis van Christus. Als een zondaar die zich van zijn staat bewust is, heb ik veel minder te maken met de geheime bedoelingen van God dan met zijn geopenbaarde bevelen. Stel dat iemand zegt: “U gebiedt alle mensen om zich te bekeren. Toch zal ik dat niet doen, want ik weet niet of ik wel tot het eeuwige leven verkoren ben.” Dat is niet alleen onlogisch, het is ook ontzettend slecht.
Dat het onlogisch is, zult u duidelijk inzien als u er even over nadenkt. Ik weet dat brood niet uit zichzelf mijn lichaam kracht geeft. Want “de mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat.” Het hangt daarom af van Gods bevel of dat brood mijn lichaam kracht zal geven of niet. Als dat niet Zijn bedoeling is, kan ik er wel in stikken. Dan wordt het nog mijn dood, in plaats van een levensmiddel. Dus, als ik nou honger heb, stop ik dan mijn handen in mijn zakken? Blijf ik stilstaan en weiger ik mezelf van de welvoorziene dis te voorzien? Ik weet immers niet of God wel bevolen heeft dat het brood mij nieuwe kracht zal geven? Als ik zo zou handelen, dan was ik of gek of niet goed bij mijn verstand. En als ik wel bij mijn verstand was en ik mezelf de hongerdood zou bezorgen met zo’n redenering, dan heb ik dubbel en dwars de begrafenis van een zelfmoordenaar verdiend.
Ik weet niet absoluut zeker dat er volgend jaar een oogst van mijn veld zal komen. Als God het niet zo beschikt heeft, zal het koren niet opkomen en rijp worden. Al mijn harde werk zal voor niets geweest zijn. Er zijn wormen in de aarde, vorst in de lucht, vogels in het zwerk, meeldauw in de wind. Die kunnen allemaal mijn koren vernietigen. Misschien verlies ik wel ieder graankorreltje die ik in de voren gestrooid heb. Moet ik daarom mijn boerderij eeuwig braak laten liggen? Omdat ik niet weet of God beschikt heeft of er volgend jaar een oogst zal zijn? Dan ga ik vast bankroet. Ik zal mijn huur niet meer kunnen betalen, de doornen en distelen zullen hoger en hoger groeien, en tenslotte zal mijn pachtbaas me van het land afgooien. En alles wat de mensen te zeggen zullen hebben, is: “Net goed!” Want ik ben een dwaas geweest. Ik maakte de verborgen plannen van God tot iets dat ik het allerzwaarst mee liet wegen, in plaats van dat ik gewoon mijn plicht deed.
Stel dat ik me niet goed voel en ziek ben. Er komt een dokter langs met een medicijn. Ik weet niet of dat medicijn me zal genezen. Het heeft vele anderen genezen. Maar als God verordend heeft dat ik zal sterven, dan zal ik sterven. Dan maakt het niets uit of ik een hele karrenvracht slik of helemaal niets. Mijn arm sterft af door koudvuur. Toch laat ik hem niet afzetten, want ik weet niet of God verordend heeft of ik van koudvuur zou sterven of niet. Wie zou zo praten, behalve iemand die totaal zijn verstand verloren heeft, een razende gek?
Als ik het zo zeg, dan antwoordt u allemaal: “Niemand praat er ooit zo. Dat is belachelijk.” Natuurlijk doet niemand dat. En in feite is het zo dat ook in de dingen van God niemand echt op die manier redeneert. Iemand kan wel zeggen:“Ik geloof niet in Christus, want ik ben bang dat ik niet uitverkoren ben”, maar dat is zo dom, zo absurd. Ik geloof niet dat wie dan ook met nog een greintje hersens zo ongelofelijk dwaas kan zijn dat hij zijn eigen redenering ook gelooft.Ik ben veel eerder geneigd te denken dat het een slechte en verdorven manier is om te proberen het geweten dicht te schroeien. De theorie zal wel zijn dat een slechte smoes altijd beter is dan geen smoes, en een dwaas argument is beter dan met stomheid geslagen je mond dicht te moeten houden.
Maar mensen komen toch eeuwig maar met dat punt aandragen. Er zijn er zoveel die altijd met deze reden aan komen waarom ze niet in de Heere Jezus Christus geloven. Want “het is dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.” Vanochtend zal ik pogen op hun eigen grond met hen te spreken. Ik zal, met de hulp van de Heilige Geest, mijn best doen aan te tonen dat de leer van Gods soevereiniteit niemand hoeft te ontmoedigen. Als zij goed bekeken wordt, zit er geen enkele ontmoediging in voor welke ziel dan ook die in Jezus Christus gelooft.
Laat me u eerst een moment afleiden van mijn onderwerp. Eerst wil ik graag antwoorden op een veelgebruikte methode om deze leer vals voor te stellen. Het zou wel eens kunnen helpen om te beginnen met een duidelijk idee wat de leer nou echt inhoudt. Onze tegenstanders zeggen het zo: Stel dat een vader sommigen van zijn kinderen veroordeelt tot de grootste ellende, en anderen het hoogste geluk geeft, volkomen willekeurig, is dat dan juist en rechtvaardig? Zou het niet wreed en afschuwelijk zijn? Mijn antwoord is: natuurlijk! Het zou ontzettend afschuwelijk zijn. Laat het verre van ons zijn om zo’n daad toe te schrijven aan de Rechter van de hele aarde. Maar het gaat helemaal niet om zo’n zaak. Het gaat om iets dat ervan verschilt als het licht van de duisternis. De zondige mens is niet in de positie van een onschuldig kind dat het beste verdient. En God heeft niet de positie van een tevreden ouder.
Laten we een ander voorbeeld nemen, dat meer recht doet aan de situatie. Eigenlijk is het geen veronderstelling, maar een precieze beschrijving van de hele zaak. Een aantal misdadigers is schuldig aan de ergerlijkste en meest afschuwwekkende misdaden. Ze zijn volkomen terecht ter dood veroordeeld. Ze moeten sterven, behalve als de koning het hem voorbehouden recht uitoefent om hen gratie te verlenen. Als de koning nu eens goede en voldoende redenen heeft, die hij alleen zelf kent, om een aantal te vergeven, en de rest terecht laat stellen, doet hij dan iets wreeds of onrechtvaardigs? Door een of ander wijs middel kan het recht beter gediend worden door degenen die gratie ontvangen hebben, te sparen, dan door hen te veroordelen. Tegelijkertijd zorgt de bestraffing van de anderen ervoor dat het recht van degene die de wetten ingesteld heeft, geëerd wordt. Wie kan daartegen protesteren? Niemand, durf ik wel te zeggen, dan de vijanden van de staat en van de koning.
Zo kunnen we ook vragen: “Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre!” “En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; en opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid? Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.” Wie zal de mengeling van de hemelse genade en gestrengheid betwisten? Wie zal de eeuwige God tot een misdadiger durven verklaren omdat Hij Zich ontfermen zal over wie Hij Zich ontfermt? Laten we nu verdergaan naar ons eigenlijke onderwerp, en pogen deze waarheid vrij te maken van de verschrikkingen die men er rond zegt aan te treffen.
1 Laten we beginnen met deze bewering, waarvan we absoluut zeker weten dat hij klopt: DEZE LEER NEEMT GEEN ENKELE TROOST WEG DIE GEPUT KAN WORDEN UIT ANDERE SCHRIFTUURLIJKE WAARHEDEN.
Deze leer, streng als die mag lijken, staat de troost die terecht uit andere geopenbaarde waarheden geput kan worden, niet in de weg. Wij zeggen dat de zaligheid alleen van de Heere komt. Wij zeggen dat Hij Zich ontfermen zal over wie Hij Zich ontfermt. Wie de leer van de vrije wil aanhangen, zegt dat dit afbreuk doet aan de troost die geput kan worden uit Gods goedheid. God is goed, van nature oneindig goed. God is liefde. Hij wil niet “dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen.” “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.” Onze vrienden leggen er, zeer terecht, de nadruk op dat God goed is voor allen, en dat zijn barmhartigheden over al zijn werken zijn. Ze zeggen, net zo terecht, dat de Heere barmhartig en genadig is, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Laat me hen ervan verzekeren dat we hierover nooit onenigheid zullen hebben. Wij verheugen ons in dezelfde dingen. Sommigen van u hebben al tien jaar naar mijn stem geluisterd. Ik vraag u: wanneer hebt u me ooit een enkele zin horen uiten die de leer van Gods grote goedheid ontkent? Misschien hebt u het per vergissing zo opgevat, maar zo’n leer is er niet uit mijn mond gekomen.
Bevestig ik niet, keer op keer, de algemene weldadigheid van God – de oneindige en overvloeiende goedheid van het hart van de Allerhoogste? Als iemand preekt over de geweldige tekst “God is liefde”, kan ik misschien niet met dezelfde welsprekendheid erover preken. Maar ik zal het erop wagen met hem, wie of wat hij ook mag zijn, te wedijveren in de beslistheid en welmenendheid en vreugde en ernst en duidelijkheid waarmee hij zijn thema uiteenzet. Er is geen schaduw van een tegenstelling tussen Gods soevereiniteit en Gods goedheid. Hij kan soeverein zijn en toch kan het net zo goed waar zijn dat Hij altijd in goedheid en liefde zal handelen. Het is waar dat Hij zal doen wat Hij wil. Tegelijkertijd is het absoluut zeker dat Hij altijd dat zal doen wat, als we alles goed zouden kunnen beschouwen, goed en genadig is. Als de treurigen enige troost putten uit Gods goedheid, zal de leer van de uitverkiezing hen nooit in de weg staan. Alleen, Iet erop, hij slaat met een tweesnijdend zwaard het valse vertrouwen in Gods goedheid, dat zoveel zielen in de hel doet belanden, in stukken. We hebben stervenden zichzelf de bodemloze afgrond in horen zingen met dit slaapliedje: “Jazeker, meneer, ik ben een zondaar. Maar God is barmhartig. God is goed.”
Mijn lieve vrienden! Wie zo denkt, moet zich te binnen brengen dat God niet allen goed is, maar ook rechtvaardig. Hij zal de schuldige zeker niet sparen, behalve door de grote verzoening door Zijn Zoon Jezus Christus. De leer van de uitverkiezing helpt hier om eens en voor altijd de nek om te draaien van die valse en ongegronde gerustheid dat God genadig is, zelfs als we geen verbond met Hem hebben.
Zondaar, u hebt helemaal niet het recht om op de goedheid van God te vertrouwen buiten Christus om. Er staat geen woord in het hele geïnspireerde Woord van God dat ook maar de schaduw van hoop geeft aan iemand die niet in Jezus Christus gelooft. Het zegt over hem: “die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.” Rust u op zo’n armzalig vertrouwen op de niet- beloofde gunst des hemels? Dan zegt de Bijbel over u: “Want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.” Als het een misdaad is om u van een valse toevlucht te beroven, dan is de leer van de uitverkiezing zeker schuldig. Maar de verkiezing neemt nog geen grammetje weg van de troost die terecht geput mag worden uit Gods overvloedige goedheid en oneindige liefde.
Een verontrust geweten vindt ook veel troost in de belofte dat God gebed zal verhoren.“Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.” Als u God iets vraagt in de naam van Jezus Christus, zult u het ontvangen. Er zijn mensen die zich in het hoofd halen dat ze niet hoeven te bidden, omdat ze niet weten of ze tot Gods uitverkoren volk behoren. Als u op grond van zo’n waardeloze redenering weigert te bidden, moet u dat doen op eigen kosten. Maar hoor onze plechtige verzekering — en ik heb Gods machtiging daarvoor – dat Gods soevereiniteit er nooit voor zorgt dat die andere grote waarheid tekort gedaan wordt: iedere ziel die ernstig zoekt, zal vinden. Wie van harte verlangt naar Gods genade en daar nederig om bidt tot Jezus Christus, zal haar ontvangen.
Misschien is er een Arminiaanse broeder onder ons die graag deze preekstoel op wil komen om de verheugende waarheid te prediken dat God niet tot Jakobs zaad gezegd heeft: Zoek mijn aangezicht tevergeefs. We geven hem niet alleen de volle ruimte om die leer te verkondigen, we zullen zelfs net zo ver gaan als hij. Misschien ga ik nog wel een stukje verder in het formuleren van die waarheid. Ik zie geen enkele tegenstelling tussen persoonlijke uitverkiezing en de kracht van het gebed. Wie dat wil, moet zijn hersens maar breken over de vraag hoe deze twee te verzoenen. Voor ons is het de vraag hoe iemand het ene kan geloven zonder het andere. Ik geloof stellig dat de Heere God genadig zal zijn, wien Hij zal genadig zijn. Maar ik weet net zo zeker dat als er een gemeend gebed is, God dat in het hart gelegd heeft. Als er ergens een zoekende is, heeft God hem zoekend gemaakt. Dus, als God de mens laat zoeken en laat bidden, is dat meteen het bewijs van Gods verkiezing. En het feit blijft staan dat iedereen die zoekt, zal vinden.
Heel veel troost wordt ook gevonden, uiteraard, in de uitnodigingen tot het heil die we in het evangelie vinden.Iemand roept uit: “Wat is het geweldig dat de Heere riep: ‘Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Wat een genot om een woord als dit te lezen: ‘O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!’ Dominee, mijn hart wordt bemoedigd als ik zie dat geschreven staat: ‘en die wil, neme het water des levens om niet.’ Maar, dominee, ik durf niet te komen vanwege de leer der uitverkiezing.”
Mijn beste hoorder, ik wil niet hard zijn. Toch is het mijn overtuiging dat dat niets is dan een smoesje om niet te doen wat u eigenlijk helemaal niet wilt doen. Algemene uitnodigingen, wat zeg ik, universele uitnodigingen zijn perfect in overeenstemming met uitverkiezing door God. Ik heb u hier in mijn preken genodigd. Mijn nodigingen waren net zo ruim als die uit de mond van John Wesley kwamen. Arminius zelf, de grondlegger van het arminianisme, kan niet eerlijker gepleit hebben bij de slechtste slechterik om tot Jezus te komen dan ik gedaan heb.
Heb ik daarom de gedachte gekoesterd dat er een tegenstelling is tussen een ruime uitnodiging en Gods uitverkiezing? Nee, totaal niet. Ik weet dat het mijn plicht is aan alle wateren te zaaien. Ik moet, net als de zaaier in de gelijkenis, het zaad op de rotsachtige bodem zaaien, evengoed als op het goede land. De uitverkiezing maakt de nodiging van het evangelie niet minder ruim. De nodiging die uitgaat is voor iedereen. De uitverkiezing heeft alleen invloed op de werkzame roeping, die persoonlijk is en moet zijn. Die werkzame roeping is niet mijn werk. Zij komt van de Geest van God. Het is mijn taak om de algemene uitnodiging te geven. De Heilige Geest zorgt ervoor dat het toegepast wordt aan de uitverkorenen.
Mijn beste hoorders! Gods uitnodigingen zijn welgemeend, voor een ieder van u. Hij nodigt u uit. Met de woorden van de gelijkenis nodigt Hij u uit: “Alle dingen zijn gereed; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht: komt tot de bruiloft.” En Hij zegt tot Zijn dienaren: “Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde.” Hij weet van te voren wie zullen komen. Van vóór alle tijden heeft Hij beschikt wie er zullen aanliggen aan dat feestmaal. Toch is de uitnodiging zo ruim als u haar maar voor kunt stellen, echt en eerlijk. Als u haar aanneemt, zult u daar achterkomen.
Als we het evangelie ook maar een beetje begrijpen, past het evangelie in een notendop. Dit is het: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Of, om Christus’ woorden te gebruiken: “Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.” Deze belofte is het evangelie. Wat er ook allemaal niet waar mag zijn in deze wereld, het evangelie is waar. Welke leer er al of niet van God is, het evangelie in ieder geval wel. De leer van soevereine genade is niet in tegenstelling met het evangelie, het stemt er juist volkomen mee in. God heeft een volk, dat geen mens tellen kan, dat Hij bestemd heeft voor het eeuwige leven. Dat komt echt niet in conflict met de geweldige uitspraak: “Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.” Iedereen die ooit geleefd heeft, en die ooit zal leven, heeft eeuwig leven als hij gelooft in Jezus Christus. Verkiezing of geen verkiezing, als u rust op de rots der eeuwen wordt u gered. Als u als een schuldige zondaar de gerechtigheid van Christus ontvangt, wees er dan zeker van dat u verlost bent van de toekomende toom. Zwart en bezoedeld en besmeurd als u bent, als u zich komt wassen in de bloedfontein zult u zalig worden, soevereiniteit of geen soevereiniteit.
Mijn beste vrienden, zegt u: “Ik kan niet in Christus geloven vanwege de uitverkiezing”? Ik kan alleen maar zeggen, zoals Job sprak tot zijn vrouw: “Gij spreekt als een der zottinnen spreekt.” Hoe waagt u het om… Weet u, God heeft u twee dingen geopenbaard. U kunt die twee dingen niet kloppend maken met elkaar. Hoe waagt u het om de ene of de andere voor een leugen te houden? Als ik God geloof, moet ik niet alleen geloven wat ik begrijp, maar ook wat ik niet kan begrijpen. Als er een openbaring zou zijn die ik helemaal zou begrijpen en zou kunnen opsommen zoals ik tot vijf kan tellen – wees er dan maar zeker van dat het niet van God komt. Maar als er diepten zijn die ik niet peilen kan; als er knopen zijn die ik niet kan ontwarren; als er mysteries zijn die ik niet kan oplossen, dan ontvang ik het met des te meer vertrouwen. Dan weet ik dat het mijn geloof ruimte geeft om te zwemmen. Mijn ziel baadt zichzelf in de grote zee van Gods wijsheid, al biddend: “Heere, ik geloof! Kom mijn ongelovigheid te hulp.”
Laat het gezegd worden en keer op keer herhaald, opdat er geen twijfel over zal bestaan. Het evangelie zit vol bemoediging. Een zoete troost stroomt uit de ruime uitnodigingen en de algemene bevelen van Gods Woord. U mag ze allemaal uit Gods hand ontvangen. U mag van hen allemaal genieten. Tegelijkertijd kunt u rustig vasthouden aan de leer van Gods soevereiniteit. Die leer laat u evenveel op Gods beloften vertrouwen als welke andere overtuiging ook.
Hoor ik daar niet iemand iets vragen? Ik hoor: “Dominee, de enige troost die ik ooit kan hebben ligt in de oneindige waarde van het kostbare bloed van Christus.Dominee, wat is het toch iets geweldigs dat er geen zondaar zo zwart is, of Christus kan zijn zonden wegwassen. Geen zondaar is zo oud dat de verdienste van de verzoening zijn geval niet aan zou kunnen. Er is niemand, welke plaats hij ook heeft of in welke conditie hij ook verkeert, die door dat bloed niet van alle zonde gewassen kan worden. Nou, dominee, als dat waar is, hoe kan de leer van de uitverkiezing dan waar zijn?”
Mijn beste vriend, u weet diep in uw hart best dat deze twee dingen geen tegenstelling zijn. Want wat zegt de leer van de uitverkiezing ons? Het zegt dat God sommige van de grootste zondaars die ooit geleefd hebben heeft uitverkoren en gered. Hij heeft sommige van de ergste zonden die ooit begaan zijn, gezuiverd. Dat doet hij nog steeds en dat zal Hij doen tot het einde van deze wereld komt. Dus die twee dingen kloppen precies met elkaar. Stel nou dat iemand van harte zegt: “Er is geen zonde, behalve die ene die de Heere Jezus uitgesloten heeft, die niet vergeven kan worden.” Hij zegt het ronduit: “Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden.” Hij pleit met kracht en overtuiging bij de mensen om nu tot Christus te komen en eeuwig leven te ontvangen. Dan kan hij teruggaan naar zijn bijbel. Hij kan elke tekst lezen die de soevereiniteit van God leert, en ieder tekstgedeelte dat spreekt over de uitverkiezing. En dan mag hij het gevoel hebben dat al die teksten hem in het gezicht kijken, en zeggen: “Goed gedaan. Wij en jij, dat zijn twee zielen, één gedachte. We hebben niets te klagen. Wij zijn twee grote waarheden die bij dezelfde God vandaan komen. Wij zijn allebei een openbaring van de Heilige Geest.”
Maar we laten dat punt rusten. Als er enige bemoediging is, zondaar, die u ergens naar waarheid en recht in de Schrift kunt vinden, geniet er dan van. De leer van de uitverkiezing berooft u van geen enkele atoom troost die Gods waarheid u te bieden heeft.
2 Laten we verder gaan naar het volgende punt. Dat is: DE LEER VAN DE UITVERKIEZING HEEFT EEN HEEL HEILZAAM EFFECT OP ZONDAREN. We kunnen zondaren indelen in twee klassen: de verontruste zondarenen de verharde en onverbeterlijke zondaren.Voor de verontruste zondaar is de leer van onderscheid makende genade vol zegen en troost, zoals bijna niets anders. Alleen de leer van het kruis heeft een nog rijkere troost voor hem. Ten eerste slaatde leer van de uitverkiezing, als die toegepast wordt door de Heilige Geest, voor altijd elke inspanning van het vlees dood. Arminiaanse prediking heeft de bedoeling mensen actief te maken. Ze worden aangemoedigd te doen wat ze kunnen. Maar de bedoeling van de prediking van het evangelie is ervoor te zorgen dat mensen voelen dat ze geen kracht van zichzelf hebben. Het doel is hen als dood aan de voeten van Gods troon te leggen. We proberen, onder het gezag van God, mensen te laten voelen dat al hun kracht moet komen van Hem Die machtig is om te redden. Ik wil u ervan overtuigen dat u nooit uzelf kunt redden, wat u ook doet. Ik wil u laten zien dat uw eigen gebeden en tranen u nooit kunnen redden buiten de Geest van God om. Ik wil u ervan overtuigen dat u opnieuw geboren moet worden. Ik wil u laten zien dat alles wat uit vlees geboren wordt, vlees is, en dat alles wat geboren wordt uit de Geest, geest is.
Broeders! Als me dat lukt, zijn er al drie gedeelten van de grote strijd gewonnen, ‘ik dood en maak levend”, zegt God. Als een mens gedood is, is het werk al half gedaan, ‘ik versla en Ik heel; als een mens gewond is, is dat het begin van zijn redding.” Wat! Moet ik soms een zondaar hard aan het werk zetten om het eeuwige leven te bereiken door zijn eigen werken? Dan ben ik inderdaad een ambassadeur van de hel. Moet ik hem leren dat hij van binnen goed is en dat hij dat moet ontwikkelen? Dat hij zichzelf moet oppoetsen en opleiden en vervolmaken om zichzelf te redden? Dan ben ik een armzalige leraar der wet en geen leraar van het evangelie van Christus. Moeten we de gebeden en het berouw en de verootmoedigingen van mensen promoten als de weg der zaligheid? Als dat zo is, laten we dan meteen maar de gerechtigheid van Christus vaarwel zeggen, want die twee zullen nooit samengaan.
Ik ben een onheilstichter als ik vleselijke activiteiten opwek, in plaats van op de armen van de Zaligmaker wijs! Maar de krachtige hamer van verkiezende soevereiniteit slaat de hersens in van alle werken, alle verdiensten, alle activiteit, al het willen van de mens. Over het lijk spreekt hij dit oordeel uit: “Zo is hetdan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.” Dat is het beste wat gedaan kan worden voor een zondaar, als een opstapje naar het geloof. Als iemand niet meer naar zichzelf kijkt en helemaal verlost is van het zoeken van hulp bij het vlees, dan is er hoop voor hem. Dat is nou precies wat de leer van Gods soevereiniteit doet, door de kracht van de Heilige Geest.
Dus nogmaals: deze leer geeft de grootste hoop aan verontruste zondaars. U weet hoe het ervoor staat. We zijn allemaal ter dood veroordeelde gevangenen. God, de soevereine heerser, heeft het recht te vergeven wie Hij wil. Stelt u zich voor: een aantal van ons zit opgesloten in de cel. We zijn allemaal schuldig. Een van de moordenaars zegt tegen zichzelf: “Ik weet dat ik geen enkele reden heb te verwachten dat ik vrij zal komen. Ik ben niet rijk. Als ik wat rijke familieleden had, dan zou ik ontoerekeningsvatbaar verklaard kunnen worden en vrijuit gaan. Maar ik ben erg arm. Ik heb geen goede opleiding. Als ik de opleiding had van sommige anderen, zou ik wat welwillendheid mogen verwachten. Ik heb geen goede positie in de maatschappij. Ik heb geen invloed; ik heb geen bijzondere prestaties geleverd. Ik kan dus niet verwachten dat ik uitgekozen zou worden om gered te worden.” Inderdaad. Ik geloof dat als de regering die we nu hebben de mensen waren op wie gerekend moest worden, dan zou een arme maar een geringe kans hebben gratie te krijgen. Maar God is de Grote Soeverein. Bij Hem is het anders. Dan redeneren we zo: “Hier ben ik. Mijn redding hangt helemaal af van wat God wil. Heb ik een kans?” We nemen een lijst erbij van degenen die Hij al gered heeft. Dan komen we erachter dat Hij de armen redt, de mensen die niet geleerd hebben, de misdadigers, de goddelozen en de slechtsten van de slechtsten, degenen die niet in tel zijn en degenen die veracht worden. Wat zeggen we dan? “Waarom zou Hij mij niet kiezen? Waarom zou Hij mij niet redden? Als ik op zoek ga naar enige reden in mezelf waarom ik gered zou moeten worden, dan vind ik nooit iets. Dan zou ik nooit hoop hebben. Maar als ik gered moet worden om geen enkele andere reden dan dat God mij wil redden, dan is er hoop. Ik zal de genadige Koning smeken. Ik zal doen wat Hij me vraagt. Ik zal Mijn vertrouwen op Zijn geliefde Zoon stellen en ik zal gered worden.”
Deze leer opent dus de deur der hoop voor de slechtsten van de slechtsten. Het ontmoedigt alleen Farizeeën, die zeggen: “O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen.” Dat zijn trotse, hoogmoedige zielen, die zeggen: “Verdoemd als ik niet gered word omdat ik zo goed ben!” Inderdaad, ze zullen verdoemd worden, en hoe!
Nog iets, beste vrienden, ziet u niet hoe de leer der uitverkiezing de zondaar troost als het gaat om wat hij kan?Zijn klacht is: “Ik heb geen kracht om te geloven. Op geestelijk terrein kan ik helemaal niets.” De verkiezing buigt zich over hem heen en fluistert in zijn oor: “Maar als God u wil redden, geeft Hij ook de kracht, het leven en de genade. Hij heeft die kracht aan anderen gegeven die net zo zwak waren als u. Waarom niet aan u? Schep moed. Zie op het kruis van Christus, en leef.”
Wat een gevoelens van dankbaarheid,wat een diepe liefdewekt deze leer op in het hart van mensen! Daar zegt iemand: “Ik ben gered, gewoon omdat God mij wilde redden. Ik verdiende het niet, maar Zijn liefdevolle hart wilde mij redden. Daarom zal ik Hem liefhebben, zal ik Hem liefhebben, zal ik alles wat ik heb aan Hem overgeven, en mij volledig geven in Zijn dienst.” Zo iemand kan niet trots zijn. Dat komt niet overeen met de leer. Hij ligt nederig aan Gods voeten. Anderen kunnen opscheppen over wat ze zijn en hoe ze het eeuwige leven hebben verkregen door hun eigen goedheid. Maar ik kan dat niet. Als God me aan mezelf had overgelaten, zou ik bij de anderen in de hel geweest zijn. Als ik in de hemel aankom, moet ik mijn kroon aan de voeten werpen van de genade, die me daar gebracht heeft.
Zo iemand zal vriendelijk zijn voor anderen. Hij heeft zijn overtuigingen, maar hij slaat daarvoor niet woest om zich heen. Hij onderwijst ze niet met bitterheid. Want hij zegt: “Als ik licht heb, en anderen niet, is dat omdat ik mijn licht van God ontvangen heb. Daarom heb ik geen reden mezelf er een pluimpje voor te geven. Ik zal proberen dat licht te verspreiden, maar niet door boosheid en ruwheid. Waarom zou ik het degenen die niet kunnen zien kwalijk nemen? Zou ik hebben kunnen zien als God mijn blinde ogen niet geopend had?” Deze leer voedt iedere goede eigenschap, en doodt ieder gebrek, als de Heilige Geest hem zo gebruikt. Trots vertrapt hij onder zijn voeten. Een nederig vertrouwen in de barmhartigheid van God in Christus koestert hij als een lievelingskind.
Mijn tijd zit er al weer op. Ik wilde eigenlijk nog iets zeggen over het effect van dit evangelie op onverbeterlijke zondaren. Nu zeg ik alleen maar dit: ik weet wat het effect zou moeten zijn. Want vindt u ervan? Ja, ik bedoel u, die vastbesloten is geen berouw te hebben – u, die niks om God geeft. U denkt dat u elke dag als u daar zin in heeft uzelf kunt bekeren. God is toch barmhartig? Hij zal u wel redden. Daarom loopt u op uw gemak in deze wereld rond, zonder enige zorg. U denkt dat het allemaal van u afhangt, en dat u wel ter elfder ure bij de hemelpoort aan kunt kloppen. Maar zo is het niet! Ziet u die mot in mijn hand rondfladderen? Stelt u zich voor dat hij er is. Met deze vinger kan ik hem elk moment dooddrukken. Of hij blijft leven hangt er helemaal vanaf of ik ervoor kies hem dood te knijpen of hem vrij te laten. Dat is precies waar u nu bent. God kan u op dit moment verdoemen.
Ik wil zelfs tot u zeggen: u staat er nog slechter voor dan dat motje. Er zijn op het moment zeven mensen ter dood veroordeeld voor moord en piraterij op zee. Het is duidelijk dat hun leven afhangt van wat Hare Majesteit besluit. Als zij ervoor kiest hen gratie te verlenen, kan ze dat. Als ze dat niet doet, dan komt de fatale morgen. Dan wordt de hendel overgehaald en zullen ze de eeuwigheid invallen. Zo staat het er met u voor, zondaar. U bent al veroordeeld. Deze wereld is niets anders dan één grote gevangenis, waarin u vastgehouden wordt totdat de ochtend van de executie komt. Als u ooit gratie zult ontvangen, zal God het moeten geven. U kunt niet aan Hem ontsnappen door er vandoor te gaan. U kunt hem niet omkopen door wat u zelf kunt doen. U bent in Gods hand. Als Hij u laat waar u bent, en zoals u bent, is uw eeuwige ondergang even zeker als uw bestaan nu. Zorgt dat er niet voor dat u begint te beven?
Misschien wel niet. Misschien wordt u wel boos. Nou, als dat zo is, dan word ik daar heus niet bang van. Sommigen van u zijn nergens goed voor als ze niet eerst boos worden. Ik geloof dat het geen slecht teken is als mensen boos worden door de waarheid. Het laat zien dat de waarheid hen geraakt heeft. Als ik geraakt wordt door een pijl, ben ik niet blij met die pijl. Als u vecht tegen de waarheid en er tegenaan schopt, ben ik daar niet van ondersteboven. Dan heb ik enige hoop dat u gewond bent geraakt. Als deze waarheid heeft uitgelokt dat u aan het denken bent gezet, dan heeft zij voor sommigen van u een van de moeilijkste dingen ter wereld gedaan. De slechtheid van uw gedachten beangstigt me niet. Maar ik ben bang voor de volkomen gedachtenloze manier waarop u uw gang maar gaat.
Als u genoeg gezond verstand had om over deze dingen na te denken, zelfs om u ertegen te verzetten, dan zou ik nog een sprankje hoop voor u hebben. Maar helaas! Velen van u hebben dat gezonde verstand niet. U zegt: “Ja, ja, het is allemaal waar.” U accepteert wat ik zeg, maar het heeft geen enkele invloed op u. Het evangelie rolt van u af zoals olie van een stuk marmer. Er gebeurt niets.
Als u de moeite hebt genomen uw verstand te gebruiken, begint u nu te snappen hoe u ervoor staat. De volgende gedachtegang die u doet opschrikken, zal dan zijn: “Is het echt waar? Ben ik volkomen in Gods hand? Kan Hij me redden of verdoemen zoals Hij wil?” Dan roep ik het tot Hem uit: “O God, red mij van de toekomende toom – van de eeuwige kwelling – van de verbanning uit Uw aanwezigheid. Red mij, o God! Wat wilt U dat ik doe? Wat moet ik doen, dat ik genade in Uw ogen vind en zal leven?” Dan komt het antwoord tot u: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zal gered worden.” Want wie in Hem gelooft zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben.
Moge God u zegenen door deze goddelijke leer. Ik heb nog nooit over de uitverkiezing gepreekt zonder dat er mensen tot bekering kwamen. Ik geloof ook niet dat dat ooit zal gebeuren. Op dit moment zal God ervoor zorgen dat Zijn waarheid Jezus aantrekkelijk voor u maakt of dat u uit schrik tot Hem gaat. Ik hoop dat u getrokken wordt, zoals een vogel aangetrokken wordt door de lokstem. Of anders hoop ik dat u naar Hem toegedreven wordt, zoals een duif, achternagezeten door een havik, een veilig heenkomen vindt in een rotsspleet. Hoe het ook gaat, ik hoop dat u zachtjes gedwongen wordt te komen. Mijn Heere vervulle dit verlangen van mijn hart. God geve mij uw zielen als mijn loon, en Hij zal in de eeuwen der eeuwen de eer ontvangen.
Amen.
(Deze preek is gehouden op 7 februari 1864, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.)