Een preek gehouden op zondagmorgen 12 augustus 1877, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle te Newington.
Om uit te roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE en de dag van de wraak van onze God; om alle treurenden te troosten. Jes. 61:2
Wij weten met zekerheid dat deze tekst op de Heere Jezus Christus betrekking heeft. Dit is niet slechts onze persoonlijke overtuiging, maar wordt bevestigd door de Heere Zelf. Toen Hij deze passage in de synagoge van Nazareth voorlas, verklaarde Hij: ‘Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan’. Het is Jezus van Nazareth die door de Heere is gezalfd om bevrijding te verkondigen aan gevangenen en herstel van het zicht aan blinden. Onze tekst maakt bovendien duidelijk dat Hij gezonden is om een boodschap te brengen die zowel het jaar van genade als de dag van wraak aankondigt.
Let vooral op het woord ‘verkondigen’, want een verkondiging is niet zomaar een mededeling, maar de boodschap van een koning, en waar het woord van een koning klinkt, is gezag en kracht aanwezig. Jezus Christus is naar deze wereld gekomen om de wil van de Koning der koningen bekend te maken. Hij verklaart immers: ‘Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader’, en ook: ‘Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft.’’ Elk woord van het Evangelie draagt het volle gezag van ‘de onvergankelijke, de onzichtbare, de alleen wijze God’, en wie deze boodschap verwerpt, maakt zich schuldig aan verzet tegen Jehovah, de God van allen.
Het Evangelie is dan ook niet te vergelijken met een gewone uitnodiging of menselijke aansporing, die men vrijblijvend kan aannemen of afwijzen zonder gevolgen. Nee, het is een goddelijke verkondiging, afkomstig van de troon van de Eeuwige, die niemand kan verwerpen zonder daarmee in opstand te komen tegen de Oneindige Majesteit. Als dat zo is, laten wij dan met de grootste aandacht acht slaan op dit goddelijk edict en luisteren naar wat ons wordt verkondigd. Wanneer een proclamatie wordt uitgevaardigd door het hoofd van een staat, verzamelen alle oprechte burgers zich om te vernemen wat er tot hen wordt gezegd en wat de hoogste wet voorschrijft. Evenzo verlangen allen die rechtvaardig zijn, wanneer God Zijn wil bekendmaakt, te weten wat die wil inhoudt, wat deze voor hen betekent, wat de Heer vraagt of belooft, en wat hun aandeel daarin is.
Geliefde toehoorders, het luisteren naar het Evangelie is altijd een uiterst plechtige aangelegenheid, want het is luisteren naar het Woord van God. Hoewel de stem die u hoort die van een mens is, is de boodschap de waarheid van God; ik roep u op om daar niet lichtvaardig mee om te gaan.
Laten we ook niet vergeten dat een aankondiging met diep respect moet worden behandeld, niet alleen door aandacht te schenken aan de inhoud ervan, maar ook door gehoor te geven aan de eisen ervan. God spreekt niet tot ons door zijn Zoon om ons te verheugen met het horen van Zijn stem, maar om ons te onderwerpen aan zijn wil. Wij moeten niet alleen hoorders zijn, maar ook daders van het woord. Wij moeten snel gehoor geven aan het gebod van de verkondiging, snel zijn in het aannemen van de belofte ervan en vrolijk in het onderwerpen aan de eis ervan. Wie zal zich verzetten tegen de verkondigingen van Jehovah? Is Hij niet onze Schepper en Koning? Wie is zo koppig om gehoorzaamheid te weigeren? Of wie heeft zo’n brutale mond om Zijn heerschappij te betwisten?
Moet Hij die de hemel en de aarde heeft gemaakt, en ze doet beven wanneer Hij dat wil, en ze naar Zijn goeddunken zal vernietigen, niet met eerbiedige ontzag worden beschouwd door de schepselen van Zijn hand? O Zoon van God, aangezien het een Goddelijke verkondiging is die U bekendmaakt, zend dan Uw Heilige Geest, opdat wij deze met de diepste eerbied en de nederigste gehoorzaamheid mogen ontvangen, opdat wij door onze nalatigheid U en Uw Vader niet zouden minachten. Wanneer een verkondiging niet door een gewone heraut wordt gedaan, maar wanneer de Prins zelf naar voren komt om de wil van Zijn Vader bekend te maken, dan moeten alle harten tot zevenvoudige aandacht worden bewogen. Het is de Zoon van God, gezalfd door de Geest van God, die als heraut voor ons optreedt, en dus worden wij door elke Persoon van de Goddelijke Drie-eenheid opgeroepen om een luisterend oor en een gehoorzaam hart te hebben voor wat de Heer verkondigt.
Aandacht dus! De Boodschapper van het Verbond doet een aankondiging! Aandacht voor de Koning der koningen! Met dit als inleiding wil ik erop wijzen dat er drie punten in de aankondiging zijn die onze grootste aandacht verdienen: het eerste is het aanvaardbare jaar, het tweede is de dag van vergelding en het derde is de troost die uit beide voortvloeit: ‘om alle treurenden te troosten‘.
I. Jezus verkondigt in de eerste plaats HET JAAR VAN HET WELBEHAGEN DES HEEREN. Als we deze uitdrukking ontleden, komt het neer op het jaar van de Heere en het jaar van het welbehagen.
Wat was nu het jaar van de Heere? Ik denk dat er weinig twijfel over bestaat dat dit betrekking heeft op het jubeljaar. Elk zevende jaar was een jaar van de Heere, en het moest een sabbat van rust zijn voor het land; maar het zevende zevende jaar, het vijftigste jaar, dat de Heere voor Zichzelf had voorbehouden, was in een zeer bijzondere zin het jaar van de Heere. Nu is onze Heere Jezus gekomen om een jubelperiode af te kondigen aan het ware zaad van Israël. Het zaad van Abraham is nu niet het zaad volgens de wet, maar zij die geboren zijn uit de belofte. Er zijn voorrechten voorbehouden aan Israël naar het vlees, die zij nog zullen ontvangen op de dag dat zij Christus als de Messias zullen erkennen; maar elke grote zegen die aan het zaad van Abraham naar het vlees was beloofd, is nu in feite beloofd aan Israël naar de Geest, aan hen die door het geloof kinderen zijn van de gelovige Abraham.
Welnu, geliefden, tot allen die geloven verkondigt onze Heere Jezus een jubeljaar. Laten wij stilstaan bij de vier voorrechten van het jubeljaar en met vreugde de verkondiging van onze Heere in ontvangst nemen. In het jubeljaar, zoals we lezen in het vijfentwintigste hoofdstuk van Leviticus, werden alle personen die zich als slaaf hadden verkocht, vrijgelaten. Door grote armoede gedreven en niet in staat hun schulden te betalen, gebeurde het soms dat mannen gedwongen waren tegen hun schuldeisers te zeggen: ‘Neem ons, onze vrouwen en onze kinderen, en aanvaard onze diensten in plaats van geld. Wij hebben geen bezittingen en ons land is al lang geleden verpand, maar hier zijn wij; wij kunnen op geen enkele andere manier betalen – geef ons voedsel, kleding en onderdak, en wij zullen ons bij u in dienst stellen.’
De wet van Mozes bepaalde dat zulke personen niet hard mochten worden behandeld, noch als slaven mochten worden beschouwd, maar als ingehuurde knechten, doch het moet voor een vrijgeboren Israëliet een onaangename staat van dienstbaarheid zijn geweest. Hoe gelukkig was dan de ochtend waarop de jubelbazuin klonk en de genereuze wet in werking trad die zei: ‘Hij zal u dienen tot het jubeljaar, maar dan zal hij van u vertrekken, zowel hij als zijn kinderen met hem.’
Vanaf dat moment was hij geen dienst meer verschuldigd, hoe groot zijn schuld ook was; hij keek naar zijn vrouw en kinderen en verheugde zich dat zij allen van hem waren en allen vrij van het juk, zodat zij onmiddellijk konden terugkeren naar het bezit van hun vaderen, allen konden wonen in het huisje waarin zij vroeger woonden, en konden genieten van het stuk land dat zij vroeger het hunne noemden. Vrijheid, dat vreugdevolle woord, vrijheid was hun ten deel gevallen; het deed er niet toe dat zij lange tijd verplichtingen hadden gehad jegens de schuldeiser, die verplichtingen hielden op bij het geluid van de heilige trompet. Geliefde zielen die hier aanwezig zijn, in de Naam van de Heere wordt u verkondigd dat als u in slavernij leeft door de zonde en zondige gewoonten, er vrijheid voor u is; geloof in Jezus zal u bevrijden. Als u in slavernij leeft onder het recht en de overtreden wet, is er verlossing.
Als u in slavernij leeft door angst voor de dood of door de woede van satan, is onze goddelijke Heer en Meester met opzet in de wereld gekomen om deze banden te verbreken en vrijheid te verkondigen aan de gevangenen. U hoeft niet langer gebonden te zijn; als u in Jezus gelooft, bent u niet langer gebonden, maar bent u bevrijd van alle gebondenheid aan de wet, van de slavernij van satan en van angst voor de dood. Neem de vrijheid die de grote Heer u vrijelijk schenkt, en wees niet langer slaven. Jezus heeft verlossing gebracht en verzoening volbracht, en gelovigen zijn vrij; kom en verheug u daarin.
De tweede zegen van het Jubeljaar betrof de aflossing van de onteigende bezittingen. Iedere man had zijn eigen stuk grond in het Heilige Land, maar door bezwarende omstandigheden gebeurde het weleens dat iemand dat bezit moest verkopen: hij had contant geld nodig, zijn kinderen moesten eten en daarom stond hij zijn land af. Hij was het kwijt: de wijnstokken en de vijgenbomen; koren en olie waren aan een ander overgedaan. Toch was dat niet voor altijd, de nieuwe bezitter mocht het tot het Jubeljaar niet verkopen.
Als die blijde dag aanbrak, ging alles daarom terug naar het familiebezit, alles was weer van hem, vrij van alle lasten. De kleine woning met het erf, de akker en de moestuin – hij had alles weer terug en niemand kon hem dat recht betwisten. Op dezelfde wijze verklaart mijn Heere en Meester aan allen die geloven, dat zij hersteld zullen worden in de staat die Adam heeft verbeurd, waarvoor de Tweede Adam is gestorven. De vervreemde erfenis is weer de onze geworden. De grote liefde van de Vader, Zijn gunst en zorg – ja, alle tegenwoordige en toekomstige dingen, leven of dood – zijn alle van ons en wij zijn van Christus en Christus is van God.
Als wij dus geloven en van het ware zaad van Israël zijn, dan verkondigt de Heere Jezus ons vandaag herstel van alle verloren voorrechten en zegeningen die in het begin aan de mensheid toebehoorden. Kijk dan, gelovige: alle genadegaven van het verbond zijn van u, verblijd u daarom in Hem! Maak ongehinderd gebruik van de hemelse zegeningen. Laat uw ziel zich verblijden in zijn deel en zich daar ten volle in verheugen.
De derde zegen van het Jubeljaar was dat alle schulden werden kwijtgescholden. De man die zichzelf had verkocht, had als het ware zijn schulden gevrijwaard door zichzelf te verkopen. Dit hield in een volledige en definitieve kwijtschelding in het Jubeljaar. Degene die zijn land had verpand tot aan het Jubeljaar had daarmee zijn schulden afbetaald en als hij zichzelf en zijn bezittingen weer terugkreeg, had hij geen geldelijke verplichtingen meer. Hij was bevrijd van alle lasten.
Het Jubeljaar gaf niet de man en zijn land terug onder voorbehoud, maar zonder enig voorbehoud. Als de schuld nog niet was afbetaald, zou de kwijtschelding alleen maar een schijnvertoning zijn, omdat hij dan meteen weer zijn land moest verpanden en zichzelf verkopen om de vorderingen te voldoen. Nee, het was een totale afdoening van alle schulden, een opheffing van alle aanspraken op de man en zijn bezittingen en hij behield zijn vrijheid.
Wat moet dat een blijdschap zijn geweest! Wie schulden heeft, is in gevaar. Een eerlijk mens slaapt op een hard bed totdat hij zijn schuld heeft afbetaald. Wie in schulden is ondergedompeld wordt in ellende gestort, weet zich geen raad en weet niet wat hij moet doen. Gelukkig is degene die een volledige en vrije kwijtschelding heeft gekregen en voor eens en voor altijd bevrijd is van alle verplichtingen. Welnu, gelovige in Christus, uw ontelbare schulden zijn alle voldaan en bestaan niet meer; de schuldbrief die tegen u was, is weggenomen en aan het kruis genageld, voor voldaan getekend in de rode letters van het kostbare bloed van Christus. Gerechtvaardigd door het geloof bent u schuldeloos in de ogen van de Eeuwige; niemand kan u ergens van beschuldigen. Wat is dat een heerlijk nieuws! Jezus heeft dit geproclameerd. Wie zal dit niet aannemen en verblijd zijn?
De vierde zegen van het Jubeljaar was rust. Zij hadden hun akkers, maar ze dienden die een jaar lang niet te bebouwen. Geen spade en ploeg meer, geen sikkel en dorsvlegel – ze dienden alle werktuigen een jaarlang te laten rusten. Stelt u zich eens een vol jaar van volmaakte rust voor, waarin zij de hele week God konden dienen en aanbidden, van elke dag een feestdag konden maken en van het hele jaar een sabbat der sabbatten voor de Allerhoogste.
De Israëlieten bezaten grote voorrechten onder het oude verbond, als ze daarmee maar in overeenstemming hadden geleefd, maar dat hadden ze niet. Want men heeft zich weleens afgevraagd of zij ooit wel het Jubeljaar hebben gevierd of zelfs maar éénmaal het sabbatsjaar. Als zij de Heere hadden gehoorzaamd, dan zouden zij ongetwijfeld bevoordeeld zijn geweest, want voor wat betreft feest- en rusttijden waren zij boven alle andere volken bevoorrecht. Stelt u zich één jaar van de zeven voor met volledige rust van de arbeid. Wat een rust en vrede! En dan hadden zij ook nog het jaar na het zevende zevental, zodat iedereen die dat vijftigste jaar mocht bereiken twee opeenvolgende jaren mocht genieten van volstrekte rust van iedere arbeid, waarin hij geen gebrek leed, omdat de grond overvloedig voortbracht, zodat iedereen genoeg had. Wie eigen akkers bezat, had voorraad genoeg voor drie jaar en wie geen land bezat, kon eten van wat de grond vanzelf voortbracht.
Onder dergelijke wetten leven wij niet en als dat wel zo was, ben ik bang dat we niet genoeg geloof zouden hebben om op de Heere te vertrouwen en van de door Hem ingestelde vrije tijd gebruik maken. Maar, geliefden, wij rusten in een geestelijke zin. Wie in de Heere Jezus Christus gelooft is de geestelijke rust al ingegaan. Die streeft er niet naar om een gerechtigheid uit zichzelf tot stand te brengen, omdat hij al een Goddelijke gerechtigheid bezit. Hij heeft geen andere nodig. Het is zijn genoegen God te dienen, hij beeft niet meer voor de vergelding van de Heere. Het is zijn blijdschap Gods geboden te onderhouden, hij zucht en zwoegt niet meer als slaaf onder de wet. Hij is een vrij mens geworden en een geliefd kind en de vrede van God die alle verstand te boven gaat, woont in zijn hart en ziel.
Gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, heeft hij vrede bij God en geniet de inwerking van de Goddelijke Trooster, Wiens inwoning rust schenkt aan de ziel. Volgens de tekst werd het Jubeljaar het jaar des Heeren genoemd en de reden van de vier zegeningen van het Jubeljaar kwam van de Heere. Ten eerste werden alle dienstknechten en dienstmaagden bevrijd, omdat God had gezegd: ‘Want zij zijn Mijn dienstknechten, die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb; zij zullen niet verkocht worden gelijk men een slaaf verkoopt’.
O, arme belaste ziel, als u in Christus gelooft, bent u vrij, want u bent van de Heere – Zijn uitverkorene, Zijn verloste, en Hij heeft daarom recht op u en laat niet toe dat iemand anders heerschappij over u zal hebben. De duivel probeert beslag op u te leggen en u als slaaf te houden, maar Jezus zegt: ‘’Laat Mijn gevangenen vrij, want Ik heb hen met Mijn bloed gekocht.’ Jezus eist u op, o boetvaardige ziel; Hij roept uit tegen de zonde wat de Heere eenmaal tot de farao sprak: ‘Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken’. Jezus spreekt van elke berouwvolle ziel: ‘Bevrijd hem en laat hem gaan, want hij is van Mij, Mijn Vader heeft hem aan Mij gegeven – hij is Mijn uitverkorene, Mijn geliefde. Zonde noch satan, dood noch hel zullen hem hebben, want hij is van Mij.’
Het land werd om dezelfde reden vrijgemaakt, want daarover had de Heere gezegd: ‘het land is Mijne’. Het eigendomsrecht berustte bij Jehova Zelf. Daarom had Hij ingesteld dat niemand het land van een ander, of een deel ervan, door aankoop langer dan het vijftigste jaar mocht bezitten, want het land was onvervreemdbaar erfgoed en moest daarom in het Jubeljaar weer terugkeren tot degene aan wie God het had toegekend.
Zo zijn ook de zegeningen van het eeuwige verbond uit God en daarom bestemt Hij ze voor u, arme gelovige zondaar en u zult ze dan ook ontvangen, want het Goddelijke voorschrift kan niet verhinderd worden. Even zeker als Hij Christus heeft bestemd te regeren en Hem op de troon heeft gesteld, stelt Hij u aan om met Hem te regeren. En u zult op Zijn troon zitten, al zouden alle duivels uit de hel u zeggen dat dit niet zal geschieden.
Op deze wijze werden alle schulden kwijtgescholden, want op de dag vóór het Jubeljaar had een grote verzoening alle overtredingen en schulden jegens God weggenomen en daarom wenste Hij ook dat Zijn volk alle schulden van hun naasten zou kwijtschelden. Alle dingen zijn van de Heere en Hij oefende Zijn recht als Vorst uit op de eerste dag van het Jubeljaar door te verklaren dat alle schulden waren uitgedelgd. ‘De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen’ was het devies van het Jubeljaar en dat was voldoende reden om alle onderlinge verplichtingen weg te nemen.
De rust kwam ook, omdat het Jubeljaar het jaar des Heeren was, Hem geheiligd. ‘Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat vanzelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. Want dat is het jubeljaar, het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten’.
Tijdens de jaren van de mens brengt de aarde doornen en distelen voort en moet de mens zijn brood in het zweet van zijn aangezicht eten. Maar als het jaar des Heeren komt, zullen de woestijn en de dorre plaatsen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos’. Als Gods Koninkrijk komt zal de aarde haar vrucht geven als nooit tevoren. Lieve vriend! Ik meen dat u de zegen kent van het leven in het jaar des Heeren, want u leeft door het geloof in Zijn voorzienigheid, en werpt al uw bekommernissen op Hem, omdat Hij voor u zorgt. Dit is de sabbat voor de ziel, de tegenhanger van de hemel.
U aanschouwt het werk der verzoening zoals dat voor u volkomen is volbracht en u weet van alle dienstbaarheid onder de wet verlost te zijn, vrijgemaakt, gewassen in het bloed van het Lam en daarom komt u tot Sion met gezang, overladen met vreugde.
Maar de tekst spreekt ook over het jaar van het welbehagen des Heeren. Welnu, onze Heere Jezus Christus is gekomen om zondaars te proclameren het welbehagen des Heeren om schuldigen op grond van Zijn grote offerande aan te nemen. Afgezien van het werk van onze Heere Jezus, heeft God geen welgevallen in zondaren. Misschien ondervindt u juist nu de ellende van die toestand en de verschrikking van de overtuiging dat de Heere moe is van u en uw vruchteloze offeranden.
Omdat u gekomen bent in uw eigen naam en gerechtigheid, heeft God u niet aangenomen. Evenmin heeft Hij uw gebeden verhoord of geluisterd naar uw geroep, geen acht gegeven op uw godsdienstige activiteiten, want Hij zegt: ‘Wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet’. Als Gods Geest u heeft overtuigd van uw natuurlijke toestand, dus van onaanvaardbaar te zijn voor God, moet u inderdaad wel in een heel treurige staat zijn gebracht. Want om niet aangenomen te worden door God en om zich daarvan bewust te zijn, is wel een reden tot intense smart. Maar nu, indien u in Jezus gelooft, wees ervan verzekerd dat God u aangenomen heeft. Ondanks uw zonden en tekortkomingen, bent u ‘begenadigd in de Geliefde’ door Hem Die heeft gesproken: ‘Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om de lieflijke reuk’.
En als u nu op deze wijze bent aangenomen, zullen ook uw smeekbeden door de Heere aangenomen worden. Uw gebeden verhoort Hij, uw tranen bewaart Hij in Zijn fles, uw goede werken beschouwt Hij als vruchten van Zijn Geest en neemt ze aan. Ja, als u nu in Christus bent aangenomen, met alles wat u bent en hebt en doet – u helemaal – bent u wel aangenaam bij God door Jezus Christus, onze Heere. Ik prijs mij zeer gelukkig dat ik zo’n onderwerp mag bespreken. Bent u nu bereid in Jezus te geloven? Ik verklaar u dat dit het jaar van het welbehagen des Heeren is. God is verzoend, de mens is begenadigd en zegeningen zijn vermenigvuldigd. Het is nu de welaangename tijd, het is nu de dag der zaligheid. Belijd uw zonden en uw belijdenis wordt aangenomen en u zult vergeving ontvangen. Toon berouw over uw overtredingen en uw berouw wordt aangenomen en u zult een stem horen, die tot u zegt: ‘Ga heen, en zondig niet meer; uw zonden, die vele waren, zijn u vergeven.’
U bent gezegend dat u in genade bent aangenomen, gezegend zijt gij onder de vrouwen! En ook u, mijn broeder! Denk aan het woord van Salomo: ‘Ga dan heen, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met goeder harte; want God heeft alreeds een behagen aan uw werken’. Kom in het geloof tot Jezus, want al komt u hinkend en met een zwak geloof, u zult aangenomen worden. Kom, als u gebroken van hart en treurend van geest bent, terneergeslagen en niet omhoog durft te zien: het is geen gewone tijd. De Heere Jezus heeft dit tot een bijzonder jaar gemaakt, want Hij proclameert een jaar van genade en aanneming.
Zie, in dit Anno Domini, of Jaar onzes Heeren, bezitten wij een jaar van genade, dat bestemd is voor ons. Wie wil er niet komen naar onze genadige Koning, Zijn goedertierenheid aannemen en leven? U ziet dus dat de tekst een dubbele betekenis heeft – het Jubeljaar met al zijn bijeengekomen voorrechten van vrije genade, en het jaar van het welbehagen. Het jaar waarin wie dat wil, mag komen en waarin God hem zal aannemen als hij komt in de naam van Jezus, alleen maar vertrouwend op Zijn verzoenend bloed.
II. Moge de Heere ons bijstaan terwijl wij spreken over het tweede deel van de tekst: de ‘DAG DER WRAAK VAN ONZE GOD’. Klinkt dat woord wraak niet hard in uw oren? Is dit niet in tegenspraak met de lieflijke klank in dit Schriftwoord? Wraak! Gaat dit wel samen met het woord welbehagen? Jawel, geliefden, dit is het mysterie van het Evangelie: de verlossing verenigt gerechtigheid en barmhartigheid; de verlossing brengt strengheid en genade samen; de plaatsvervanging verbindt aanneming en vergelding. Dit mysterie in het Evangelie moet aan ieder schepsel onder de hemel gepredikt worden, want het is de kracht Gods tot zaligheid voor iedereen die gelooft.
Zie maar, in onze tekst legt God Zijn hart voor ons open, want Hij verenigt het jaar van het welbehagen met de dag van de vergelding. Isaac Watts heeft dit zo berijmd:
Hier ziet men God diep in het hart,
en vindt zowel genade als wraak,
Daarom leed Jezus diepe smart:
Barmhartig als Zijn hoogste taak.
Laat mij deze wonderlijke verbinding uitleggen en tegelijk de tekst uiteenzetten: Ten eerste, wanneer er ooit een dag van barmhartigheid is voor hen die geloven, is dat tegelijk een dag van rekenschap voor hen die deze verwerpen. En als zij in die toestand volharden, is dat een dag van toegenomen toorn voor de ongelovigen. Het Evangelie kan niet bestaan zonder een bepaalde uitwerking. Als het een reuke des levens is voor hen die het aannemen, dan moet het wel door zijn eigen innerlijke kracht een reuke des doods zijn voor hen die het verwerpen.
Dit zwaard snijdt aan twee kanten – de ene kant zal onze vrees doden, of de andere kant zal zonder twijfel onze hoogmoed doden en onze vergeefse hoop verijdelen als we ons niet aan Christus overgeven. Toen onze Heiland deze tekst in Nazareth voorlas, las Hij niet alles ervan. Hij stopte na de woorden ‘om te prediken het aangename jaar des Heeren’. Toen deed Hij het boek dicht, gaf het aan de dienaar en ging zitten.
Ik veronderstel dat Hij bij het begin van Zijn bediening, voordat Hij door het volk verworpen was en voordat Hij voor de zonde had geleden, Hij wijselijk liever zinspeelde op de meer aangename onderwerpen dan op strenge en harde teksten. Want Hij heeft Zijn bediening niet volbracht zonder ook te verwijzen naar de strenge woorden die volgden op de tekst die Hij had voorgelezen. Als u naar het eenentwintigste hoofdstuk in Lukas kijkt, leest u: ‘Alsdan die in Judéa zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daar uittrekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen. Want deze zijn dagen der wrake, opdat alles vervuld worde dat geschreven is’.
U kent de geschiedenis van het beleg van Jeruzalem, de meest aangrijpende van alle geschiedenissen, want toen werd de toorn van God over die goddeloze stad vreselijker dan ooit eerder, uitgestort. Omdat zij Christus hadden verworpen kwam hun de vergelding toe. Zij hadden de maat van hun zondigheid vervuld toen zij uiteindelijk hun Koning verwierpen en uitriepen: ‘Weg met Hem, weg met Hem. Laat Hem gekruisigd worden’..
Beste vriend, let er daarom op, dat als u het Evangelie hebt gehoord en verworpen, u grote schuld op u hebt geladen en dat u nooit meer zo goedkoop kunt zondigen als voorheen. Want voor u zal een dag van vergelding komen die minder verdraaglijk zal zijn dan voor Sodom en Gomorra, omdat u een misdaad hebt begaan die zij niet konden doen, die zij niet konden begaan – u hebt de Christus van God verworpen. Het jaar van het welbehagen voor gelovigen zal een dag van vergelding zijn voor hen die aan Zijn Evangelie geen gehoor geven.
Een andere betekenis van de tekst is deze: Er is een dag van vergelding bepaald voor alle vijanden van Christus. En dat zal gebeuren op die heerlijke dag waar wij naar uitzien. Er zal niet alleen vergelding zijn voor de verwerpers van Zijn Evangelie, maar ook voor alle mensen en gevallen engelen, die zich durven verzetten tegen Zijn beleid, Zijn autoriteit en Zijn gezag.
Let erop: Hij zal nóg eens komen, elk voortsnellend uur brengt Zijn wederkomst dichterbij en wanneer Hij komt, zal dat een grote en vreselijke dag zijn voor Zijn vijanden. Voor Zijn heiligen zal dat zijn de dag van hun openbaring, verheerlijking en aanneming, maar voor de ongelovigen de ‘dag der wrake onzes Gods’. En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: ‘Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben’.
Ook getuigt Paulus dat de Heere Jezus van de hemel zal worden geopenbaard met Zijn machtige engelen: ‘Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte, wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven’. Let erop, hoe wraak en genade hier bij elkaar genoemd worden.
De profeet Jesaja zag in de geest de grote Kampioen terugkomend van Zijn laatste strijd en sprak: ‘Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een die in de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en er was niemand van de volken met Mij, en Ik heb hen getreden in Mijn toorn en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid, en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag der wrake was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen’.
Let ook hier op het verband tussen de dag der vergelding en het jaar van de verlosten. Bij de wederkomst zal Christus in Zijn heiligen verheerlijkt worden en zij zullen geopenbaard worden in de volheid van hun aanneming. Maar dat zal tegelijk een geduchte dag van vergelding zijn voor hen die hun hart verhard hebben en in hun zonde volhard hebben. ‘Want zie, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal’.
Toch denk ik dat de belangrijkste betekenis van de tekst hierin ligt, dat de dag der wrake onzes Gods de dag is, wanneer alle ongerechtigheden van Zijn volk op het hoofd van onze grote Borg zullen komen. In veel stromen en rivieren was de zonde van de hoogten en bergen van de tijd in een ontzagwekkende vloed uitgevloeid in een uitgestrekte en bodemloze zee. En daarin moest de Plaatsvervanger van de zondaar gedompeld worden. Hij diende met die doop te worden gedoopt, omdat anders al Zijn uitverkorenen voor eeuwig zouden omkomen. Dat was de dag van de vergelding toen alle golven en baren van Gods toorn over Zijn onschuldig hoofd stroomden.
Zijn gezegend lichaam zweette droppels bloed, want Zijn ziel was bedroefd tot de dood toe. De hele nacht door werd Hij gegeseld en gestompt, bespuugd door meedogenloze mannen, werd Hij gemarteld en bespot. Hij werd verworpen, veracht, mishandeld en tot in het diepste van Zijn ziel gekwetst door de hoon en de wreedheid van de mensen. In de morgen werd Hij meegenomen om gekruisigd te worden, want alleen Zijn dood kon voldoening geven.
Het uitwendig lijden van die kruisiging kunnen wij ons wel enigszins voorstellen, maar de inwendige smart niet, want wat onze Heere moest verdragen, ging wat enig sterfelijk mens kon verduren, ver te boven. De oneindigheid van Zijn Goddelijke natuur schoot de menselijke natuur te hulp en ik geloof stellig dat Hart het bij het rechte einde had, toen hij schreef dat Jezus Christus alles droeg wat het vleesgeworden Woord kon dragen, tot Zijn laatste krachten toe.
Het was een vreselijke dag van de wraak van onze God, want de stem klonk luid: .Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen de Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen.’. De leer dat Gods recht werd uitgeoefend op onze grote Plaatsvervanger is de belangrijkste die er ooit aan de mensen is verkondigd; het is de integrale inhoud van het Evangelie en ik vrees dat de kerk die dit verwerpt niet langer een kerk van Christus is. Het plaatsbekledend lijden en sterven is een even fundamenteel geloofsartikel in de kerk als de leer van de rechtvaardiging door het geloof. Geliefden, er zou nooit een jaar van het welbehagen van de HEERE zijn geweest, als er ook geen dag van vergelding was gekomen. Weest daarvan verzekerd.
Laten we nu kijken naar het leerzame zinnebeeld, waarmee deze waarheid aan het oude Israël werd onderwezen. Het Jubeljaar begon met de Grote Verzoendag. ‘Daarna zult gij in de zevende maand, op de tiende der maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op de verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land’. Wat deed de Hogepriester op deze dag? Lees het zeventiende hoofdstuk van Leviticus. Op die dag waste hij zichzelf en kwam voor het volk te staan, zonder borstlap, zonder zijn heerlijke en smetteloze kleding van hemelsblauw en scharlaken linnen. De Hogepriester droeg op die dag de linnen kleding van een gewone priester. Precies zo heeft onze Heere, Die het niet ongeoorloofd achtte gelijk te zijn aan God, al Zijn heerlijkheid afgelegd en werd gevonden in de gedaante van een mens.
Dan nam de priester een var, en als hij die had geofferd, ging hij het voorhangsel door met een wierookvat vol vurige kolen en fijngestampt reukwerk, zodat het heilige der heiligen vervuld werd met de geur van de wierook. Daarna nam hij het bloed van de var en sprenkelde dat zevenmaal voor het verzoendeksel. Zo ging ook onze Heere het voorhangsel door met Zijn eigen bloed en met de zoete geur van Zijn eigen verdiensten, om verzoening te doen voor ons. Van de twee bokken werd er één gedood als een zondoffer en zijn bloed werd binnen het voorhangsel gesprenkeld, en de andere werd gebruikt als zondebok. Op diens kop legde Aäron zijn handen en beleed al de ongerechtigheden van de kinderen Israëls en ‘legde die op het hoofd van de bok’. Daarna werd de bok naar de woestijn gebracht, waarmee werd voorgesteld het wegwerpen van de zonde in de zee der vergetelheid.
Ziet u niet, hoe uw Heere en Meester uw zonden heeft weggedragen? ‘Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons’. Is het vreemd dat er een Jubeljaar van vrede zou komen na een dergelijke wegneming van ongerechtigheden, die onze Hogepriester tot stand heeft ogepriester heeft gebracht? Jezus is voor ons de hemel binnengegaan, kunnen wij dan twijfelen aan onze aanneming bij God, door Hem?
De lichamen van de dieren, waarvan het bloed in het heiligdom was gebracht op de Grote Verzoendag, mochten niet op de heilige plaats blijven. Die werden buiten de legerplaats gebracht om helemaal verbrand te worden, als teken dat de zonde in Gods ogen gruwelijk is en moet werden weggedaan uit Zijn aanwezigheid. Zo heeft ook onze Heere buiten de poorten van Jeruzalem geleden en uitgeroepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’. ‘Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen’.. Dit alles was absoluut noodzakelijk voor een Jubeljaar.
Zonder verzoening, geen verheuging. Voordat een zondaar kon worden aangenomen, moest de zonde op Jezus worden gelegd en weggedragen. Het bloed van Jezus moest gestort worden en binnen het voorhangsel worden gesprenkeld, want ‘zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving’ van zonde. Geen mens op aarde kan op enige andere wijze vergeving of aanneming bij God krijgen dan door het bloedig offer, dat onze Verlosser heeft gebracht, toen Hij op Golgotha Zijn hoofd boog en de geest gaf.
Deze grote waarheid moeten wij nooit verdoezelen of ophouden te prediken zolang wij een tong hebben om te spreken. De dag der vergelding is dus innig verbonden met het jaar van de aanneming. En geliefde, denk eraan: ze moeten door de onderwijzing van de Heilige Geest in de beleving onafscheidelijk verbonden zijn in het hart van al Gods kinderen.Want wanneer Christus komt om ons levend te maken, komt eerst de wet om ons te doden. Er is geen heling zonder voorafgaande verwonding. U kunt ervan op aan: er zal nooit enig besef van aanneming in iemand aanwezig zijn, tenzij hij eerst een begrip heeft gehad van de billijke en rechtvaardige wraak van God over zijn zonde.
Hebt u ooit gelet op die merkwaardige overeenkomst van onze tekst met Jesaja 35, waar verlossing en vergelding zo sterk met elkaar overeenstemmen? Want daar lezen we: ‘Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieen vast. Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen. Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis’.
O arme, sidderende, overtuigde zondaar, God is met Zijn vergelding tot u gekomen, maar met de bedoeling u te redden. Iedere ziel die gered wordt, dient te voelen dat Gods toorn verdiend is en dat de doodstraf de gerechte betaling van de schuld der zonde is. En als u dit kent en voelt, zal de aanneming door het geloof volgen. Aan alle zelfvoldaanheid en eigengerechtigheid moet een dodelijke slag toegebracht worden en de mens moet als dood aan de voeten van Christus worden gelegd, voordat hij zal opzien en leven en genezing vinden in het grote zoenoffer. Als onze Heiland de helm des heils opzet, gordt Hij ook de klederen van de wraak aan, want wij dienen Hem te zien in Zijn complete wapenrusting. De dag van de vergelding is de onmisbare metgezel van het jaar van het welbehagen. Gaan ze in uw beleving ook samen?
III. Ik zou willen dat de tijd af en toe even stil zou staan, of ons tenminste een veertje uit zijn vleugel zou laten plukken terwijl we over een onderwerp als dit nadenken. Maar ik moet afsluiten met het derde punt, namelijk DE TROOST DIE TREURENDE MENSEN UIT BEIDE DINGEN KUNNEN HALEN. ‘Om alle treurigen te troosten.’
Geliefden, het zal u niet interesseren en nog minder enig goed doen als de beschrijving van een treurende niet op u van toepassing is. Het is de taak van de zaaier het zaad overal te zaaien, maar hij weet zelf dat het geen wortel zal schieten waar de ploeg niet eerst aan het werk is geweest. Als de Heere u een treurende heeft gemaakt, zal dit gezegend onderwerp u zeker vertroosten; maar de Heere troost nooit mensen die geen troost wensen. Als u zichzelf kunt redden, ga dan maar en doe het dan. ‘Die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde’..
U merkt wel dat ik dit met enige spot zeg, want u kunt zichzelf niet redden en gerechtvaardigd bent u ook niet. Maar als u denkt van wel, ga het dan maar proberen, tevergeefs proberen. Want werkelijk, als u uw beste werken tot een vuur hebt aangeblazen, zal God ervoor zorgen, dat u zich in verdriet neerlegt en u zich erover verwonderd dat u ooit zo dwaas was te dromen uzelf te kunnen verlossen of te rechtvaardigen door uw eigen werken.
Maar nu, arme treurende! Wat is hier een vreugde, want dit is het jaar van het welbehagen; en in dat jaar van het welbehagen van de Heere, het Jubeljaar, werden mannen en akkers om niet vrijgemaakt. Die morgen betaalde geen een Israëliet een penning ter aflossing: iedereen was vrij, eenvoudig omdat het Jubeljaar was uitgeroepen. Er werd geen verdienste geëist, niemand verzette zich ertegen, uitstel werd niet toegestaan en geen tegenspraak geduld. Het Jubeljaar was begonnen en de onvrije was vrij.
Maar nu, in onze bedeling: wie in Jezus gelooft, is verlost, zijn zonden zijn vergeven, hij is vrijgemaakt zonder betaling in geld, zonder verdienste, alleen maar omdat hij gelooft. En God heeft verklaard dat al wie gelooft, gerechtvaardigd is van alles, waarvan hij door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden.
Gelooft u? Dan hoort u bij het huis van Israël en bezit u Gods verzekering dat u vrij bent. Verheug u in uw vrijheid! Dat is ongetwijfeld een zoete troost voor allen die treuren. Wacht niet op tekenen en bewijzen, zie niet op uw eigen verdiensten of ervaringen. Op geen toenemingen in genade of vorderingen in vroomheid als grond voor uw zaligheid. Luister alleen naar de proclamatie van het Evangelie en omarm Gods instelling van het Jubeljaar.
Hoort u bij het uitverkoren zaad? Gelooft u in Jezus? Dan is dit voor u het jaar van uw aanneming. Kom, breng uw zorgen en uw verdriet en leg ze aan de voet van het kruis, want de Heere neemt U aan en wie zal dat loochenen?
Een zelfde toon tot verheuging klinkt uit de andere zin met betrekking tot de dag der vergelding. Als de dag der vergelding plaats had toen onze Heere stierf, dan is die nu voorbij. De dag van de vergelding was achttienhonderd en nog meer jaren geleden.
Zondaar, bloedt uw hart over de zonde en treurt u over uw overtredingen? Dat kan wel het geval zijn, maar het zijn geen zonden en overtredingen meer, want Christus heeft daar een eind aan gemaakt toen Hij ze meenam aan het kruis en met Zijn eigen lichaam en bloed verzoening aanbracht. O gelovige, wordt u neergebogen en tobt u over uw zonden in het verleden? Het is juist, dat u wroeging hebt, maar bedenk wel dat uw vroegere zonden niet meer bestaan. Ze zijn afgeschreven, want de dag van de vergelding is al geweest.
God vergeldt dezelfde zonde niet tweemaal. De verzoening die Jezus aanbracht was genoeg, of niet. Als het niet zo is, dan zijn we te beklagen, want dan zullen wij omkomen. Maar als Zijn offerande voldoende was – als dus ‘het is volbracht’ geen leugen, maar de waarheid was – dan heeft Hij de ‘zonden verzegeld en de ongerechtigheid verzoend’. De zonde van de gelovige is vernietigd en weggenomen en kan hem nooit weer toegerekend worden. Laten we ons verblijden dat de dag van de vergelding voorbij is en de dag van het welbehagen is begonnen.
Maar, in een ander opzicht is het wel mogelijk, dat sommige mensen treuren om de verzoekingen van de satan. Toch bestaat er troost voor hen, want Jezus is gekomen om de duivel te vergelden; .en de God des Vredes zal de satan haast onder uw voeten verpletteren’. Vreest u voor de dood? Zie, Christus heeft de dood tenietgedaan en vraagt u op grond van Zijn opstanding uit te roepen: .Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Treuren wij, omdat onze geliefden nog niet bekeerd zijn? Het is goed daarom te treuren, maar laten wij troost scheppen, want dit is het jaar van het welbehagen, laten wij voor hen bidden en de Heere zal hen redden.
Treuren wij omdat de zonde algemeen heerst? Laten we ons verheugen, want de Heere heeft de kop van de draak verbroken en de dag der vergelding zal komen wanneer de Heere alle machten van de duisternis zal vernietigen. Hebben wij met een treurende geest naar Rome gekeken, naar het bedrog van het Mohammedanisme, naar de macht van het Boeddhisme en het Brahmanisme en naar de invloed van andere oude afgoderijen? Laten we ons verblijden. Zie, de Wreker komt! Hij komt voor de tweede keer en zal overwinnen. Dan zal de dag van de vergelding in Zijn hart zijn en dan zal het jaar voor Zijn verlosten aanbreken.
De verleider zal verscheurd worden, om nooit weer de zonen der mensen te vloeken met zijn onwaarheid God te hebben overwonnen. De al afnemende maan van Mohammed zal voorgoed in een gitzwarte nacht veranderen. Haar rampzalig licht zal geen ongelukkige volken meer verleiden. Door de ijzeren staf, door Jezus gehanteerd, zullen de afgoden van de Hindoes en de Chinezen vallen, als gebroken vaten van een pottenbakker.
Bij de verschijning van Jezus zal de ganse aarde erkennen dat Hij Degene is, die ‘veracht en de onwaardigste onder de mensen’ was en nu de Koning der koningen en de Heere der heeren is. ‘Zie, die dag komt steeds sneller naderbij; laat iedereen die treurt, worden vertroost. De dag der vergelding, de volle dag van het duizendjarig rijk, de dag van de ondergang van elke dwaling, de dag van de herstelling van de schepping tot al haar vroegere heerlijkheid, de dag waarin God alles in allen zal zijn, is nabij. Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Kom spoedig, Heere! Amen.