Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden). Efeze 24:4,5
Er zijn tegenwoordig conferenties van allerlei mensen over allerlei onderwerpen. Maar wat een opmerkelijke vergadering zou het zijn, stel dat het mogelijk was, van mensen die uit de dood zijn opgewekt! Als het op de een of andere manier mogelijk zou zijn de dochter van de Sunamietische, het dochtertje van Jaïrus, de jongeling te Naïn, Lazarus en Eutychus bij elkaar te brengen, wat zouden zij een aparte gesprekken hebben! Wat een bijzondere vragen zouden zij elkaar stellen, en wat een opmerkelijke onthullingen zouden zij ons doen!
Natuurlijk is dit onmogelijk, maar toch kan er een vergadering bijeenkomen onder dezelfde omstandigheden die nog opmerkelijker is en er kan nog belangrijker informatie uit de getuigenissen van de deelnemers verkregen worden.
Vanmorgen hebben wij zo’n vergadering in dit gebouw. Want velen van ons waren dood in hun zonden en overtredingen, net als de anderen. We hebben echter een hoop dat wij door goddelijke levenskracht opgewekt zijn uit de geestelijke dood en nu leven om God te eren. Het is goed om samen ons verleden te beschouwen, ons te verblijden in het heden en vooruit te kijken naar de toekomst. “En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden”. En als u hier samen zit, een vergadering van opgestane mensen, dan bent u een opmerkelijker bijeenkomst dan als alleen uw lichaam en niet uw ziel opgewekt zou zijn.
Het eerste gedeelte van deze morgenpreek zal gaan over de plechtigheid waarin we u mee zullen nemen in het knekelhuis; ten tweede zullen we enige tijd besteden aan het beschouwen van een wonderen zullen we zien dat doden leven.Daarna zullen we een overeenkomstbezien die in de tekst aangegeven wordt. We zullen eindigen met een lied, want de tekst leest een beetje als muziek. Onze tekst is vol van dankbaarheid en dankbaarheid, is de inhoud van het ware zingen. Hij is vol van heilige en aanbiddende verwondering. Het is ware poëzie, ook al is het in proza geschreven.
1. Laten we eerst plechtigheidin acht nemen en afdalen in het knekelhuis van ons arme menszijn.
De Heilige Schrift leert ons dat de mens dood is, geestelijk dood. Bepaalde ijdele mensen stellen dat de mens alleen een beetje ontregeld en beschadigd is door de val, gewond aan een paar kwetsbare delen, maar niet dodelijk gewond. Gods Woord is echter duidelijk over deze zaak en zegt dat het menselijk ras niet gewond is, niet slechts bezeerd, maar geheel geslagen en dood in zonden en overtredingen. Er zijn er die zich verbeelden dat de gevallen mens zich slechts in een staat van bewusteloosheid bevindt of flauwgevallen is, zodat hij alleen een proces van herleving nodig heeft om weer de oude te worden. Je hoeft de levenssappen alleen maar, door studie of andere bewerkingen, weer in beweging te brengen en er wat actie in brengen, en dan zal het leven zich weer snel ontwikkelen. Er is veel goeds in elke mens, zegt men, en je hoeft het er alleen maar uit te halen door te trainen en voorbeelden te stellen.
Deze verzinsels zijn precies tegengesteld aan wat de Heilige Schrift leeft. Daarin lezen we niet van flauwvallen, van tijdelijke verlamming, maar doodis wat de menselijke natuur wordt genoemd, en levendmaking wat noodzakelijk is. De mens is niet gedeeltelijk dood, zoals die halfverdronken zeeman, in wie nog een vonkje leven te vinden is als hij goed verzorgd en op de juiste manier behandeld wordt. Er is geen greintje geestelijk leven meer overgebleven. De mens is als een lijk voor alle geestelijke zaken. “Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven”, zei God tegen onze eerste ouders; en ze stierven – een geestelijke dood. Ook al hun kinderen liggen van nature in deze geestelijke dood. Niet schijndood, niet figuurlijk dood, maar een werkelijke, absolute geestelijke dood.
U zegt misschien: “Leven ze dan niet?” O ja, zeker. Maar niet geestelijk. Er zijn verschillende graden van leven. Eerst is er het plantenleven. De plant is echter een dood ding vergeleken met de vitaliteit van het dier. Boven het dierlijke leven staat het redelijke leven. Dat is een geweldig veel hogere vorm van leven. Het dier is een schepsel dat dood is voor zowel vreugde als verdriet in het redelijke leven. Dan, hoog boven het redelijke, net zo hoog als het redelijke boven het dierlijke uitrijst, is wat de Schrift noemt het geestelijke leven, het leven in Christus Jezus. Alle mensen hebben meer of minder van het redelijke leven, en het is goed dat het ze het zoveel mogelijk ontwikkelen, dat ze er zoveel mogelijk gebruik van maken, dat ze het gebruiken voor de beste doeleinden en dat ze er de beste doelen mee bevorderen.
Stel dat we een mens tot leven zouden kunnen brengen die in alle opzichten als onszelf was, met dit verschil dat zijn ziel zou wegsterven. Dat hij alle functies zou bezitten behalve zijn verstandelijke. Zodat hij kon ademen, lopen, slapen en eten, drinken en geluid maken, maar alle redelijke vermogens zou zijn kwijtgeraakt. Dan zouden we van hem zeggen dat hij totaal dood was voor geestelijke activiteit. Hij zou een zeer krachtig en goed ontwikkeld dier kunnen zijn, maar zijn menszijn zou dood zijn. Het zou geen zin hebben om hem een probleem uit te leggen, of op het bord een probleem voor hem uit te werken om hem wat te leren. Zelfs met het eenvoudigste schoolboek zou hij niets kunnen doen, want als hij geen verstand had om iets te begrijpen, hoe zou je hem wat kunnen leren?
Nu, geestelijk is dit de toestand van elke onwedergeboren mens. Buiten het werk van Gods Geest heeft het totaal geen zin om te verwachten dat hij iets verstaat van geestelijke zaken, omdat ze geestelijk onderscheiden worden, zoals de apostel zegt. Het menselijk verstand kan niet verstaan de dingen die uit God zijn. Hoe geleerd ook, heeft het geen flauw benul van de diepere zin van geestelijke zaken. Het struikelt erover en verliest de echte betekenis. Niet vanwege een gebrek aan verstandelijke capaciteiten, maar door de afwezigheid van geestelijk leven.
O mensenkind, als u God wilt leren kennen dan moet u wedergeboren worden. “Tenzij dat iemand wederomgeboren worde, hij kanhet Koninkrijk Gods nietzien”. Dan kan hij het niet verstaan. Dan kan hij het niet weten. De aardse mens kan de dingen die uit God zijn, en die eeuwig en onzichtbaar zijn, niet beter verstaan dan een os astronomie kan begrijpen of dan een vis de klassieken kan waarderen. Niet in morele zin, niet in verstandelijke zin, maar in geestelijke zin is de arme mensheid dood, en zo wordt zij steeds maar weer door Gods Woord beschreven.
Kom dan met mij mee in het knekelhuis. Wat ziet u daar van de lichamen die er rusten? Zijn ze bewusteloos? Wat er ook om hen heen gebeurt, het bezorgt hun geen blijdschap of verdriet. Triomferende legers kunnen over hun graven marcheren, maar ze juichen niet mee met hen die overwinnen. Of er zouden vrienden die ze hebben achtergelaten kunnen zitten, die het gras op de grafheuvel natmaken met hun tranen. Geen zucht ten antwoord komt uit de duistere grafspelonk. Zo is het met geestelijk dode mensen. Ze zijn ongevoelig voor geestelijke zaken. Een stervende Zaligmaker, Wiens zuchten de hardste diamant zouden breken of een rots doen smelten, kunnen zij onbewogen aanhoren. Zelfs de alomtegenwoordige Geest wordt door hen niet opgemerkt, en Zijn kracht niet herkend. Engelen, heiligen, gebeden, vrome verlangens, dit alles bevindt zich buiten hun wereld. De pijn van de hel schudt hen niet wakker en de vreugde van de hemel verlokt hen niet. Met hun verstand horen ze, maar hun geestelijke oor is potdicht. Een volledig dove man schrikt niet van een donderslag. Is hij volledig blind, dan wordt hij niet bang van een bliksemflits. Hij wordt niet verstoord door de storm die hij niet onderscheidt. Zo is het ook met u die onbezorgd in uw zonden leeft. U ziet het gevaar van uw zonden niet in. U verstaat de verschrikkingen die erin liggen niet. Anders was er geen slaap in die wellustige ogen, geen rust voor die lichtzinnige geest. U zou het van verdriet uitschreeuwen vanaf het moment dat u het leven ontving. En u zou niet rusten voordat u verlost zou worden van dit kwaad, dat voor u een zekere verdoemenis bereidt. O, leefde u maar, u zou niet rusten voor u gered was van de komende toorn. De mens blijft onbewust van en onberoerd door geestelijke zaken, want in geestelijke zin is hij dood.
Nodig eens een dode uit om u te helpen met de noodzakelijkste werken van liefdadigheid. De pest is uitgebroken, vraag iemand die begraven is met u te knielen en zo de hemelse machten aan te roepen om de kwade boodschapper terug te roepen. Of, als hij dat liever wil, vraag hem u te helpen de lucht te reinigen en hygiënische maatregelen te treffen. Als u dat doet, is het tevergeefs. Hoe noodzakelijk of eenvoudig de daad ook, hij kan u er niet bij helpen. In het geestelijke is het zo met hen die geen genade kennen. De natuurlijke mens kan een gebedshouding aannemen, maar bidden kan hij niet. Hij kan zijn mond opendoen en prachtige aardse muziek voortbrengen, maar van de ware lofprijzing is hij een totale vreemdeling. Zelfs berouw, die tere deugd die iedere zondaar van nature zou moeten bezitten, is volledig buiten zijn bereik. Hoe kan hij berouw hebben over een zonde waarvan hij de ernst niet voelt? Hoe kan hij bidden voor een zegening waarvan hij de kracht mist om die naar waarde te schatten? Hoe kan hij een God prijzen in Wie hij niet geïnteresseerd is, en in Wiens bestaan hij zich niet verblijdt ? De mens is net zo onbekwaam in geestelijke zaken als een dode onbekwaam is om natuurlijke zaken en de gewone dingen van alledag te doen. “Ja maar”, zegt er een, “we hoorden u vorige week zondag tegen deze doden zeggen dat zij berouw moesten hebben en zich moesten bekeren”. Dat hebt u inderdaad gehoord, en u zult het me zelfs nog een keer horen zeggen. Maar waarom spreek ik zo tot de doden, en zeg hun dingen te doen die ze niet kunnen doen? Omdat mijn Meester me dat gebiedt. En als ik mijn Meesters opdracht gehoorzaam, zal er een kracht in het gesproken woord zijn die de doden doet wakker schrikken. Ze zullen ontwaken door de levendmakende kracht van de Heilige Geest. En zij die van nature niet kunnen berouwen en geloven, zullenberouwen en geloven in Jezus. Ze zullen bevrijd worden van hun zonden, en leven. Maar geloof me, het is geen kracht van henzelf die hen doet wakker schrikken uit hun doodsslaap. En het is geen kracht van mij die de schuldige sluimerende consciëntie arresteert. Nee, het is goddelijke kracht die God heeft verbonden met Zijn Woord, als dat recht en trouw wordt verkondigd.
Daarom vervullen wij onze dagelijkse roeping om doden tot leven te roepen, opdat het leven door het goddelijk bevel komt. Maar ze zijn dood, zo dood als een pier. En hoe langer we leven, hoe meer we het zo voelen. En hoe beter we onze toestand voor onze bekering bezien, en hoe beter we er zelfs nu naar kijken, hoe volkomener we weten dat de mens dood is in zonden en dat het leven een gave is, een gave uit de hemel, een gave van onverdiende liefde en vrije genade, zodat de levenden elk God moeten prijzen, en niet zichzelf.
Een van de verdrietigste gedachten over de arme dode menselijke natuur is wat het zal worden. De dood op zichzelf, hoewel een treurige toestand, is niet zo vreselijk als wat ervan komt. Hoe vaak gebeurt het niet dat als de ziel uit een lichaam geweken is, degenen die een geliefde verloren hebben het gezicht nog kussen. De gelaatsuitdrukking is zelfs nog mooier dan in het leven en als vrienden een laatste blik op de dode werpen, is daar niets afstotends aan. Het is vaak nog aantrekkelijk. Onze doden glimlachen als slapende engelen, zelfs als we op het punt staan hen aan het graf toe te vertrouwen. Maar ach, we kunnen het ellendige gevoel niet kwijtraken wat er binnen korte tijd gaat gebeuren. Het is slechts een kwestie van tijd en dan zal de ontbinding inzetten. Zo is het met ons allen. “Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood”; en hier, geliefde hoorder, willen wij u ernstig aan herinneren: dit zal uw deel zijn voor eeuwig, als het God niet behaagt om u op te wekken. Tenzij u met Christus mag leven, zult u dood zijn in dit leven, misschien wel aan het ontbinden. Zeker in de toekomende wereld, waar alle vreselijke gevolgen van de zonden volledig zullen zijn ontwikkeld en ontdekt en u weggeworpen zult zijn van de nabijheid van God en de heerlijkheid van Zijn kracht.
2. We zullen nu van onderwerp veranderen naar iets aangenamers en een wondergaan bezien. Dode mensen worden levend gemaakt. Het grote doel van het Evangelie van Christus is mensen te herscheppen in Christus Jezus. Het bedoelt de wederopstanding en bereikt dat doel ook. Het Evangelie is niet alleen in deze wereld gekomen om hartstochten te bedwingen of om mensen te onderwijzen, maar om bij hen nieuw leven in te storten dat zij, als gevallen mensen, niet bezitten. Gisteren zag ik een voorbeeld van zulke predikanten voor wie het enige doel is om hun hoorders te moraliseren, maar die geen weet hebben van de noodzaak van een bovennatuurlijk leven. Niet ver van de kust waren een stuk of tien schepen aan het dreggen naar twee dode lichamen. Ze gebruikten hun werpankers en met hard roeien en ijverig varen deden zij hun best om de vermisten te vinden in de meedogenloze zee. Ik weet niet of het lukte, maar stel dat het zo was, wat konden ze er verder mee dan de lichamen toevertrouwen aan de schoot der aarde? Het onderwijzen en wat er verder wordt gedaan buiten de Heilige Geest, is als het dreggen naar doden om hen zij aan zij, zoals het met doden betaamt, te begraven. Meer kan een mens niet voor een ander mens doen.
Het Evangelie van Jezus Christus heeft een heel andere en hogere taak: het ontkent de waarde van de moeiten van de moralist niet. Ook keurt het onderwijs niet af. Het vraagt wat er meer gedaan kan worden en het antwoord is “niets”. Dan verzoekt het de dragers van de baar opzij te gaan om plaats te maken voor Jezus, op Wiens woord de doden opstaan. De prediker van het Evangelie kan niet tevreden zijn met het trekken van mensen uit de zee of uit de zonde. Hij verlangt ernaar om het leven hersteld te zien. Hij heeft een verlangen om hen nieuw leven in te laten blazen. Een nieuw leven, beter dan wat ze voor die tijd bezaten. Ga je gang, onderwijs, doe je best. Je bent nuttig op je eigen terrein. Ga uw gang, prediker van de wet, doe uw best. U bent nuttig op uw eigen manier. Maar als het gaat om wat de mens echt nodig heeft voor de eeuwigheid zijn jullie bij elkaar van weinig waarde. Het Evangelie, dat alleen is wat de mens nodig heeft. De mens moet wedergeboren worden, levend gemaakt, vernieuwd, frisse adem vanuit de hemel in hem geademd worden, anders is het reddingswerk in hem nog niet eens begonnen. De tekst zegt ons dat God dit gedaan heeft voor Zijn volk, voor hen die op Hem vertrouwen. Kijk eens naar de dorre beenderen als ze gaan bewegen en voor de Heere gaan staan. En als we dat zien, laten we dan de Heere loven. Dat door Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, Hij ons met Christus heeft levend gemaakt.
In deze levendmaking is een geheim, een mysterie.Wat is dat onzichtbare iets dat een mens levend maakt? Wie kan het geheim openbaren? Wie kan het leven terugvoeren naar zijn verborgen fontein? Broeder, u bent een levend kind van God. Wat maakte u levend? U weet dat het door de kracht van de Heilige Geest was. In de taal van de tekst voert u het terug tot God. U gelooft dat uw nieuwe leven van Godswege is ingeplant. U gelooftin het bovennatuurlijke; u gelooft dat God u bezocht heeft zoals Hij anderen niet heeft bezocht, en dat Hij leven in u geblazen heeft. Uw geloof is juist, maar u kunt het niet uitleggen. We weten niet van de wind vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is. Degene die zou gaan proberen de wedergeboorte en de bron ervan te verklaren, zal nog eerder in een marmeren standbeeld veranderen dan dat hij deze taak tot een goed einde brengt. De Heilige Geest komt in ons en wij, die tevoren dood waren voor geestelijke zaken, beginnen te leven door Zijn kracht en inwoning. Hij is de grote Werker, maar hoe de Heilige Geest werkt, moet een geheim blijven van God Zelf. We moeten de werkwijze niet willen begrijpen, het is genoeg dat we deel hebben aan het resultaat.
Het is dus een groot mysterie, maar terwijl het een geheim is, is het toch een grote werkelijkheid. We weten zeker en getuigen het, en we hebben er recht op om geloofd te worden omdat we onze reputatie niet verloren zijn, dat we nu bezitters zijn van een leven waarvan we jaren geleden nog niets afwisten. Dat we nu in een nieuwe wereld zijn en dat alle dingen buiten ons totaal niet meer zijn zoals ze voor die tijd waren. “Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden”. Ik zeg u dat ik vandaag verdriet heb, wat geen verdriet voor mij was voordat ik de Heere kende. En dat ik opgebeurd word met verheugingen, waarover ik mij vrolijk gemaakt zou hebben als iemand ze in mijn oor gefluisterd zou hebben voordat het leven met God mij opgewekt had.
Dit is het getuigenis van honderden van ons. En hoewel anderen ons niet geloven, hebben ze daar geen recht toe, omdat ze er zelf geen deel aan hebben. Als ze het nooit beproefd hebben, hoe kunnen ze er dan van weten? Stel dat er een aantal blinden bij elkaar zou zijn en van een van hen werden de ogen geopend, en hij zou spreken over wat hij zag. Stelt u zich voor dat al de blinden zouden zeggen: “Wat een dwaas is dat. Zulke dingen bestaan niet”. “Ik leef al zeventig jaar op deze aarde”, zegt er een, “en ik heb nog nooit zoiets gezien als wat hij een kleur noemt. En ik geloof niet in die waanzin over paars en blauw en zwart en wit. Het is allemaal dwaasheid”. En een andere wijsneus zegt: “Veertig jaar lang heb ik de wereld rondgereisd van oost naar west en van noord naar zuid, en ik zeg dat ik in de verste verte niets gemerkt heb van blauw of groen. En mijn vader ook niet, de goede ziel. Hij stond altijd pal voor de goede oude duisternis. “Geef me een goede stok en een verstandige hond” zei hij, “en geef al die kolder over sterren en zonnen en manen aan de dwazen die er plezier aan beleven””. De blinde is niet in de wereld van licht en kleur geweest en de onbekeerde niet in de geestelijke wereld, en dus is geen van beiden in staat om juist te oordelen.
Op een dag zat ik aan een diner tegenover een man die een echte lekkerbek was. Hij was zeer belezen als het ging over wijn en sterke drank en alle spijzen die er op tafel stonden. Hij beoordeelde en bekritiseerde op zo’n schaal, dat ik vond dat de kooplieden hem maar in dienst moesten nemen als voedselproever. Hij had fijn ontwikkelde lippen en hij smakte er regelmatig mee. Ook zijn gehemelte was in perfecte toestand. Hij was een even groot meester in kwantiteit als in kwaliteit en nuttigde zijn eten en drinken in het groot. Zijn terugwijkend voorhoofd, zijn paarse neus en zijn vooruitstekende lippen deden hem, tijdens het eten tenminste, meer op een dier dan op een man lijken. Op een gegeven moment hoorde hij dat de gesprekken rond hem over godsdienstige zaken gingen. Hij opende zijn kleine oogjes en zijn grote mond en verklaarde wijsgerig: “Ik leef al zestig jaar op deze aarde en heb nog nooit in mijn leven iets geestelijks gevoeld of ervaren”. Het was niet nodig dat deze toespraak zijn aandacht van zijn gebraden eend afleidde. Hij hoefde ons dat niet te vertellen. Het was voor mij al volkomen duidelijk voor hij sprak. Als de kat onder de tafel plotseling op een stoel was gesprongen en hetzelfde gezegd zou hebben, zouden wij daar net zoveel waarde aan gehecht hebben als aan de uiting van die man. Zo verraden de ene zonde in de ene mens en de andere in de andere mens hun geestelijke dood. Tot het moment dat een mens het leven uit God ontvangt, zijn al zijn woorden erover waardeloos, zelfs al is hij aartsbisschop. Zijn eigen leven getuigt dat hij er niets van afweet.
Dit leven brengt het gebruik van vernieuwde vermogensmet zich mee, De mens die een leven met God begint, heeft vermogens die hij nooit eerder bezat: het vermogen om echt te bidden, het vermogen om de Heere met het hart te loven, het vermogen om gemeenschap met God te hebben, om God te zien, om met God te spreken, om hemelse boodschappen te ontvangen, en het vermogen om boodschappen door de sluier die het ongeziene verbergt te zenden tot voor Gods troon.
Stelt u zich een mens voor die gestorven is en zoals vele anderen begraven in een necropool, een dodenstad in de catacomben. Een engel bezoekt hem en door een genadige aanraking begint hij te leven. Nu, kunt u zich de eerste emotie van een mens voorstellen als hij begint te ademen? Daar ligt hij in zijn kist. Hij voelt zich stijf en opgesloten. Hij heeft er al twintig jaar gelegen, maar tot op dit moment heeft hij zich nooit ongemakkelijk gevoeld. Het was aangenaam genoeg in zijn kleine cel, als iets zonder leven tenminste aangenaam kan zijn. Op het moment dat hij leeft, overvalt hem een vreselijk gevoel van verstikking. Het leven kan niet verdragen om op zo’n afschuwelijke manier opgesloten te zijn. Hij begint te worstelen om zich te bevrijden. Uit alle macht probeert hij dat vreselijke deksel van de kist op te lichten. Wat een opluchting als de vermolmde planken aan zijn druk toegeven!
Zo is het ook met de goddeloze. Hij is tevreden en gelukkig in zijn zonden. In zijn sabbatsschennis, zijn begeertes en zijn liefde voor de wereld. Maar op het moment dat God hem levend maakt, zijn zijn zonden hem als een graf voor een levende. Hij voelt zich onuitsprekelijk ellendig, hij bevindt zich niet in een prettige positie en hij worstelt om te ontsnappen. Vaak laat het grote zwarte deksel van de godslastering al bij de eerste poging los om nooit meer vastgemaakt te worden. Satan dacht dat het stevig genoeg vastgeschroefd was. En dat was het ook voor een dode, maar een levende maakt er korte metten mee en vervolgens ook met vele andere zonden.
Maar om terug te keren naar onze opstanding in de grafkelder: de man snakt even naar adem en voelt zich verfrist voorzover de atmosfeer in de catacombe hem dat toelaat. Maar al gauw voelt hij zich klam worden. Hij verzwakt en valt bijna flauw. Dus de vernieuwde mens voelt in het begin slechts zijn eigen onmacht. Hij hunkert naar kracht en hij roept uit: “Ik wil berouw hebben, ik wil in Jezus geloven, ik wil gered worden!” Arme ellendige! Hij heeft dat nooit eerder gevoeld. Uiteraard niet- hij was dood. Maar nu leeft hij en hij verlangt naar de tekenen, bewijzen, vruchten en verfrissingen van het leven. Die lichtzinnige balzaal was goed genoeg voor iemand die niet beter wist. Die kroeg was geschikt voor een onwedergeboren ziel, maar wat moet een erfgenaam van de hemel op dat soort plaatsen zoeken? Heere, verlos mij! Geef mij licht en vrijheid. Verlos mijn ziel uit de gevangenis, zodat ik leef en Uw naam love! Die mens smacht naar vrijheid. En als hij dan eindelijk naar de deur van de grafkelder strompelt en de openlucht bereikt, me dunkt dat hij diepe teugen neemt van die gezegende zuurstof! Wat zal hij blij zijn als hij kijkt naar de groene velden en de frisse bloemen. Het is onvoorstelbaar dat hij weer terug zou willen in die kelder; hij zal met heel zijn hart die sombere verblijfplaats willen verlaten en vergeten. Hij rilt bij de gedachten aan het verleden en wil voor geen goud opnieuw ondergaan wat hij heeft meegemaakt. Iedere gedachte aan het verleden grijpt hem aan en hij is bang dat er anderen zijn zoals hijzelf. Opnieuw levend gemaakt, maar die de helpende hand van hun broeder nodig hebben om hen te bevrijden. Hij heeft een grondige afkeer van de plaats waar hij eens zo heerlijk rustig sliep.
Zo ook vreest de bekeerde mens de gedachten om terug te gaan naar het plezier waar hij eens zo van genoot. “Nee”, zegt hij, “dat is geen plezier meer voor mij. Het was plezierig genoeg voor mijn oude natuur. Maar nu ik in een nieuw leven ingegaan ben, in een nieuwe wereld, zijn ze voor mij niet prettiger dan de spade en de lijkwade voor een levende. Ik kan er alleen maar aan terugdenken met droefheid en met dankbaarheid aan mijn verlossing”.
3. We zullen verder gaan met het derde punt. De tekst geeft een overeenkomstaan: “Hij heeft ons levendgemaakt met Christus”. Wat betekent dat? Het betekent dat het leven dat in een gered mens leeft, hetzelfde leven is dat in Christus leeft. Laat ik het eenvoudig zeggen: Eliza is al een paar jaar begraven, als we lezen dat ze een dode man in het graf waar Eliza’s beenderen lagen, wierpen. En zo gauw het lichaam de beenderen van de profeet aanraakte, leefde het. Daar is het kruis van Christus. En zo gauw de ziel de gekruiste Zaligmaker aanraakt, leeft zij. Want de Vader heeft Hem leven gegeven in Zichzelf en om aan anderen over te geven. Wie op Christus vertrouwt, raakt Hem aan en door Hem aan te raken ontvangt hij het eeuwige leven. Vertrouwen in de Redder der wereld is levend gemaakt worden door Hem.
We worden levend gemaakt met Christus in drie betekenissen. Ten eerste: in vertegenwoordigende zin.Christus vertegenwoordigt ons voor de eeuwige troon. Hij is de tweede Adam voor Zijn volk. Zolang de eerste Adam leefde, leefde het menselijk geslacht, en zolang de tweede Adam leeft, leeft het geslacht dat Hij vertegenwoordigt voor God. Christus is aangenomen, de gelovigen zijn ook aangenomen. Christus is gerechtvaardigd, de heiligen zijn ook gerechtvaardigd. Christus leeft, en de heiligen leiden een in Christus geborgen leven in God.
Ten tweede leven we in gemeenschapmet Christus. Zolang het hoofd leeft, leven de ledematen. Tenzij een ledemaat van het hoofd gescheiden wordt, en zo het lichaam verminkt, moet het leven zolang er leven in het hoofd is. Zolang Jezus leeft, leeft ieder mens die verenigd is met Hem en zo een deel is van Zijn lichaam, volgens het woord van de Heere: “Ik leef en gij zult leven”. De arme Martha was zo verwonderd dat Christus haar broer uit de doden opwekte, maar Hij zei, alsof Hij haar nog meer wilde verwonderen: “Een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dit?” Dit is een van de dingen die we moeten geloven: als we het geestelijke leven ontvangen hebben, is het in gemeenschap met het leven van Christus. Dat houdt in dat het nooit kan sterven; omdat Christus leeft, moet ons leven altijd in ons blijven.
Dan leven we ook samen met Christus in gelijkenis.We zijn met Christus levend gemaakt, dat wil zeggen, op dezelfde manier. Nu, Christus’ levendmaking ging op deze manier: Hij was dood door de wet, maar de wet heeft geen heerschappij meer over Hem nu Hij weer leeft. Zo ook u, christen. U werd vervloekt door de oude wet van de Sinaï, maar die heeft geen kracht meer om u te vervloeken, want u bent opgestaan in Christus. U bent niet meer onder de wet. Haar verschrikkingen en bedreigingen gelden niet meer voor u. Van onze Heere is geschreven: ”en dat Hij leeft, leeft Hij Gode”. Christus’ leven is een leven voor God. Zo is ook uw leven. U hoeft niet meer voor het vlees te leven, om de dingen van het vlees na te streven, maar God, Die u het leven gaf, is het grote doel geworden van uw leven. U leeft inHem en voorHem. Bovendien staat er: “Wetende, dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem”. Op diezelfde manier leeft de christen. Hij zal nooit meer terugkeren naar zijn geestelijke dood. Nadat hij eens het leven uit God heeft ontvangen, zal hij het nooit meer kwijtraken. God speelt niet met Zijn uitverkorene. Hij redt niet vandaag en verdoemt morgen. Hij maakt ons niet levend en laat ons dan geestelijk omkomen. Genade is een levend, onverderfelijk zaad dat eeuwig leeft. “Het water, dat Ik hem zal geven”, zegt Jezus, “zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven”. Loof dan de Heere, u, die door het geloof in Christus een onsterfelijk leven leeft. Een leven toegewijd aan de Heere, een leven van verlossing uit de banden van de wet. Verblijd u erin en geef God al de eer!
4. Dat brengt ons bij het laatste woord, een lied.We hebben geen tijd om het te zingen, we zullen slechts de partituur voor u opschrijven, zodat u het kunt zingen op uw tijd, als uw hart zingt tot God. Broeders en zusters, als u inderdaad op deze manier levend gemaakt bent, in tegenstelling tot anderen, moet u eerst, in de taal van deze tekst, de eer geven aan de grote liefde van God. Het was liefde die Hem de levensadem in Adam deed inblazen en nietig klei deed lopen en spreken. Maar het is veel grotere liefde die, nadat de val ons heeft ontheiligd, ons vernieuwt met een tweede en ook veel hoger leven. Hij had miljoenen schepselen uit niets kunnen maken. Hij had maar hoeven spreken en engelen hadden zich verdrongen in de lucht, of zoals wijzelf, alleen dan rein en niet gevallen, met tienduizenden vermenigvuldigd op het veld. Als Hij ons in de hel had laten zinken, zoals de gevallen engelen voor ons, wie zou Zijn rechtvaardigheid betwisten? Maar Zijn grote liefde stond niet toe dat Zijn verkorenen zouden omkomen. Hij had Zijn volk lief, en daarom liet Hij hen opnieuw geboren worden. Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, overwon dood en hel en zonde. Blijf u erover verheugen, u die deel hebt aan Zijn liefde! Hij heeft onsliefgehad, de onwaardigsten, die geen recht op zulke liefde hadden. Er was niets in ons om lief te hebben en toch heeft Hij ons liefgehad toen wij dood waren. Hier wordt Zijn liefde zo groot, zo hoog als de bergen. Liefde voor ellendige zondaren, liefde voor weerzinwekkende zondaren, liefde voor de doden en ontbondenen. O hoogten en diepten van soevereine genade, waar zijn de noten die voldoende uw lof kunnen laten klinken? Zing, verlosten, van Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, zelfs toen we dood waren in de zonden. En houd niet op de Heere te loven, als u denkt aan de rijkdommen van Zijn genade. Want we horen dat Hij rijk is in barmhartigheid. Hij is rijk in barmhartigheid, omdat Hij God is. In Zijn verbond zijn schatten van genade opgeslagen. In Christus is Hij rijk in verworven genade. Zijn voorzienigheid is rijk aan barmhartigheid. Maar Hij is het rijkst in de genade waarmee Hij de ziel zalig maakt.
Vrienden, onderzoek de mijnen van des HEEREN rijkdommen als u dat kunt. Neem de sleutel en open de korenschuren van uw God en zie de voorraden van liefde die Hij voor u heeft bereid. Sla uw zoetste noten aan om de Heere te prijzen, Die rijk is in genade, door Zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad. En laat uw laatst een hoogste en luidste noot van uw lied zijn datgene waar onze tekst mee eindigt: “Door genade zijt gij zalig geworden”. O hakkel daar niet, broeders en zusters, wat u ook doet, wat u ook vasthoudt of niet vasthoudt, aarzel niet om te zeggen: “Als ik gered ben, ben ik gered door genade. Genade in tegenstelling tot menselijke verdienste, want ik heb geen verdienste. Genade in tegenstelling tot mijn eigen vrije wil, want mijn vrije wil zou me alleen maar steeds verder bij God vandaan geleid hebben. Bewarende genade bracht mij dicht bij Hem.” Loof en verheerlijk de genade van God, en daar u er alles aan te danken hebt, roep uit: “Laat elke trotse gedachte vergaan!” Wijd uzelf volledig aan God toe, aan Wie u alles te danken hebt. Verlang ernaar om de Brenger aan te prijzen van die genade die u zo veel goeds gaf. Zweer in de naam van de levendmakende Geest dat Hij Die u door geloof levend heeft gemaakt, van nu tot het moment dat u de hemel binnen zult gaan, het beste van uw gedachten, woorden en werken zal krijgen, want u bent niet meer het eigendom van uzelf, u bent levend gemaakt uit de dood en u moet een vernieuwd leven leiden.
De Heere zegene u, geliefde vrienden. Als u nog nooit geestelijk geleefd hebt, geve Hij u genade om deze morgen in Jezus te geloven. Dan bent u levend uit de dood. En als u al leeft, Hij makeu meer en meer levend door Zijn eeuwige Geest, totdat Hij u brengt in het land der levenden, aan de overzijde van de Jordaan.
Amen.