Na dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. En er is te Jeruzalem aan de Schaaps poort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters. Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was. En aldaar was een zeker mens, die acht en dertig jaren krank gelegen had. Jezus, ziende dezen liggen, en wetende, dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden? De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander voor mij neder. Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel. En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. En het was sabbat op denzelven dag. Johannes 5:1-9
Wij verplaatsen ons in onze gedachten naar Jeruzalem, waar volgens de evangelist aan de Schaapspoort een badwater is, in het Hebreeuws genaamd Bethesda. Wij veronderstellen dat het vee, dat tot voeding dienen moest voor Jeruzalems bewoners, door die poort nabij de markt gedreven werd, en dat de schapen, die voor de verkoop aan de offeraars in de tempel bestemd waren, in dat water gereinigd en gewassen werden. Zó algemeen was de krankte in de dagen toen de Heere op aarde rondging, dat zij zelfs werd aangetroffen op de plek waar men het vee hoedde, en de plaats, waar de schapen gewassen werden, een plaats werd waar dezulken, die allerlei kwalen hadden, bij menigte verzamelden, en reikhalzend naar genezing uitzagen. Wij horen niet, dat iemand zich verzette tegen het verblijf van de vele kranken die daar verbleven, of dat iemand tegen de publieke mening in druiste. Alle eisen van de smaak moeten wijken voor de behoefte en nood van mensenkinderen.
Een gasthuis moet de boventoon en voorkeur hebben boven een schapenmarkt. Vandaag de dag is dat heel anders gesteld. De lichaamskwalen in Jeruzalem waren zelfs tot aan de schapenmarkt doorgedrongen; en geloof mij, ik zou mijzelf niet ontzien, wanneer de geestelijke krankte van Londen het noodzakelijk maakte of gebiedend vorderde — ik zou de ruime velden gebruiken, die voor het vee bedoeld is, om daar het Evangelie van Jezus Christus te prediken aan een ieder, die zich krank voelt naar de geest. Zo stellen wij ons hier een badwater voor nabij de Schaapspoort, waar een grote schare bij elkaar gekomen is.
Wij zouden misschien nooit van Bethesda gehoord hebben, zo niet de Zoon van God, Jezus Christus onze Heere, het met Zijn tegenwoordigheid vereerd en aldaar in de vijf zalen vertoefd had. Daar toch mochten wij Hem met grond verwachten, want immers waar wordt een arts eer en meer vereist dan juist daar waar kranken zijn? Geen wonder dus, dat de Zoon des mensen, die gekomen was om te zoeken en te behouden dat verloren was, zich naar Bethesda begaf, waar Hij van Zijn genezende kracht en van Zijn Goddelijke almacht op het heerlijkst kon doen blijken. Maar ook datzelfde bezoek werd de glorie van Bethesda. Dat bezoek heeft de naam van dat badwater uit de gewone rangen der aardse bronnen en wateren verheven en verhoogd.
Och of Koning Jezus te dezer zelfder ure in ons midden verscheen, dan zou dat bezoek de glorie worden van dit huis des gebeds, en het daardoor door alle eeuwen heen beroemd worden. Maar de Heere Jezus wil in ons midden zijn, en Hij is nog altijd even bereid om zich aan Zijn volk te openbaren en menige kranke te genezen, als in de dagen van Zijn omwandeling op aarde. „Ziet, Ik ben met u alle de dagen tot aan de voleinding der wereld.” Ziedaar een verzekering, die menig hart en ook mijn ziel vertroost, een verzekering van Hem, die steeds gewillig en bereid en aanwezig is, om een iegelijk te genezen, die in de kracht van de Heilige Geest tot Hem komt.
U allen, die de Heere Jezus liefhebt, bidt de Heere om de krachtige invloed van die Geest, terwijl wij u allereerst bepalen bij de kranke, u daarna wijzen op de grote Medicijnmeester, en eindelijk enige nuttige wenken aan het geheel wensen te ontlenen.
1. Om nu allereerst de kranke aandachtig gade te slaan, nodig ik u uit mij naar Bethesda’s badplaats met haar vijf zalen te volgen, waarin zo menige kranke op verlossing wacht. Volg mij met alle omzichtigheid, te midden van kreupelen en blinden, die u aldaar zult aantreffen. Nee, sluit uw ogen niet voor dat ontroerend toneel. Het zal u goed doen, wanneer u maar acht geeft op al datgene wat de zonde heeft uitgewerkt, en in hoe velerlei jammeren en ellenden wij sinds de val van Adam moeten delen.
Waarom waren al die kranken te Bethesda bijeen? Omdat het badwater nu en dan door een engel beroerd werd, en op dat moment een genezende kracht bezat. Of het water door een engel op zichtbare wijze werd beroerd, weten wij niet; maar men gelooft in het algemeen, dat een engel nederdaalde en het water aanraakte. — Deze aanraking nu lokte de kranken van alle zijden derwaarts. Zodra deze aanraking of beroering werd opgemerkt, ging de kranke menigte in het badwater, terwijl zij die niet gaan konden, daarin door anderen werden bijgestaan. Maar ach, met hoe weinig vrucht! Menigeen zag zich teleurgesteld, slechts een enige werd genezen; want die het eerst in het water kwam na de beroering, en slechts hij alleen, mocht zich in zijn verlossing verheugen. Zo bleef menige kranke jaar op jaar in Bethesda’s badzalen vertoeven, doch zonder vrucht. Wellicht had de kranke man, van wie wij lezen in de tekst, het grootste gedeelte van zijn achtendertig jarenlange ziekte op verlossing gehoopt en gewacht, of hij toch eindelijk eens de eerste mocht zijn, die de genezende kracht van het water mocht ondervinden. En ziet op de Sabbatdag kwam niet een engel, maar Jezus Christus, de Heere der engelen zelf, tot hem, om hem Zijn almacht te openbaren.
De man was zich ten volle van zijn krankheid bewust. Hij wist en voelde dat hij machteloos en krank was. Hij verschilde dus gans en al van zovelen, ook hier tegenwoordig, die van nature verloren zondaars zijn, maar het niet willen weten en het niet willen belijden. De kranke wist dat hij hulp van boven nodig had, en zijn lijdzaam wachten op de beroering van het water bewees dit ten volle. Zijn er velen in deze samenkomst, die te dien aanzien evenzeer overtuigd zijn? Reeds lang hebt u gevoeld dat u een zondaar bent, en geweten dat u niet behouden kunt worden, zo de genade Gods in Christus Jezus u niet behoudt. U bent geen atheïst, geen loochenaar van het Evangelie; integendeel, u gelooft het Woord des Heeren, en u wenst van harte aan de verlossing in Christus deel te hebben. Maar voor het overige bent u niets verder gekomen dan tot het gevoel dat u krank bent, dan tot de wens dat God u zal verlossen, en het geloof dat die verlossing van boven moet komen. Het is goed, dat u zulks doet; maar het is verre van voldoende.
De man wachtte bij het badwater, steeds hopende op een teken of wonder. Hij hoopte, dat een engel eensklaps de gouden poorten van de hemel zou openen en het water zou aanraken, dat thans kalm en effen was, opdat hij gezond zou worden. Zo denkt, zo gelooft menigeen, die zijn zonden beseft en naar verlossing uitziet. Zij aanvaarden die onschriftuurlijke en gevaarlijke raad, die hun door sommige leraars wordt gegeven; zij blijven in Bethesda wachten; zij blijven hechten aan het bloot uitwendige, aan vormen, aan middelen en ordonnantiën, en verwachten iets groots, terwijl zij in hun ongeloof volharden. Zij blijven weigeren om het Evangelie te gehoorzamen, en toch verwachten zij, dat zij eensklaps deze een of andere plotselinge indruk of bijzondere gewaarwording zullen ervaren; zij hopen op een of ander visioen; zij hopen een bovennatuurlijke stem te zullen horen, of eensklaps met schrik te worden ontroerd.
Nu, lieve vrienden! Wij willen niet loochenen, dat sommige mensen langs verschillende wegen en op verschillende wijzen door de Heere zijn gezaligd en behouden. Wij zouden verkeerd doen, wanneer wij b.v. de waarheid van een bekering als die van kolonel Gardiner, in twijfel trokken of betwisten wilden. Hij toch was het, die, terwijl hij voornemens was zich te bezondigen, eensklaps tot inkeer kwam, door een blik op Christus en Zijn kruis, doordien het hem was als zag hij de Gekruiste in de geest, en als hoorde hij de stem van onze Middelaar en Voorspraak, die op de liefderijkste wijze tot hem sprak.
Nog eens, wij zouden verkeerd doen, wanneer wij wilde loochenen, dat zo iets gebeurd is en nog gebeurt, en wederom zal blijven gebeuren. Ik moet echter de onbekeerde toeroepen, om toch in deze met alle omzichtigheid te werk te gaan. Waar de Heere van u eist, om in Jezus Christus te geloven, daar hebt u geen recht om tekenen of wonderen te vragen. Jezus zelf is het grootste van alle wonderen. Mijn lieve hoorders! Het is even verkeerd van u, om op bijzondere bevindingen te wachten, als het verkeerd was van de kranke menigte, die de lang verwachten engel te Bethesda verbeidde, terwijl Hij, de grote Medicijnmeester, die zelf in hun midden stond, door hen verguisd en veracht werd. Inderdaad ontroerend schouwspel, om hen te zien staren naar de wolken, terwijl de grote Medicijnmeester, die hen alleen genezen kon, nabij was, zonder dat zij genade of verlossing begeerden uit Zijn hand.
Menigeen wacht totdat hij iets groots ziet of iets bijzonders gevoelt; maar de Heere God wil niet dat Zijn knechten die weg zullen verkondigen. Ik daag de hele wereld uit, om mij een enkel goddelijk Evangelie te wijzen, waarin de onbekeerde geleerd wordt om te volharden in zijn ongeloof. Waar wordt de zondaar geleerd om zijn zaligheid te zoeken te midden van menselijke inzettingen? Het Evangelie van onze zaligheid leert ons dit: „Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden.’ Toen de Heere Jezus Zijn jongeren uitzond, sprak Hij tot hen: „Gaat heen in de gehele wereld, en predikt het Evangelie aan alle creaturen.” En wat was dat Evangelie? Zegt hun, dat zij in hun ongeloof blijven, totdat zij te midden der menselijke inzettingen iets groots zien? Zegt hun, dat zij ijverig zijn in het gebed, en het Woord van God lezen, totdat zij gevoelen dat zij beter worden?
O nee! Aldus zegt de Heere: „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.” Dat is de inhoud van het Evangelie, het enig eeuwig Evangelie, dat wij in last hebben u te prediken; en zij die u leren: wacht op bevindingen, op indrukken of op wonderen, verkondigen u het Woord van de Heere niet, zoals God het van ons eist: Jezus Christus en dien gekruisigd! Dat is het Evangelie, dat wij u wensen te prediken; want in dat kruis en in de Gekruiste ligt onze hoop, voor de eeuwigheid! — Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde,” — dat is Gods Evangelie. „Wacht in Bethesda,” dat is des mensen Evangelie, waarbij duizenden verloren zijn gegaan.
Dat onevangelische Evangelie, om te wachten, is ontzaglijk populair. Het zou mij niet verwonderen, als nagenoeg de helft van mijn hoorders zich daarmede tevredenstelde. U komt, wel is waar, aan deze plaats, u wordt hier slechts zelden gemist; maar u zit hier te midden van uw ongeloof, steeds wachtende dat de Heere vensteren maakt in Zijn hemel; maar u verzuimt het Evangelie van uw zaligheid. God eist van u: „Geloof en leef;” maar u blijft doof voor Zijn gebod en uw hart blijft hard als een steen, terwijl u uw geweten met allerlei uitwendige vormen van godsdienst tevreden stelt en in slaap wiegt. Wanneer de Heere God gezegd had: Zit hier neder en wacht,” ik zou u Zijn gebod met hete tranen op het harte binden; maar de Heere heeft gezegd: „De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekere zich tot den Heere, zo zal Hij zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.” Hij heeft niet gezegd: „Wacht„ maar Hij sprak: „Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is.” „Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet, maar laat u leiden.” En de Heere Jezus spreekt niets tot zondaren van wachten; maar o zoveel van het komen tot Hem. „Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.” „Zo iemand dorst die kome tot Mij en drinke.” „De Geest en de Bruid zeggen: kom, en die het hoort zegge: kom! En die dorst heeft kome, en die wil neme het water des levens om niet.”
Waarom is die onevangelische weg zo ontzaglijk populair? Omdat langs die weg het geweten in slaap wordt gesust. Wanneer de leraar zijn hoorders in de ziel grijpt, en met ernst het Woord des Heeren verkondigt, zegt de duivel: „Wacht op een betere tijd.” Zo stort hij zijn dodelijk gif in de ziel uit, en in plaats dat de zondaar in Christus gelooft en op zijn knieën met tranen in de ogen om genade smeekt, vleit hij zichzelf, omdat hij toch de middelen gebruikt, welke middelen, hoe goed zij tot op zekere hoogte op zichzelf beschouwd mogen zijn, zo nadelig kunnen worden, als maar enigszins mogelijk is, wanneer zij in de plaats komen van Christus Jezus en dien gekruisigd. Een kind moet de bevelen van zijn ouders opvolgen; maar wat wordt er van dat kind, als het die bevelen alleen hoort, in plaats van ze tevens te gehoorzamen? God verhoede dat ik zou roemen in uw horen naar de stem van het Evangelie, wanneer u alleen hoorders bent van het Woord, — mijn roem is alleen in Christus en dien gekruist, en als u niet op Hem ziet, was het beter voor u dat u nooit geboren was.
Maar er is meer. Ik bid u, is dat wachten ten slotte niet een hopeloze bezigheid? Immers hoe weinigen werden er gezond van die grote schare, die in Bethesda op genezing wachtte? Hij, die het eerst in het water afdaalde na de beroering, werd gezond. Maar al de overige kwamen er evenzo uit als zij erin waren gegaan. O mijn hoorders! Ik beef voor sommigen van u, — hoe weinig worden er gezaligd en behouden van die grote schare, die getrouw naar de kerk gaat, en reeds jaren achtereen gewacht heeft! Duizenden van u sterven in hun zonden, wachtend te midden van hun ongeloof. Slechts weinig werden als een brandhout uit het vuur gerukt; maar het merendeel van de verharde en wachtende menigte wacht, en wacht en blijft wachten totdat zij sterven in hun zonden. Al schijnt dat wachten in ongeloof u strelend en aangenaam, ik bid u, ziet toe voor uzelf, en erkent het hopeloze van uw toestand, wanneer u steeds in ongeloof blijft wachten en verbeiden! U hebt reeds jaren achtereen gewacht;
U kunt u nauwelijks herinneren, wanneer u voor het eerst bent opgegaan naar het huis des gebeds; uw moeder droeg u er heen op haar armen, u bent opgevoed in de schaduw van het heiligdom, zoals de zwaluw, die haar nest bouwt onder Gods altaren; en wat heeft u al dat ongelovig wachten gebracht? Heeft het u tot een Christen gemaakt? Nee, u bent nog zonder God, zonder Christus, zonder hoop. In de Naam Gods vraag ik u: wat recht hebt u te verwachten dat u enigszins beter zult zijn, wanneer u in die geest nog eens dertig jaar blijft doorleven? Is het niet aller waarschijnlijkst, dat u op zestigjarige leeftijd even zozeer zonder genade zult zijn als nu u dertig jaren oud bent? Immers, ik durf te bekennen, dat ik mij nooit geschaamd heb u de raad Gods in de meest onbekrompen zin te verkondigen en u een volle Christus te prediken voor arme zondaren. Ik heb steeds getracht om mijn hoorders de weg van de zaligheid, zonder aanzien des persoons, als onder de ogen des Eeuwigen op het hart te binden, om ook u te vermanen, te raden, te nodigen; en als dit alles tevergeefs was, wat moet er dan nog meer gedaan worden in de weg van horen en wachten? Velen van u hebben onder de prediking verkeerd van andere leraars, even ernstig, even rederijk, en misschien nog veel ernstiger en veel tederder, en waar al dat horen, al dat wachten vruchteloos bleef, wat moet er dan in die weg nog meer gedaan worden? Zou het niet eindelijk tijd worden dat u iets beters beproefde dan op de beroering van het water te wachten? Zou het niet eindelijk tijd worden om gedachtig te worden aan Jezus Christus de Heere, die bereid is om u te zaligen en u nog te dezer zelfder ure het eeuwige leven te geven, zo u in Hem gelooft?
Daar ligt onze arme kranke vriend, steeds wachtend op de beroering van het water. Hem wil ik niet laken, omdat hij wacht; want Jezus was tevoren nog niet in Bethesda geweest, en hij deed wel om ook zelfs de minste kans ter genezing waar te nemen; maar hoe treurig, dat mijn grote Meester zozeer werd geminacht en verworpen. Daar gaat onze Heere en slaat een blik vol ontferming op al die blinden en kreupelen en lammen; maar er is niemand, die een blik slaat op Hem. Zodra Hij in andere plaatsen verscheen, brachten zij de kranken op hun bedden tot Hem, legden ze aan Zijn voeten en Hij genas ze allen. Maar het schijnt dat de schare te Bethesda met blindheid geslagen was; want de Meester was daar, maar niet een, die zich verwaardigde Hem te zoeken. Zij staarden gedurig op het water, op hoop dat het zou worden beroerd; zij hadden zozeer met hun eigen weg op, dat de betere, de enige weg, de waarheid en het leven werd voorbijgezien. Generlei genade werd er uitgedeeld; want zij werd door niemand begeerd of gezocht. Mijn vrienden! Moet het in dit morgenuur zo ook zijn met u? De Levensvorst is nog in ons midden, in de kracht van Zijn eeuwige goede Geest. Wilt u op uw goede werken blijven zien? Wilt u uzelf blijven verlaten op uw kerkgaan, op verwacht wordende bevindingen, en indrukken, en verschrikking, en Christus geen blik van geloof waardig keuren, om door Hem gezaligd te worden ten leven, en om Hem te behoren met geheel uw hart?
Zo ja, dan is mij de gedachte hartverscheurend en ontroerend, dat een mens sterven kan en sterven wil, terwijl hij de almachtige Medicijnmeester in zijn huis heeft, en zich tevredenstelt met middelen van eigen vinding, die in eeuwigheid niet zullen baten. O arme zielen, moet Bethesda heden voor u afgeschilderd, en Jezus Christus opnieuw veronachtzaamd worden? Wanneer een koning een ring zou geven aan een van zijn onderdanen, en tot hem zei: „Als u in ongelegenheid of in ongenade mocht komen, zend mij dan eenvoudig deze ring, en ik zal voor u doen wat nuttig en nodig is,” en die mens zou halsstarrig weigeren die ring te zenden; maar zou in plaats daarvan allerlei geschenken kopen, of het een of ander doen om de gunst van zijn monarch te winnen, dan zou u zeggen: „Wat handelt die man verkeerd; de weg, langs welke zijn wensen vervuld kunnen worden, is zo hoogst eenvoudig, en toch hij zwoegt en slaaft en beraamt allerlei plannen, om ten laatste bedrogen uit te komen.’” Is dat niet de toestand van een iegelijk, die weigert Christus aan te nemen en in Hem te geloven? De Heere heeft gezworen dat een iegelijk, die in Christus gelooft, behouden zal worden, en toch is er zo menigeen, die zich van onze lieve Zaligmaker afkeert en verloren gaat.
Intussen werd de kranke, van wie wij lezen in de tekst, en die nu reeds zo dikwijls was teleurgesteld, ten laatste wanhopig. Hij werd daarenboven oud, want achtendertig jaren zijn een lange tijd in een mensenleven. Hij voelde dat hij weldra zou sterven. De dunne levensdraad zou weldra in stukken breken, en bij de vele dagen en nachten, die hij wachtende had doorgebracht in smart, werd hij ten laatste het wachten moe. Mijn vriend! is uw toestand niet hetzelfde? Uw leven snelt daarheen, uw haren beginnen al grijs te worden. U hebt jarenlang achtereen gewacht en te vergeefs. U hebt anderen zien behouden worden. Uw kind werd behouden, uw gade bekeerde zich in de kracht des Almachtige, en u bent nog niet bekeerd, en u wacht en blijft wachten, zoals ik vrees, totdat eenmaal dat woord in uw oren weerklinkt: „Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, totdat u eenmaal uw ogen opent in de hel. O ik bid u, misbruik uw tijd toch niet langer. Zeg tot niet: „Ik heb tijd genoeg; want de wijze en verstandige weet dat tijd genoeg, weinig genoeg is. Wees toch niet zoals die dronkaard, die in de nacht thuis kwam en zijn kaars op de tafel zag branden. „Twee kaarsen !” zegt hij; want in zijn dronkenschap zag hij dubbel, — „ik zal er een uitblazen, en toen hij er een uitblies, stond hij eensklaps in het donker. Menigeen ziet dubbel, door de dronkenschap van de zonde, — hij meent een deel van zijn leven voor zichzelf te kunnen hebben, om het in zonde door te brengen, en het laatste deel aan God te mogen wijden; maar zo blaast hij de enige kaars uit, die hij heeft, om in eeuwige rampzaligheid te verkeren in de hel. Haast u, mijn medereizigers naar de eeuwigheid; er schijnt maar een zon, en als die ondergaat, zult u nooit het vaderhuis van de eeuwige rust bereiken, wanneer u zonder Christus daarheen leeft. God helpe u, opdat u uw zal haasten nu het nog het heden de tijd der zaligheid is.
2. Wij wijzen u ten tweede op de Medicijnmeester zelf. Zoals wij reeds hebben opgemerkt, ging de Meester onopgemerkt in Bethesda daarheen, zonder dat een enige zich tot Hem keerde, zeggende: „Zone Davids, ontferm U mijner!” zonder dat ene enkele heilbegerige vrouw de zoom van Zijn kleed aanraakte, opdat zij gezond werd. Eenieder wilde graag gezond worden; maar niemand erkende Hem, niemand geloofde in Hem. Ontzettende gedachte, terwijl Jezus bereid was, om eenieder, die tot Hem kwam, te genezen, en alles om niet, en toch was er niemand die Hem zocht. Moet dat ontroerend toneel zich vandaag herhalen? Mijn hoorders! Jezus Christus is machtig u te behouden. Geen hart zo hard of Hij kan het week maken; geen zondaar, hoe diep verloren in zichzelf, of Hij kan hem behouden. Geprezen zij de Naam des Heeren; want Zijn machtige arm kan elke zondaar omvatten, al is hij nog zo diep gevallen, of nog zo diepgezonken in de zonde. Als er een overspeelster in ons midden is, Christus kan haar reinigen. Als daar een dronkaard of een oneerlijke in ons midden is, Christus kan hem witter maken dan sneeuw. Als uw hart enigszins naar Hem is uitgegaan, dan bent u zeker nog niet onder het bereik gekomen van Zijn doorboorde hand. Als u nog niet bent behouden, het is waarlijk niet door gebrek aan almacht van mijn lieve Zaligmaker. Uw armoede hoeft U niet in de weg te staan; want mijn Meester vraagt niets van u, — hoe armer u bent, hoe liever het Hem is, en hoe meer u Hem welkom bent.
Mijn meester is geen inhalige priester, die betaling eist voor hetgeen Hij doet, — Hij vergeeft om niet; Hij eist geen van uw verdiensten, niets van dat alles; komt tot Hem zoals u bent, en Hij zal u aannemen zoals u bent. Hierin toch ligt de oorzaak van mijn smart, dat de lieve Heere Jezus, hoewel Hij bereid is om te genezen, door de meesten onopgemerkt blijft; zij zien naar een andere weg uit, en hebben geen oog voor Hem. En toch werd de Heere Jezus niet boos. O nee, maar Hij had een diep medelijden met de kranken in Bethesda’s zalen, en Hij sprak in zijn hart: „Arme zielen! Hoe kunt u de genade versmaden, die zo dichtbij is!” Nee, mijn Meester is niet toornig op u, die Hem vergeet en afwijst; maar Hij is met innige ontferming over u bewogen. Ik ben maar Zijn arme dienstknecht; maar ik heb ook diep medelijden met u, die buiten Christus leven kunt. Ik zou over u kunnen wenen, over u, die uw zaligheid langs andere wegen probeert te verkrijgen; want u zult ten laatste beschaamd uitkomen, en zo zult u, die niet van verkeerde wegen afziet, in het einde nog voor eeuwig verloren gaan.
En wat deed nu onze Zaligmaker? Hij overzag de kranke schare, en verkoos er een uit de velen. Immers heeft Hij het recht als de Vrijmachtige, om te verkiezen wie Hij wil. Hij is volstrekt niet gebonden om Zijn genade weg te schenken aan een elk of aan iemand. Hij heeft ze u allen om niet aangeboden uit genade; maar als u ze verwerpt, heeft Hij een dubbel recht om Zijn uitverkorenen uit te verkiezen door hen gewillig te maken op de dag van Zijn heirkracht. De Zaligmaker koos er slechts één uit die velen; wij weten niet waarom; maar het was zekerlijk om een reden, gegrond op genade. Als wij durfden wagen om een reden aan te geven van Zijn keuze, dan kon het zijn dat Hij juist hem en hem alleen verkoos, omdat zijn toestand de hachelijkste was, en hij reeds het langste van allen gewacht had. En ieder sprak van hem en zei: „Ziet, hij is nu reeds achtendertig jaren hier.” Onze Heere handelde op grond van Zijn eigen eeuwige vrijmacht en van Zijn eigen vrije wil. Hij vestigde de blik van Zijn uitverkiezende liefde alleen op die ene, en tot hem gaande zag Hij hem aan met ogen vol ontferming. Hij droeg kennis van zijn gehele levensloop, Hij wist dat hij reeds zo lang in die kranke toestand verkeerd had, en daarom was Hij met innige ontferming met hem bewogen. Hij dacht aan al die maanden en jaren vol van smart en teleurstelling, en de tranen kwamen Hem in de ogen. Hij zag hem aan, en ten tweede en ten derden male, en de barmhartige Hoogepriester had mededogen met de lijder in Bethesda.
Nu, geliefden! Ik weet niet wie de Heere Jezus in dit morgenuur uitverkiest, met oogmerk om hem door genade te zaligen. Als leraar ben ik gehouden u allen in het algemeen te roepen; dat is alles wat ik vermag, maar ik weet niet aan wie de Heere zich thans met kracht zal openbaren en verheerlijken. Het zou mij niet verwonderen, of Hij roept deze en genen; die reeds lang heeft gewacht, en ik zal Zijn naam verheerlijken, wanneer Hem zulks behaagt. Het zou mij niet verwonderen wanneer Zijn uitverkiezende liefde zich juist bepaalde tot de grootste der zondaren, als Hij juist op deze of genen van u neerzag, die nog nooit tot Hem heeft opgezien, of ook Zijn blik u mocht nopen om op te zien tot Hem, en zijn mededogen u mocht nopen om medelijden te hebben met uzelf, en Zijn genade u mocht uitdrijven tot Hem om gezaligd te worden. In waarheid een toonbeeld van vrijmachtige en onderscheidende genade. Ik bid u, ergert u niet aan de leer van de uitverkiezing. Als u uzelf ergert, kan ik het niet helpen, maar waarheid is het en waarheid zal het blijven. Ik heb het Evangelie aan een iegelijk van u zo vrijuit verkondigd en genade om niet gepredikt als mogelijk is, en u die het verwerpt, kan niet twisten met de Heere, omdat Hij datgene aan anderen wegschenkt, wat u niet wilt aannemen. Begeert u Zijn genade? Welnu, Hij weigert ze u nooit. Zoekt u Hem, Hij zal van u gevonden worden; maar als U Zijn genade niet zoekt, beschuldig dan de Vrijmachtige niet, omdat Hij ze aan anderen geeft.
Toen nu Jezus de kranke in Bethesda had uitverkoren, sprak Hij: „Wilt gij gezond worden?’’ Dit nu vroeg Jezus niet omdat Hij inlichting nodig had; maar om de aandacht van de man op Hem te vestigen. Op grond van de Sabbath dacht de man niet aan genezing op die dag; want dat Jezus wonderen deed of kranken herstelde op de Sabbath, scheen de Joden iets onbetamelijks. „Wilt gij gezond worden?” Inderdaad de man had kunnen antwoorden: „Dat begeer ik boven alles, . — er is niets dat ik vuriger wensen of begeren kan.” Welnu, mijn hoorders! Ik kom tot u met dezelfde vraag: Wilt gij gezond worden? Wenst u zalig te worden? Weet u wat dat zegt?’’ „O, zegt u, „dat is een ontvlieden van de rampzaligheid.” Neen, neen, neen; dat is het gevolg van het gezaligd worden; maar het zalig worden is heel wat anders. Wenst u behouden te worden van de macht der zonde? Wenst u behouden en gezaligd te worden van allerlei wereldsgezindheid en ongerechtigheid en zonde? Wilt u uwe liefste, uw boezemzonde vaarwelzeggen? Neen,” zegt misschien iemand van u, „in mijn gemoed kan ik dat niet zeggen, dat ik dat alles begeer.”
Dan bent u de man of vrouw niet, die ik in dit uur zoek; maar er is een ander hier, die zegt: „Ja ik wens verlost te worden van de zonde, verlost te worden van haar, met wortel en tak, en met Gods genade wens ik nog heden een Christen en van zonden gezaligd te worden.” Wel uwer; maar terwijl u dus tot nadenken bent gekomen, willen wij een stap verder gaan, en daarbij opmerken wat de Heere Jezus deed. Hij gebood de kranke in Bethesda: „Sta op, neem u beddeken op en wandel.” Hij stond niet op in eigen kracht; maar in de almachtige kracht van Christus Jezus onze Heere; het was niet het geklank des woord, dat hem deed opstaan; maar de almachtige kracht van Christus, die met Zijn woorden gepaard ging. De Heere spreekt nog door middel van Zijn dienaren, Hij spreekt ook, naar ik vertrouw, in dit uur door mij, wanneer ik in Zijn Naam zeg tot u, die aan het badwater gewacht hebt: Wacht toch niet langer; maar geloof te dezer zelfder ure.” Geloof in Hem met een onverdeeld hart. Ik weet dat mijn woord alleen u niet tot geloof zal aandrijven; maar wanneer de Heilige Geest door het woord werkt, dan zult u leren geloven. Arme zondaar! Geloof in Hem op dit moment. Geloof dat Hij machtig is u te zaligen, op dit moment.
Vertrouw op Hem, dat Hij u in ditzelfde ogenblik zaligen kan; verlaat u op Hem! Zodra Hij u heeft leren geloven in Hem, dan komt de kracht van Hem en niet uit u, en uw zaligheid zal worden uitgewerkt, niet door het geklank van het woord, maar door de verborgen kracht van de Heilige Geest, die zich paart aan het woord.
Ofschoon er nu in de tekst niet gesproken wordt over geloof, moet de man toch geloof gehad hebben, Veronderstel eens dat u achtendertig jaren niet bij machte was geweest, om handen of voeten te bewegen, en er was iemand, die tot u gezegd had: Sta op!” u zou er niet aan gedacht hebben om het te beproeven om op te staan, omdat u wist dat het onmogelijk was; u moet vertrouwen gehad hebben in de persoon, die het tot u zei, of anders zou u niet eens hebben geprobeerd om op te staan. Mij dunkt ik zie de armen man, — machteloos als hij is, om op te staan in eigen kracht, en toch zegt Jezus: „Sta op,” en terstond stond hij op. „Neem uw beddeken op,” vervolgde de Meester, en hij nam zijn bed op. Zie daar het geloof van de man. De man was een Jood, en hij wist dat het volgens de Farizeeën onbetamelijk zou zijn om op de Sabbath zijn bed op te nemen en weg te dragen; maar nu Jezus hem gebiedt zijn bed op te nemen, vraagt hij naar niets, maar doet gelijk hem gezegd was, omdat hij geloofde in Hem, die tot hem sprak. Arme zondaars! Hebt u zulk een geloof in Christus Jezus? Gelooft u ook dat Christus u zaligen kan? Zo ja, dan zeg ik tot u in Zijn Naam: verlaat u op Hem; want zo u het doet, Hij zal u zaligen in ditzelfde uur, Hij zal u zaligen voor eeuwig.
Merkt het wel op, lieve vrienden! Dat de genezing, door Christus tot stand gebracht, volkomen was. De man kon zijn bed opnemen en dragen, de herstelling was volkomen en zo in het oog lopend, dat niemand eraan behoefde te twijfelen. Zij was niet slechts volkomen, maar tevens dadelijk en onmiddellijk. De Heere beval hem niet om een klomp vijgen te nemen en op het gezwel te leggen en te wachten, hij werd niet naar huis gedragen door zijn vrienden, hij behoefde geen maand of twee op herstelling te wachten, o nee, hij werd daar op de plek en terstond genezen. Een menigte Christenen meent nog altijd, dat de wedergeboorte niet in één ogenblik kan plaats vinden, en daarom zeggen zij tot arme zondaars: Gaat henen en wacht te Bethesda, wacht in de middellijke weg van menselijke inzettingen; verootmoedigt u en tracht naar inniger berouw. Geliefden! weg met die leer! Het kruis! Het kruis! Het kruis! Daar aan dat kruis hangt des zondaars hoop! Verlaat u niet op datgene wat u doen kunt of wat engelen doen kunnen, noch op visioenen en dromen, noch op vreemdsoortige gewaarwordingen of bevindingen; maar alleen op het kruisbloed van Hem, die voor zondaren stierf. Daar is leven in een blik op de Gekruisigde; maar ook daarin alleen. Nog eens. Aldus zegt de Heere: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, allen gij einden der aarde.
3. Wij wensen de tekst toepasselijk te maken op onszelf. Gelovige medechristenen, ik hoop dat uw hart biddende naar de Heere uitgaat; want waar er velen zijn, die acht geven op het Woord van de Heere, daar zijn er nog velen, die niet in de Heere geloven. En toch is en blijft de Heere Jezus machtig, om te midden van de prediking van Zijn Woord en van Zijn kruis nog menigeen toe te brengen tot het koninkrijk der hemelen. Immers, waarom zou niet menigeen van uw, die krank is naar de ziel, als in één punt des tijds door Christus kunnen worden gered? Waarom zouden er ook thans geen honderden of duizenden kunnen zijn, die des Heeren woord horen en opvolgen waar Hij tot hen zegt: „Sta op, neem uw bed op en wandel?” Ik voor mij houd het niet voor onmogelijk. Ik hoop althans dat het alzo geschiedt. Waar er echter onder u zijn, die zulks betwijfelen, of die menen dat zij steeds wachten moeten, daar herinneren wij dezulken, dat zij reeds lang genoeg gewacht hebben, en zich net als de drenkeling reeds lang genoeg aan een strohalm hebben vastgehouden. Ik zal er u het verkeerde van laten zien.
De wedergeboorte toch is een werk van een ogenblik, en de rechtvaardiging mede een gave van een ogenblik. De mens voelt en beseft als in één punt des tijds. Toen Eva de verboden vrucht nam en Adam daarvan at, duurde het geen zes maanden eer zij beseften, dat zij in een staat van veroordeling verkeerden. Er waren geen jaren achtereen, dat zij in zonden volhardden, nodig om hen uit het paradijs te verdrijven. Hun ogen werden geopend, reeds toen zij de verboden vrucht genomen en daarvan gegeten hadden; zij zagen dat zij naakt waren, en verborgen zich voor de Heere. Voorwaar, de Heere Jezus draalt niet langer met Zijn werk dan de duivel met het zijne. Of zou de duivel ons in één ogenblik kunnen verderven, en Jezus niet bij machte zijn ons in één ogenblik te zaligen? Ere zij God in de hoogste hemelen; want Christus heeft meer macht om de mens in één ogenblik te behouden, dan de duivel om de mens te verderven.
Wilt u dit nader zien opgehelderd? Welnu, ik noem u drieërlei voorbeelden. Noach bouwde een ark, dit was een type van de zaligheid; en wanneer werd Noach behouden? Christus bouwde de ark voor ons, en met dat bouwen hebben wij niets te maken; maar wanneer werd Noach behouden? Nadat hij een maand in de ark vertoefd en alles geregeld, en de zondvloed gadegeslagen en zijn gevaar beseft had? Nee, toen Noach de ark binnentrad en de Heere God achter hem dichtsloot, toen reeds was Noach veilig. Toen hij er één seconde in was, was hij er zo veilig in, alsof hij er een maand in geweest was. Denk aan het Paasfeest. Wanneer waren de Joden beveiligd voor de verdervende engel, die Egypte doortrok? Toen zij het bloed zagen dat aan de posten van de deuren gesprengd was, of toen zij er twee of drie weken op gestaard hadden? O nee geliefden, op hetzelfde ogenblik dat het bloed aan de posten van de deuren gesprengd werd, was het huis beveiligd; en op hetzelfde ogenblik dat een zondaar gelooft, in de gekruiste Christus, is hij de vergeving in Christus deelachtig geworden en ontvangt hij een volkomen zaligheid in Zijn bloed.
Nog eens, denk aan de koperen slang. Toen de koperen slang werd opgericht, wat stond toen dezulken te doen, die van de slang gebeten waren? Moesten zij toen wachten, totdat hun de koperen slang in het aangezicht werd geslingerd, of totdat zich het slangenvergif door gewone kentekenen in hun lichaam openbaarde? Nee, zij hadden de koperen slang alleen maar aan te zien. En dat deden zij; maar waren er nu zes maanden nodig om hen te genezen? O nee, de genezing volgde terstond, en zodra een arme zondaar met het oog des geloofs op Christus ziet, dan reeds is hij behouden. Al was u gisteren nog, als ik het zo zeggen mag, tot over de oren toe in de zonden, en u slaat in dit morgenuur een blik vol geloof op Hem die stierf, maar die leeft in eeuwigheid, zo zult u het eeuwige leven vinden.
Neem nog meer bijbelplaatsen. Heeft de moordenaar aan hét kruis aan het badwater van menselijke inzettingen gewacht? U weet toch, dat hij op het gelovig gebed onmiddellijk verhoord werd, en dat Jezus tot hem zei: „Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn.” Of hebben de drie duizend op het Pinksterfeest op iets groots gewacht? Nee, zij geloofden en werden gedoopt. Toen de stokbewaarder vroeg: Wat moet ik doen om zalig te worden, heeft Paulus hem toen aangeraden om baat te zoeken bij menselijke verordeningen? Nee hij antwoordde: „Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis,” en hij werd dezelfde nacht gedoopt. Paulus stelde geen paal of perk van tijd, zoals sommigen zo noodzakelijk achten. Hij geloofde, en wij geloven het met hem, dat er leven en vrede en zaligheid in de gelovige blik op Christus is, en daarom gebood hij een elk om op Christus te zien, opdat zij het leven vonden in de Gekruisigde.
Wellicht wordt het u duidelijker, wanneer ik u herinner, dat het werk der zaligheid en verlossing volkomen volbracht is. Daar is voor een zondaar niets meer te doen om zalig te worden, want alles is reeds voor hem gedaan. U hebt het nodig gewassen te worden. Het bad hoeft niet meer gevuld te worden. Daar is een fontein, die met bloed is gevuld. U hebt het nodig overkleed te worden. U hoeft niet voor het kleed te zorgen, het is reeds gereed. Het kleed van Christus gerechtigheid is uit één stuk zonder naad geweven; u hoeft het slechts aan te trekken. Zo er al iets voor u te doen overbleef, u hebt Christus alleenlijk aan te nemen; want alles, alles is reeds voor u volbracht. De zaligheid is niet uit de werken maar uit genade, en Christus aan te nemen is waarlijk geen tijd vereisend werk.
Nog eens, de wedergeboorte zelf kan geen werk zijn, dat een lange tijd vereist. Verbeeldt u een dode; wanneer hij van de dode werd opgewekt, dan moet er een tijdpunt bestaan waarin hij stierf en dood was, en een ander tijdpunt waarin hij levend werd. De opwekking zelf moet het werk zijn van een ogenblik. Al is het levensbegin dan ook zwak, er moet een tijd zijn, waarin dat leven aanvangt. Er moet een lijn bestaan — die wij niet altijd kunnen zien; maar die God zien moet — een afscheidingslijn tussen leven en dood. Een mens kan niet tussen leven en dood zijn, hij is of levend of dood, en zo leeft u of in de zonde, of u leeft Gode, en het levend gemaakt worden kan geen lange tijd vereisen.
God heeft geen eeuw en geen jaar nodig om te zeggen: „Ik vergeef u.” De rechter spreekt van vergeving, en de schuldige wordt ontslagen. Waar God tot u spreekt: „Ik vergeef u,” daar heeft Hij u in waarheid vergeven, en u kunt heengaan in vrede. Op grond van mijn eigen ervaring verklaar ik u, dat ik nog nooit genade vond door te wachten, dat er nooit een lichtstraal van hoop voor mij opging, door mij te verlaten op menselijke inzettingen. Ik werd de zaligheid in Christus uit genade deelachtig door het geloof. Ik hoorde een eenvoudig evangeliedienaar zeggen: „Zie en leef. Zie op Jezus! Hij bloedt in Gethsemané, Hij sterft aan het kruis! Geloof in Hem! Geloof in zijn verzoenend lijden, dat Hij leed voor u, en als u dat doet, zult u zalig en behouden zijn.”
De Heere weet, dat ik dit Evangelie menigmaal hoorde, zonder het te gehoorzamen. Inmiddels kwam het mij met kracht op de ziel, en ik zag, en terwijl ik op Christus zag, werd ik ontheven van de last der zonden. Wellicht zegt iemand van u: „Hoe weet u dat?” Maar hebt u zelf wel ooit die zondelast gedragen? „O ja,” zegt u. Wist u wanneer u die van de schouders viel? Hoe wist u dat? „O, ”zegt u: „Ik was een geheel ander mens. Ik wist, wanneer ik die last nog torste en bijgevolg ook wanneer ik daarvan ontheven werd.” Welnu, zo verging het mij ook. Alleen wenste ik, dat sommigen van u de last der zonden gevoelde zoals ik hem voelde, toen ik aan Bethesda’s badwater stond te wachten. De genade Gods heeft het verhoed, of ik was met al dat wachten nog terecht gekomen in de hel. Maar toen ik dat woord hoorde: „Ziet! Ziet op Christus,” toen zag ik, en weg was mijn zondelast, die ik weleer had getorst. Wel stond ik verwonderd waar hij gebleven was; maar ik heb hem sedert niet weer teruggezien, en ik zal hem nooit weer terugzien. Die last ging in het graf van mijn Meester, en daar blijft hij voor eeuwig begraven. God heeft gezegd: „Ik heb uw ongerechtigheden uitgewist als een wolk, en uw zonden gelijk een nevel.” O komt dan allen, gij nooddruftige, komt tot mijn Meester en Heere.
Komt op Zijn bevel en zoals u bent, en zie op tot Hem! Hij is hier niet meer in het vlees; want Hij is opgestaan; maar Hij is opgestaan om bij God voor zondaren te pleiten, en Hij is machtig ook zelfs de grootste der zondaren te behouden. Och of ik wist hoe ik het Evangelie prediken moet, zodat u het voelde, ik zou graag naar school gaan om dit te leren. De Heere weet dat ik met alle liefde mijn ogen zou willen verliezen, als ik maar krachtiger werd in mijn bediening, ja zelfs dat ik armen en benen en al mijn ledematen zou willen prijsgeven. Ik zou wel willen sterven, als ik maar al deze zielen voor Christus kon winnen. Ik bid u, mijn broeders, u die krachtig aanhoudt in het gebed, bidt de Heere dat Hij zondaren tot Christus brengt. Ik verklaar u ronduit, u allen die dit woord der prediking gehoord hebt, dat ik het plan der zaligheid en der verlossing in al zijn omvang heb geopenbaard; als u het niet aanneemt, dan ben ik rein van uw bloed. Als u niet tot Christus komt, zal ik in de dag aller dagen tegen u moeten getuigen. Ik heb u de weg der zaligheid gepredikt, ik kan zulks niet duidelijker, niet eenvoudiger, ik bid u volgt die weg. Ik bid u, zie op Jezus en komt tot Hem! Als u niet tot Hem komt, weet het wel dat er een oordeelsdag volgt, en als u dan bent opgewekt van de doodden én u staat voor de grote witte troon van de Eeuwige, doe mij dan recht wedervaren, en zegt dat ik u genoeg geraden en gesmeekt heb om de toekomende toorn te ontvlieden. De Heere zalige en behoude een ieder van u, en zijner zal de heerlijkheid zijn in eeuwigheid.
Amen!