Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: “De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt werden. Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft het alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. Johannes 12:23-25
Enige Grieken begeerden Jezus te zien. Dit waren mannen uit de Heidenen, en het verdient onze opmerking, dat zij juist in deze tijd een samenkomst met onze Heerezochten. Het is kennelijk, dat hun vraag: “Wij wilden wel Jezus zien?” meer betekent,dan dat zij enkel een blik op de Heere wilden werpen, want daartoe ontbrak hun de gelegenheid niet. Zij wensten door de Heere ontvangen te worden en van Hemzelf meer te leren omtrent Zijn streven en bedoelen.
Deze Grieken vormden de voorhoede van de ontelbare schare uit alle natiën, volken en tongen, die eenmaal Jezus van Nazareth als hun Koning en Zaligmaker zullen belijden en dienen. Gewis heeft hun komen en wensen de Heiland verblijd, al zegt Hij dat niet opzettelijk, omdat juist nu Zijn geest zich geheel bepaalde bij Zijn te brengen zoenoffer en de gevolgen, welke dit hebben zou voor de mensheid. Toch gaf het Hem kenbaar gemaakt verlangen een eigenaardige wending aan Zijn onderwijs, zoals ons dat door Johannes is medegedeeld.
Allereerst hebben wij hier op te merken, hoe de Zaligmaker Zijn betrekking als mens tot de gehele mensheid met nadruk doet uitkomen. Hij noemt zich de Zoon des mensen. Hij doet dit hier wel niet voor het eerst, maar toch zo, dat Hij aan die naameen zeer bepaalde betekenis wil gehecht zien. Hij zegt: “De ure is gekomen, dat deZoon des mensen zal verheerlijkt worden.” Hij spreekt hier niet van Zichzelf als deZoon van David, maar als de Zoon des mensen. Niet langer stelt Hij de Joodse zijde van Zijn roeping op de voorgrond, hoewel Hij als profeet alleen gezonden was tot de verloren schapen van het huis van Israel; ook als de voor allen stervende Verlosser beperkt Hij zich niet tot Zijn verwantschap met Abraham of David, maar gevoelt Hijzich “de Zoon des mensen,” evenzeer de broeder van de Heiden als van de Jood.
Vergeten wij nooit, dat de Heere Jezus in Zijn mensheid Zich aan alle mensen heeft verwant gevoeld. In Hem zijn alle geslachten van de aarde tot een geheel verbonden, kleurlingen en blanken, vorst en arme, wijze en wilde, allen zien in zijn aderen het ene bloed, dat alle mensen tot een gezin verbindt. Als Zoon des mensen is Jezus de bloedverwant van al wat mens heet, wie hij ook zij en waar ook hij leeft.
Het komen van deze Grieken doet onze Heere spreken van Zijn heerlijkheid, als een spoedig te wachten zaak. “De ure is gekomen,” zegt Hij, “dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.” Hij zegt niet: “De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal gekruisigd worden,” hoewel ook dit waar was en de kruisiging aan de verheerlijkingmoest voorafgaan. Het zien van de eerstelingen uit de Heidenen doet Hem als over het kruis heen op Zijn aanstaande heerlijkheid zien. Hoewel met de blik op Zijn sterven gericht, gewaagde Hij bij voorkeur van de heerlijkheid, welke de vrucht van Zijn enig offer zou wezen.
Bedenkt, geliefden, dat de Christus verheerlijkt is in de zielen, die door Zijn bloed behouden worden. Evenals een geneesheer eer verkrijgt door de zieken, wier ziekte hij geneest, zo verkrijgt de Geneesmeester van de zielen heerlijkheid door hen, die tot Hem komen en door Hem het eeuwig leven deelachtig worden. Al was het verlangen van deze Grieken om de Heere te zien ook nog niet meer dan een groen lentelover, toch verblijdde Hij zich daarin als een voorteken van de oogst, en Hij aanschouwde in hun begeren het morgenrood van de heerlijkheid van het kruis.
Verder schijnt het mij toe, dat het komen van deze Grieken mede een aanleiding was,die de Heere het zinnebeeld van de begraven graankorrel deed bezigen. Wij weten, dat het graan een belangrijke plaats inneemt in de Griekse mysteriën; maar dit zullen wij hier wel niet in aanmerking behoeven te nemen. Maar ter zake dient, dat onze Zaligmaker nu in de overgangstijd verkeerde, die het Joods bekleedsel zou doen bersten, waarin, als ik het zo met eerbied zeggen mag, zijn menselijk leven was besloten geweest. Mijn bedoelen is, dat op dit ogenblik Jezus roeping meer bepaald Zijn eigen volk gold. Hij verklaarde niet gezonden te zijn dan tot de verloren schapen van het huis Israels, en wees daarom bij de Syrophenicische vrouw op dit bepaald karakter van Zijn profetische bediening. Toen Hij de zeventig uitzond, beval Hij hen niet te gaan naar de steden van de Samaritanen, maar zich tot die van het huis van Israel te bepalen. Nu echter is de gezegende Graankorrel op het punt van Zijn uiterlijk omkleedsel te doen wijken.
Eer hij nog in de aarde gelegd wordt om te sterven, vangt hij aan Zijn levensmacht te tonen, en wordt in Jezus de ware Christus, de Zaligmaker van de wereld openbaar. De Christus Gods, ofschoon naar het vlees Davids zoon, was naar Zijn hogere herkomst noch Jood noch heiden, maar alleen mens, de tweede Adam uit de hemel, het Hoofd van de nieuwe mensheid, die Hem tot herschepper heeft, waarom de liefde van Zijn hart de mensen zonder onderscheid geldt. Allen, die de zijnen zijn, beschouwde Hij als Zijn broederen, zonder onderscheid van sexe, natie of tijdperk, en bij het zien van deze Grieken trad in Jezus de ware Christus tevoorschijn, en openbaarde Hij zich, zoals Hij nog nimmer tevoren deed. Ziedaar, naar mijn overtuiging, voor Hem de aanleiding tot het bezigen van de beeldspraak, bij wier nadere verklaring wij nu zullen stilstaan.
In onze tekst, mijn vrienden, hebben wij te letten op twee zaken, die ik onder leiding van de Heilige Geest met u bespreken wil. Eerst ontvangen wij hier een diepzinnig leerstellig onderwijs, en verder zien wij ons een heilig beginsel voor het werkdadig leven aangewezen.
Wij ontvangen in de gebezigde beeldspraak EEN DIEPZINNIG LEERSTELLIG ONDERWIJS.
Onze Heere gaf hier aan Zijn nadenkende leerlingen een reeks schijnstrijdige waarheden ter overweging.
Allereerst deze, dat Hij, Die heerlijkheid was, nog moest verheerlijkt worden. “De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden.” Jezus was altijd vanheerlijkheid omgeven. Het was iets heerlijks voor de menselijke persoonlijkheid van de Zoon des mensen, persoonlijk één te zijn met de Godheid. Heerlijkheid was ook onze Heere Jezus gedurende Zijn hele omwandeling op aarde, door de volmaakte heerlijkheid van Zijn zedelijk karakter. Het genaderijk doelwit van Zijn verschijnen in het vlees was Hem een ware heerlijkheid, daar Zijn neerbuigende goedheid om van de zondaren Zaligmaker te willen zijn; de verheerlijking was van Zijn liefdevol wezen.
Zijn bezig zijn in het werk van Zijn roeping, de wijze; waarop Hij zichzelf Gode heiligde en steeds in het werk van Zijn Vader was; de macht, waarmede Hij de Satan en zijn aanlokselen afweerde, in dit alles openbaarde Hij heerlijkheid. Ik geloof, dat ik mij nog niet onjuist zou uitdrukken, wanneer ik zei, dat Christus naar Zijn zedelijke natuur nooit meer heerlijk was dan toen Hij, Zijn gehele aardse leven door onaan- zienlijk, veracht en verworpen, toch de in alles getrouwe dienstknecht van God en de teder lief hebbende vriend van de mensen zich betoonde. De apostel zei: “Het Woordis vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de Eengeborene van de Vader, vol van genadeen waarheid.”’ Johannes bedoelde hiermede geenszins alleen zijn getuigen zijn van de verheerlijking op de berg, maar de gehele omwandeling van de Heere onder de mensen, en Zijn deelnemen aan hun gewone leven.
Heilig en geestelijk gestemde zielen zagen de heerlijkheid van Zijn leven, een heerlijkheid van genade en waarheid, zoals zij dit nooit in enig mens hadden aanschouwd. Maar hoewel Jezus dus in ieder opzicht en naar alle zijden reeds heerlijk was, moest Hij nog verheerlijkt worden. Iets moest nog aan Zijn persoonlijke heerlijkheid worden toegevoegd. O bedenkt toch, wanneer u voor uzelf de helderste voorstelling van uw Heiland hebt, dat er, bij al wat u met het Woord van God in uw hand aanschouwen kunt, daar nog een heerlijkheid bij komen moet. Heerlijk als de Zoon des mensen gedurende Zijn hele leven geweest was, moest Hij in nog hoger zin verheerlijkt worden door Zijn sterven, opstaan en hogepriesterlijk ingaan binnen het voorhangsel. Hij was een heerlijke Christus en toch moest Hij nog verheerlijkt worden.
Een tweede schijnstrijdige waarheid is deze: dat deze Zijn verheerlijking door schande Zijn deel moest worden. Hij zegt: “De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden,” en gewaagt daarbij in één adem van Zijn sterven. De grootstevolheid van de heerlijkheid van de Heere is gevolg van Zijn zichzelf vernietigen, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood van het kruis. Zijn hoogste roem is Zijn bereidheid om alle roem te derven. Zijn koningskroon ontleent een nieuwe luister aan Zijn kruis; Zijn altoos leven is voor Hem meer eervol door het feit van Zijn eenmaal aan de zonde sterven. Zijn gelaat zou nooit zo schoon geweest zijn, als het nu in het oog van Zijn volgers is, wanneer het nu door Zijn doornenkroon met Zijn bloed was besproeid geworden.
Zijn oogblik had nooit die macht verkregen over het zondaarshart, indien niet eenmaal Zijn ogen verdonkerd waren geworden door het floers van de stervensangsten, welke Hij voor zondaren heeft doorleden. Welk vorstelijk sieraad had in onze schatting Zijn handen meer kunnen versieren dan de tekenen van de nagelen, waarmede zij voor ons zijn doorboord geworden? Als Zoon van God, is al Zijn heerlijkheid een deel van Zijn wezen, maar als Zoon des mensen is Zijn heerlijkheid een verkregen prijs, door Zijn voor ons de schande verachten, door Zijn voor ons het kruis verdragen, door het brengen van het hoogst denkbaar liefdeoffer voor een verloren wereld, om haar door Zijn bloed te verlossen en met God te verzoenen; is zijn Konings- en Priesterheerlijkheid de overwinningskroon van Zijn gehoorzaamheid heerlijkheid en liefde. Nooit mogen wij deze waarheid uit het oog verliezen en in de schaduw stellen, want door Jezus niet juist als de voor ons gekruisigde als Koning te erkennen, zouden wij de Heere Zijn hoogste eer ontroven.
Mocht u daarom ooit belijders van het evangelie iets van de betekenis van Golgotha‟szoenoffer horen afdoen, hoort het niet lijdelijk aan, maar toont dat u voor uzelf niets wilt weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd. En waar de ongelovigen van onze dagen soms op hun wijze zeggen: “dat Hij afkome van het kruis en wij zullen in Hem geloven,” tracht hen te doen verstaan dat hun eis niets minder is dan het evangelie uithet evangelie wegnemen. Door het kruis, waardoor de Heilige voor ons een vloek werd, werd Hij met ons onreinen één. Eén met ons, op het kruis, volbracht Hij als ons Hoofd en Middelaar al de gehoorzaamheid voor ons. In Zijn opstanding, door de Vader gerechtvaardigd van de vloek van de wet, is Hij als onze leidsman tot het huis van de Vader ingegaan om ons daar plaats te bereiden, waarom ook alle zaligen in hetnieuwe lied Hem roemen en prijzen zullen als: “het Lam, dat voor ons geslacht is en door Zijn bloed ons Gode tot koningen en priesters heeft gemaakt.”
Nog een schijnstrijdige waarheid is deze: “de Zoon des mensen moest alleen zijn of alleen blijven.” Let wel op de inhoud van het tekstwoord “indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft,” dat is, zo afgezonderd wordt, dat het alleen is, “blijft het alleen.” De Zoon des mensen moest voor ons de doodsweg alleen betreden, of Hij zou zonder een eigen en verkregen volk naar de hemel zijn wedergekeerd. Om Zijn leven mede te delen, geestelijk doden als Hem verkregen door Zijn leven te doen leven, een wijnstok met vruchtdragende ranken te worden, moest Hij eerst evenals het tarwe- graan sterven, want zonder dat geven van Zichzelf moest Hij alleen blijven, ontstond er geen levensband tussen Hem en de door de zonde van God losgescheurde mensheid.
Reeds het profetisch woord getuigt van dit door de Middelaar van God en van de mensen te brengen offer; en wat wij in Gethsémané en op Golgotha aanschouwen, is een machtiger woord tot hart en geweten dan de sterkste beeldspraak. Welke mensenziel was ooit zo alleen als de Zoon des mensen in de olijvenhof en op het hout van de vloek! Indien Hij niet zo gestorven was, Hij zou ons niet hebben verlost en wij zouden nog allen onder de vloek zijn, maar op het hout van de vloek van Gods volk en tempel afgesneden, is Hij voor ons een vloek geworden, voor ons tot zonde gemaakt, in de ontzettendste zin alleen geweest, opdat wij daardoor van de vloek verlost en nu ontvankelijk voor de Heilige Geest in de gemeenschap van Zijn leven worden zouden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Als de Zoon des mensen, de tweede Adam uit de Hemel, het hoofd van de mensheid was door de macht van de liefde het alleen blijven voor de Christus onverdragelijker dan het schrikvolst alleen zijn. Denkt u een mensenhoofd gescheiden van zijn lichaam, en met welk een kroon u het kronen mag, het blijft een beeld van de dood; en de gemeente is het lichaam van de Heere, de volheid van Hem, die alles in allen vervult. Zonder Zijn volk zou Jezus een herder zonder schapen zijn gebleven, en wat zegt het herder te zijn, als men geen eigen kudde heeft! Hij zou een Bruidegom geweest zijn zonder Bruid, maar Hij heeft zijn Bruid zo lief gehad, in spijt van de staat van haar dienstbaarheid, dat Hij voor haar de Vader heeft verlaten en haar lot gedeeld, om haar als een verloste in Zijn heerlijkheid in te leiden. Voor haar leed en stierf Hij, en had Hij voor dat offer teruggedeinsd, Hij had voor Zijn Bruid geen plaats op de troon van Zijn heerlijkheid verworven, Hij zou een Bruidegom zonder Bruid zijn geweest.
Om zijn Bruid te bezitten moest Hij sterven, en Zijn liefde was zo onbegrensd, dat geen offer Hem te groot, geen lijden Hem te zwaar, geen dood Hem te schandelijk is geweest. Niet een Simon Stylitis, de eenzame pilaarheilige, niet ook de kluizenaar in zijn woestijncel, is een beeld van Hem, die ons heeft liefgehad tot de dood, ja, tot de dood van het kruis. Jezus was als niemand buiten Hem de vriend van de mensen, die de in zondenschuld verlorenen niet ontweek, maar als hun Geneesmeester hen opzocht tot hun behoud. Naar waarheid en tot zijn eer; al was het tot smaad bedoeld, gold vanHem: “deze Mens ontvangt de zondaars en eet met hen.” Zijn heilige liefde heeft demacht elk hart, waarin nog een zucht naar verlossing welt, te trekken, en daartoe is Hij ook verhoogd aan het kruis en op de troon van de Vader, opdat Hij allen, die zich willen laten redden, tot Zich trekken zou. En nu … deze door Zijn liefde Opper- machtige, Hij zou alleen geweest zijn in de hemel, indien Hij niet alleen geweest was in Gethsemané, alleen voor de vierschaar van Israel en van de Romeinen, alleen op de kruisweg en op het hout van de vloek. Indien dit kostbaar tarwegraan niet de eenzaamheid van de dood en van het graf had gesmaakt, zou het alleen gebleven zijn, maar het is gestorven en draagt veel én rijke vrucht.
Dit leidt ons tot de vierde schijnstrijdige waarheid “Christus moest sterven om leven te schenken.” Indien het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, blijft het alleen; maarindien het sterft brengt het veel vrucht voort. Jezus moest sterven, opdat de zijnen met en door Hem leven zouden. Mensen, die niet nadenken, verwarren sterven met niet bestaan, terwijl beide woorden iets zeer verschillends betekenen. “De ziel, die zondigt, zal sterven,” maar zal daarom niet ophouden te bestaan, nee, zij zal de dood smaken door een bewust gescheiden zijn van God, Die het leven is en in wiens gemeenschap de mensenziel eerst waarlijk leeft. Hoevelen zijn er, die bestaan, maar als geestelijk doden, vreemd aan alle waarachtig leven, en die, wanneer zij blijven die zij zijn, nooit het leven zien zullen, omdat de toorn van God op hen blijft, niet door en in de genadegift van het leven van hen wordt weggenomen.
Het tarwegraan, dat in de grond gelegd wordt, sterft, maar houdt niet op te bestaan. Verre van daar! Wat is voor die graankorrel de dood? Een ontbinding van de bestaande vorm tot een herleven in heerlijker gedaante. Zo ook is de Heilige, Die geen verderving zien kon, over wie de dood geen macht had, omdat aan Hem niets onreins was, door de dood heengegaan, maar om verheerlijkt te herrijzen en de kracht van Zijn opstanding in een nieuw en eeuwig leven mede te delen aan allen, die in Hem geloven. Zo was zijn sterven de voorwaarde van het leven van de zijnen, en heeft Zijn opstanding Hem als het hoofd van een nieuwe schepping geopenbaard.
Deze onze beschouwing, mijn geliefden, leert ons, waar voor ons hart en leven van de christelijke openbaring zetelt. Christus Zich geven in de dood is de levensmacht van zijn onderwijs. Wat ik meen is dit. Indien Jezus woord of voorbeeld de hoofdzaken in Zijn verschijning waren, had Hij door deze vrucht kunnen dragen, zich een gemeente verkrijgen en haar uitbreiden op aarde. Maar zo is het niet. Hij verklaart ten stelligste, dat, tenzij Hij sterft, Hij geen vrucht zal dragen, maar alleen blijven, en dan geen gemeente hebben, Wil iemand zeggen, dat Zijn sterven de kroon zet op Zijn voorbeeld en de waarheid van Zijn prediking tot zegel is? Op zichzelf spreek ik dat niet tegen, maar het zegt niet alles, het voornaamste ontbreekt. Was het anders, ik zou de wens niet kunnen onderdrukken dat de Heere had mogen blijven leven, want indien Hij nog jaren aaneen was blijven leren en wonderen doen, had Hij door de invloed van Zijn persoonlijkheid het aantal van Zijn discipelen onbegrensd kunnen vermeerderen.
Was Zijn onderwijs en voorbeeld het genoegzaam middel geweest, om Zijn geestelijk leven mede te delen, had dit zonder Zijn zoenoffer kunnen geschieden, waarom heeft dan Hij, Die macht had Zijn leven te behouden en af te leggen, Zijn levensloop niet met vele jaren verlengd? Nee, er is geen weg, waardoor wij in God onze Vader kunnen herkennen, dan door de verlossing ons verkregen in het vergoten bloed van onze Heere Jezus Christus, Die ons in Zijn oneindige liefde de liefde van de Vader ontdekt en door de hartvermeesterende macht van de genade ons met de Vader verzoent. Indien, zoals sommigen beweren, de zedelijke voorschriften ons in de evangeliën bewaard, de hoofdzaak van het Christendom zijn, waarom is dan Jezus zo spoedig en op zulk een wijze uit het leven weggenomen? Zijn onderwijs, door een heilig leven van tientallen jaren gesteund, zou dan de meeste vrucht hebben moeten dragen, maar Hij, Die door ons als Meester wil erkend zijn en die in hei lige zelfbewustheid als machthebbende sprak, verklaart het tegendeel en verzekert op de plechtigste wijs, dat Hij alleen door vrijwillig te sterven vrucht kan voortbrengen. Hoe, geen vrucht dragen door de macht van Zijn volmaakt heilige levenswandel?
Nee. Hoe, geen vrucht door zijn onvergelijkelijk onderwijs? Nee. Niet één enige uit alle mensenkinderen kan van de eeuwige dood verlost en tot het bezit en genot van het eeuwige leven overgebrachtworden, dan door de verzoening met God, welke door Jezus‟ zelfopofferende liefdevoor Zijn gemeente is teweeg gebracht. Niemand van ons zou in de Heere Christus ingeplant en met Hem één zijn geworden, om zo met en door Hem te leven, indien niet de Zoon des mensen voor ons gestorven en uit de dood opgestaan was.
Zo sta dan dit bij ons vast, mijn geliefden, dat alle geestelijk leven, dat in deze wereld gevonden wordt, het gevolg is van Jezus dood. Wij leven onder een bedeling, die ons deze waarheid in schaduwen voortekent. Het leven kwam door de schepping van God in de wereld, maar dat leven ging in de hof Eden door de zondenval te loor. Als gevolg van die val is Noach, de stamvader van de nu levende mensheid geworden en het leven is door Noach tot ons gekomen in een weg, die ons zinnebeeldig dood, begrafenis en wederopstanding afbeeldt. Noach ging in de ark en was daarin opgesloten en als het ware begraven. In die ark was Noach temidden van de doden, zelf in de stortbuien en de ark als in een doodskleed ingewikkeld, en uit dit zijn graf betrad hij een nieuwe wereld, voor hem en zijn nageslacht uit de wateren van de dood geboren. Een zodanige is nog steeds heden de weg van het leven.
Wij zijn gestorven met Christus, begraven met Christus, medeopgestaan met Christus en buiten het leven, dat door de dood, de begrafenis en het verrijzen van Jezus in de wereld is, bestaat er geen geestelijk leven op aarde. Hebt u voor uzelf kennis aan deze waarheid, mijn vrienden, want zo u haar niet bij ervaring kent, is wat u voor uzelf leven acht, geen leven met God, geen waar en eeuwig leven. Geen verstandelijke toestemming is op dit punt genoeg, u moet in uw innerlijk leven de kracht van Jezus‟ opstanding, zijn als deVerheerlijkte in u leven als een nieuw, als het ware leven kennen. Bedenken wij dit wel, en zo dikwijls wij het woord van de verzoening, zoals de Schrift ons dit leert, horen bestrijden of in betekenis vernauwen, laat ons daarvoor als een heilig pand pal staan. Verkondigen wij het de tegensprekers, dat terwijl wij het leven van de Heere van honger betekenis achten dan hun mogelijk is, wij tevens weten, dat niet zijn heilig voorbeeld, waardoor op zichzelf alleen ons leven in zijn onheiligheid veroordeeld wordt, iemand van de zonde en de dood verlost, omdat enkel zijn op het kruis voor ons sterven daartoe de macht bezit. Al had de Christus deze negentien eeuwen met de mensheid medegeleefd op aarde, zo zou dit aan Zijn zondeloosheid, aan Zijn verheven voorschriften, aan Zijn even machtvolle als eenvoudige welsprekendheid niet de vrucht geschonken hebben van geestelijk leven onder geestelijk doden te wekken.
Met nadruk verzekert Hij het met het oog op zichzelf: “indien het tarwegraan niet sterft, blijft het alleen.” Indien u, mijn waardste hoorder, naar gerechtigheid hongert en dorst,en daardoor behoefte aan een nieuw leven gevoelt, u zult dat nieuwe leven niet verkrijgen, zolang u als een niet wedergeborene u inspant om het voorbeeld van Jezus na te volgen. U mag bij dat pogen voor het uitwendige enigermate slagen, maar als geen zelfverblinding verbijstert en met hoogmoed vervult, zal dit schijnbaar vorderen u slechts te beter de afstand doen meten, die u van de heilige scheidt; ja de peilloze diepte van onreinheid, waarin ons de zonde stortte, zult u slechts te meer beseffen, naar mate het u waarlijk ernst is, om ziende op Jezus voorbeeld uit die diepte opwaarts te worstelen. In het licht van Zijn voorbeeld komen de zwarte en scherpe schaduwen van onze zondigheid eerst ten volle te voorschijn. en ook in die weg welt ons de kreet van de boetvaardigheid uit het hart: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen!”
Jezus moest voor ons sterven, om ons van slaven van de Zonde tot kinderen van God te verlossen, en alleen Zijn vergoten bloed verklaart ons rein van alle melaatsheid van de zonde. Eerst wanneer wij als nieuw geboren kinderkens in Zijn voetstappen pogen te treden kan Zijn voorbeeld ons helpen om Hem na te volgen en waardig het evangelie te wandelen. Zolang u echter de dood van de Heere niet zien kunt in het licht, dat Zijn aandoenlijk woord in de tekst daarop vallen laat, zolang u de Waarheid van dit Zijn woord niet kunt toestemmen en alzo door een eenvoudig geloof delen in Zijn gekruisigd worden, sterven en opstaan, zult u vreemd blijven aan het ware leven, zult u uit eigen zalige ervaring niet weten, wat het is als een kind van God in Christus God te leven.
Een tweede les voor ons uit het tekstwoord te leren, is de waarheid, dat nu Christus werkelijk gestorven is naar de Schrift, wij ook op grond van Gods woord, daarvan de heerlijkste uitkomst, een rijke vrucht mogen wachten. “Indien het in de aarde gevallen tarwegraan sterft, brengt het veel vrucht voort.” Er zijn er, die voor zichzelf aan eenonbetekenende Christus genoeg hebben, en die daarom ook van Hem geen grote dingen verwachten. Ik heb vrome mensen ontmoet, die schenen te denken dat Jezus Christus gestorven is voor de weinige rechtzinnigen, die met hen tot hun klein Zoarkerkje opgaan, en misschien ook nog voor enkelen meer, die de Ebenezerkerk in de nabij gelegen stad bezoeken.
Al wat zij verwachten schijnt verwezenlijkt in hun hoop, dat enige weinigen, en zij zijn slechts een klein hoopke, dat zij zich beijveren door allerlei getwist nog kleiner te maken, God zullen prijzen wegens Zijn sparen van een enkel overblijfsel. Ik wens deze broeders niet te oordelen, maar wel wilde ik, dat hun blik verruimd mocht worden, opdat hun hart een diepere indruk krijgt van de liefde en de macht van de Zaligmaker van de wereld. Wie van ons zal bepalen, hoe overvloedige vrucht de kruisdood van onze Heer Jezus dragen zal! O, dat eens de dag mocht aanbreken, dat al de miljoenen, die Londens inwoners zijn, met éen hart God erkenden en dienden!
Ik voor mij geloof naar het profetisch woord, dat door de Christus eenmaal de kennis en verheerlijking van God de aarde bedekken zullen, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken, en dat in die dag alle koningen zich voor de Zoon van God zullen buigen en alle natiën Hem als hun Heiland eren. “Uw verwachting is te groot,” verzucht u. “Zie slechts, hoe langzaam het zendingswerk vordert;” Ik weet dit even goed als u, maar ook dat de arbeid van de zendelingen niet is het tarwegraan. Mijn verwachting is niet van mensen, maar van Hem, die Zelf het Tarwegraan is en door Zijn sterven de wortel, welke de gemeente draagt, en door Zijn leven haar leven is en haar vrucht voortbrengen doet.
Wanneer ik op mijn Heere en Meester zie en denk aan Zijn verwantschap aan God en mensen, welk een heerlijkheid Hij voor ons prijs gaf en welke smarten Hij voor ons verdroeg, dan vraag ik, of zelfs engelen berekenen kunnen hoe rijke vrucht Zijn liefdeoffer moet en zal dragen? God, Die liefde is, kent alleen de mate van de liefde, welke in de dood van Zijn Zoon is geopenbaard, en zou u durven menen, dat al het be- ramen, arbeiden en lijden van een oneindige, onbegrensde liefde slechts tot een schamele en nietige uitkomst zou leiden? Het is immers niet in overeenstemming met Gods wezen en doen, dat het zo zou kunnen zijn! Nee, het lijden van de Zoon des mensen zal niet arm zijn in vrucht.
De uitkomst zal beantwoorden aan de middelen, het gevolg moet naar de werkzame oorzaak worden afgemeten. De Heere zal regeren, eeuwiglijk en altoos. Halleluja! Naar de mate, waarin de smartekreten van het kruis de engelen verbaasd hebben, zullen de vruchten van het kruis de serafs in bewondering doen aanbidden, en zij in verrukking aanschouwen welk een mate van heerlijkheid is voortgekomen uit de smadelijke dood van hun en onze Heere. Grote dingen, mijn geliefden, staan als uitkomst van het kruis nog te wachten. Wordt dan nooit ontmoedigd, maar vat na elk weifelen nieuwe moed. Toont u kloek, u, die onder de banier van het kruis tot krijgsknechten van het Godsrijk bent gewijd. De zegepraal is verbonden aan de banier, die u voorgaat. Beidt geduldig, arbeidt van hoop vervuld, lijdt blijmoedig smart en smaadheid, want het koninkrijk is van de Heere en Hij is de Machtige, in wiens hand het lot van de natiën is.
Ik eindig met een enkel woord van TOEPASSELIJK ONDERWIJS. Het mag ons goed zijn te weten, dat wat waar is van de Christus, in betrekkelijke mate waar is vanieder kind van God: “tenzij het tarwegraan in de aarde valt en sterft, blijft het alleen,maar indien het sterft, brengt het veel vrucht voort.” Dit is in zoverre op onstoepasselijk, als uit de nadere aanduiding in het volgende vers voortvloeit: “Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, die zalhetzelve bewaren tot het eeuwige leven.”
Allereerst leren wij uit deze woorden, dat wij moeten sterven, willen wij het ware leven deelachtig worden. Er is geen eeuwig leven voor u, voor mij; noch voor enig mens, tenzij wij het door een doorgang door de dood deelachtig werden. bent u in het bezit van een fijn weefsel van eigengerechtigheid? U moet alle eigengerechtigheid afsterven. Hebt u geloof in uzelf? Dat geloof moet u door de dood ontvallen. Een doodvonnis moet binnen u voltrokken zijn en eerst daarna zal het u mogelijk wezen ten leven in te gaan. De verdorrende macht van de Geest van God moet ervaren zijn,eer Zijn levendmakende kracht in ons kan gekend werden. “Het gras verdort, debloem valt af, als de Geest des Heeren daarin blaast.” Het zwaard van de Geest moet ugedood hebben, eer de adem van de Geest u tot een nieuw leven kan wekken.
Verder moeten wij alles loslaten om het te behouden. “Hij, die zijn leven liefheeft zal het verliezen.” Mijn broeder, nooit en op generlei wijze kunt u van de geestelijke levens, hoop, blijdschap, vrede, hemelzaligheid deelachtig worden dan door uzelf en al het uwe te stellen in Gods handen. U zult alles in Christus verkrijgen, wanneer u willig bent om niets als iets u eigens te bezitten. U moet de wapenen van de opstand aan Zijn voeten neerleggen; het opstaand gevederte van uw hoogmoed ootmoedig doen zinken; God overgeven alles wat u bent en hebt; en wanneer u zo in uw willen niet alles verliest, zult u in de werkelijkheid alles verliezen, ja, hebt u het metterdaad reeds verloren. Een vrijwillige, gehele overgave van alles aan God is de enige weg om het te behouden.
Er zijn er onder Gods volk, die dit naar de letter hebben waar bevonden. Ik heb een moeder gekend, die in haar hart haar kind aan God onthield, en het kind, dat zij alleen voor zichzelf bezitten wilde, werd haar door de dood ontnomen. Rijken hebben met hun rijkdom afgoderij gedreven, en wanneer zij tot Gods volk behoorden, heeft, om hen te behouden, de Heere hun afgod verbrijzeld. U moet alles verliezen, zal het waarlijk u tot een bezitting worden, en in uw hart weten afstand te doen van wat u het kostbaarst rekent, indien u het u bewaard wenst te zien. Al verder moeten wij onszelf verliezen om onszelf te vinden. “Hij die zijn leven haat indeze wereld, die zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.” U moet het leven vooruzelf geheel laten varen, dan eerst zult u waarlijk leven en levensgenot kennen. De mens, die voor zichzelf leeft, leeft niet waarlijk. Door zo te leven verliest hij de geest, het genot, de kern van het bestaan. Alleen wie voor God en de naasten leeft, vindt indit leven het ware leven als een verborgen schat. “Zoekt eerst het Koninkrijk Gods enZijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.” Nooit zult uuzelf zo vinden in het smaken van persoonlijk genoegen als wanneer de liefde u kracht geeft om uzelf te verliezen in de blijdschap van anderen.
Nog één opmerking. Wenst u in Gods hand het middel te zijn, om anderen het leven deelachtig te maken, u kunt dat slechts in de mate, waarin u uzelf afgestorven bent.“Hoe,” zegt u, “zou het voor mij werkelijk tot een sterven moeten komen?” Zeermogelijk is het, dat een zo zware eis u niet wordt gesteld, maar was het noodzakelijk en in de weg van God, dan zou u er in uw hart toe bereid moeten zijn. Door wie zijn de rijkste zegeningen; die onze tijd kenmerken, over ons gekomen? Ik ben overtuigd, dat wij onze op het evangelie gegrondveste vrijheden meest te danken hebben aan de offervaardigheid van de arme mannen en vrouwen, die omwille van het geloof aan de folterpaal gestorven zijn. Noem hen Lollarden, wederdopers of met welke namen meer zij in de kettergerichten bekend zijn, deze hebben vrijwillig hun leven aan de heilige zaak van de Evangelies gegeven.
Personen uit alle rangen van de maatschappij, van bisschoppen af tot arme knapen toe, hebben hun leven niet geacht, waar de Heere dat offer voor Zijn koninkrijk vroeg. Velen van hen hadden niet de roeping om van een predikstoel het woord te verkondigen, maar staande op de takkebossen van een brandstapel hebben zij met meer macht gepredikt dan al de hervormers van hun preekgestoelten vermochten. Zij vielen als tarwegraan in de aarde en stierven zó, dat de vele vrucht tot op dezen dag onder ons en voor ons gebleven is. Het zelfopofferend sterven van haar heiligen was het leven en de bloei van de gemeente. Indien wij enig groot doel wensen te bereiken, enige belangrijke waarheid ingang willen doen vinden, enig goed werk tot velen heil zien tot stand komen, dan is de overgave van onszelf nodig, ja, mogen wij ons leven niet te kostbaar achten om ten prijs daarvan te bereiken, wat wij weten, Gods wil en welbehagen te zijn. Er is geen andere weg, die tot welslagen leidt.
Wij kunnen niet waarlijk aan anderen geven dan voor zoveel wij het eerst uit onszelf genomen hebben. Hij, die God dient, en dit een gemakkelijk werk rekent, zal het rekenschap geven eens een zeer moeilijke taak vinden. Een preek, die de Prediker niets kost, is ook niets waard; indien het woord niet uit het hart kwam, zal het tot geen hart: de weg vinden. Houd het voor een vaste regel, dat wij slijting, ja; tot uitputting toe moeten ervaren, wanneer wij enigszins in belangrijke mate nut zullen stichten.De dood gaat de wasdom vooraf. Wie anderen behouden wil, moet over zelfbehoud niet denken. Wij moeten daarom niet weeklagen over de levens, welkeonder Afrika‟s brandend klimaat de zending onder de heidenen eist, en evenmin morren omdat hier en ginds van de beste dienstknechten van God door uitputting bezwijken. Het is een heilige wet in de Goddelijke huishouding, dat de dood de weg tot een vermeerderde inkomst is.
Daarom, mijn waarde vriend, die in enig christelijk, werk, bijvoorbeeld in de Zondagsschool, een deel van de arbeid op u nam, zeg nooit: “ik kan mij daarvoor niet langer geven, zoveel rust in de week op mij, dat ik, ik, ik”, o laat mij de volzin voor uvoleinden. U werkt al de zes weekdagen zo hard voor uzelf, dat het u te zwaar wordt om ook maar een enkel uur u in, het werk van de Heere te vermoeien. Is dat niet uwmening? “Nee, zo bedoel ik het niet, maar alleen, dat ik door de aanhoudendevermoeienis mij afgemat gevoel. Ik wil dat niet tegenspreken, maar zie eerst en meest wat de dienst van de Heere van u vordert. Welk een schande, welk een kruis heeft uw Heiland voor u verduurd, en Hij is niet moe geworden van uw behoud te zoeken. U zal wel nooit een angstzweet worden uitgeperst als dat hetwelk Gethsemané voor u zag. vloeien.
Zou u als het graan willen zijn, dat daar alleen in de graanschuur ligt? Zoals aan de graankorrels bij Egyptes mummies gevonden? Of is het uw begeerte vrucht te dragen? Laat mij u tot dit laatste behulpzaam zijn. Ik ben bereid u te verbergen in het Zondagsschoolveld, of in de traktaat-verspreidingsakker, of in het hoekje land, dat voor straatprediking is afgezonderd. “Maar elke buitengewone inspanning is genoeg om mij doodkrank te maken!” Maar indien u er al onder bezweek, zou het alleen de tekst in u waar maken: “indien het sterft, brengt het veel vrucht voort.” Zij, die in dezelaatste jaren de dood vonden in de dienst van de Heere zijn niet zo talrijk, dat ik vrezen moet, dat de eis, die ik stel, zo grote offers zal vragen. Wij hebben weinig reden om overdreven ijverig een teugel aan te leggen, maar meer om het zoeken naar zelfbehoud met ijver en kracht te ontmaskeren. O, mijn broeders, laat ons opstaan en ijveren om tot een meer de Heere waardige toewijding aan Zijn zaak te komen, zodat wij niets vuriger begeren dan Hem te gelijken in het beeld, waarin Hij de werkzaamheid en de vrucht van Zijn zelfopofferende liefde heeft voorgesteld. Naarmate het ons voorrecht mag zijn Hem in Zijn zelfovergave voor ons gelijkvormig te worden, zal de dag van de voleinding voor ons rijker in vruchten zijn.
Amen.