Toen het college van de predikanten opleiding waarvan ik voorzitter was, was begonnen, waren al een jaar lang alle inkomsten bevroren, de beurs was leeg en ik had geen andere middelen om het te bekostigen. Op een zondagavond, had ik in de kerk alles wat ik had, gegeven aan de steun voor het college. Er zat een goede vriend achter me en ik zei tegen hem: “Er is geen geld meer.” Hij zei: “U hebt een goede bankier, mijnheer.” “Ja,” zei ik, “en ik zou me nu op Hem willen beroepen, want we hebben niets meer.” “Wel,” zei hij, “hebt u ervoor gebeden?” “Ja dat heb ik.” “Wel, laat het dan over aan Hem, hebt u uw brieven geopend?” “Nee, ik open mijn brieven niet op Zondag.” “Wel,” zei hij, “open ze een keer.” Ik deed het, en in de eerste die ik opende was er een brief van een bankier waarin stond: – “Geachte Mijnheer, We willen u laten weten dat een dame, die voor ons volledig onbekend is, bij ons tweehonderd pond heeft achtergelaten die u kunt gebruiken voor de opleiding van predikanten.” Zo’n bedrag was er nog nooit geweest en zou ook nooit meer komen. Ik heb geen idee hoe het kwam, noch van wie het kwam, maar voor mij leek het erop dat het rechtstreeks van God kwam. We zijn sindsdien succesvol doorgegaan met het college. Ik geloof dat als we als kerk willen en als we als voorganger geloof hebben in God, we Hem “wonderlijk van raad en groot van daad” zullen vinden. Waar de hand van een oprecht man is, is de vleugel van een engel. Waar de werking van het zwaard van Jozua en het gebed van Mozes is, is de almachtige arm van de God van Israël aanwezig. U hoeft alleen maar te geloven en voort te gaan, steunend op Hem die hemel en aarde gemaakt heeft en alles zal goed komen.