Wij moeten God te allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast, en dat de liefde eens iegelijken van u allen jegens elkander overvloedig wordt, 2 Thessalonicensen 1:3
Wij moeten God te allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is.” Het is niet aan ons om te besluiten of wij God nu wel zullen loven of niet. Er is wel geen gebod dat luidt “gij zult de Heere loven,” maar toch heeft de Heere recht op onze lofprijzing. Ieder mens, als ontvanger van Gods overvloed, en wel heel speciaal elke christen, moet God loven, zoals het behoort. Het is waar, wij hebben geen specifiek gebod voor dagelijkse lofprijzing. Wij hebben geen opdracht ontvangen, die ons specifiek zekere uren van zang en dankzegging voorschrijft, maar toch leert de wet, in ons hart geschreven, ons met goddelijke autoriteit dat het goed is om God te prijzen.
Deze ongeschreven wet heeft net zoveel kracht en autoriteit als wanneer zij opgetekend stond op tafels van steen of aan ons gegeven was van de top van de donderende Sinaï. Het is de plicht van de christen om God te loven. U die altijd treurt, denk niet dat u zonder schuld bent in dat opzicht. Verbeeld u niet dat u uw plicht aan uw God kunt vervullen zonder lofliederen. Het is uw plicht om Hem te prijzen. U bent gebonden door banden van Zijn liefde om Zijn naam te prijzen, zo lang als u leeft. Het past u om dit te doen. Het is niet slechts een aangename bezigheid, maar het is de absolute plicht van het christenleven om God te prijzen. Dit leert ons de tekst: “Wij moeten God te allen tijde danken over u, broeders, gelijk billijk is.” Laat uw harpen niet aan de wilgen hangen, treurende kinderen van de Heere.
Het is uw plicht om erop te spelen en om ze hun luidste muziek te laten voortbrengen. Het is zondig van u om ooit te stoppen met God te prijzen. U bent gezegend opdat u Hem mag loven en als u God niet prijst, dan brengt u niet de vrucht voort die Hij, als de goddelijke Landman, uit uw handen mag verwachten. Ga dan heen, zonen van God en zing Zijn lof. Laat uw tonen van dankzegging klinken bij het aanbreken van iedere nieuwe dag en laat de ondergaande zon iedere avond gevolgd worden door uw lied. Omgordt de aarde met uw lof, omvat deze met een sfeervolle melodie en (iod Zelf zal neerzien van de hemel en uw lof aanvaarden net als de lof van de engelen, alhoewel zij zich daar niet mee kunnen meten.
Het lijkt echter of de apostel Paulus in dit geval geen lof zong voor zichzelf maar voor anderen, voor de kerk in Thessaloniki. Als iemand van u onkundig is en vraagt waarom Paulus zo’n grote interesse had in de redding van deze christenen en in hun groei in het geloof, dan zou ik u willen zeggen dat dit een geheim is, dat slechts bekend is aan mensen die kinderen voortgebracht en gevoed hebben en die daarom kinderen liefhebben. De apostel Paulus had de kerk in Thessaloniki gesticht. De meerderheid van deze mensen bestond uit zijn geestelijke kinderen. Zijn woorden, bekrachtigd door de Heilige Geest, hadden hen uit het donker naar het geweldige licht gebracht. Zij die geestelijke kinderen hebben, zij die vele zonen naar God hebben geleid, kunnen u vertellen dat er een band gevoeld wordt door een geestelijke vader, die zelfs niet geëvenaard kan worden door de tere liefde van een moeder voor haar baby.
“Ja,” zegt de apostel, “gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten” en op een andere plaats zegt hij: “Mijn kinderkens, die ik wederom arbeide te baren.” Zo heeft Paulus geworsteld voor hun zielen. Dit is een geheim onbekend aan de huurlingpredikant. Slechts hij die door God zelf bevolen en uitgezonden is naar het werk, slechts hij, wiens tong aangeraakt is met een levende kool van het altaar, kan u vertellen wat het is om te lijden om mensenzielen voordat zij bekeerd zijn en wat het is om onuitsprekelijk blij te zijn en vol lof als hun zielenwerk gezien wordt in de redding van Gods uitverkorenen.
Nu ik u, geliefden, twee gedachten gegeven heb, die volgens mij rechtstreeks uit de tekst vloeien, zal ik meteen naar het onderwerp van de preek van vanmorgen gaan. De apostel dankt God dat het geloof van de Thessalonicensen enorm toegenomen is. Ik laat de rest van de tekst liggen en vraag vanmorgen uw aandacht voor het onderwerp van groei in het geloof. Geloof heeft stadia. In de eerste plaats zal ik preken om het ongemak van Kleingeloofop te merken, ten tweede de middelen om zijn groei te bevorderenen ten derde een zekere hoogte die geloof zeker bereiken zal, als wij het ijverig water geven en het verzorgen.
1. In de eerste plaats het ongemak van Kleingeloof. Als het geloof in de ziel begint te leven, dan is het als een mosterdzaadje, waarvan de Heiland zei dat dit het minste van alle zaden was, maar als God, de Heilige Geest het wil bevochtigen met het heilige vocht tfhn Zijn genade, dan ontkiemt het en groeit het en verbreidt het zich totdat het op het laatst een grote boom is. Om een ander beeld te gebruiken: als het geloof in de ziel begint te leven, dan kijkthet slechts naar Jezus en misschien zijn er dan zelfs nog wel zoveel wolken van twijfel en zulk zwak zicht dat wij het licht van de Heilige Geest nodig hebben om op het kruis te schijnen voordat wij het zelfs maar kunnen zien. Als het geloof een beetje groeit, dan klimt het op van zien op Christus tot gaan naar Christus.Hij die ver weg stond en naar het kruis zag, vat langzaamaan moed en rent naar het kruis of misschien rent hij niet, maar moet hij getrokken worden voordat hij zelfs maar ernaartoe kan kruipen. En zelfs dan loopt hij kreupel naar Christus, de Zaligmaker.
Maar als dat gedaan is, dan gaat het geloof verder: het klemt zich vastaan Christus. Het begint Hem te zien in Zijn uitnemendheid en eigent zich Hem in zekere mate toe. Het verstaat dat Hij een echte Christus en een echte Zaligmaker is en is overtuigd van Zijn geschiktheid. En als het dat gedaan heeft, dan gaat het verder; het leuntop Christus; het leunt op zijn Liefste; het werpt de hele last van zijn zorgen, verdriet en leed op die gezegende schouders en laat al zijn zonden opgeslokt worden door de grote Rode Zee van het bloed van de Heiland. En het geloof kan nog verdergaan; want als het Hem gezien heeft en als het naar Hem gevlucht is en als het Hem vastgegrepen heeft en als het op Hem geleund heeft, dan legt geloof in de volgende stap een nederige, maar zekere en vaste claim op alles wat Christus is en op alles wat Hij gedaan heeft en dan, slechts hierop vertrouwend en dit alles toepassend op zichzelf, dan klimt het geloof naar volle verzekering en
hier op aarde bestaat er geen verrukkelijker en gezegender staat. Maar zoals ik heb opgemerkt, in het begin is het geloof maar heel klein en er zijn sommige christenen, die nooit verder komen dan Kleingeloof, hun hele leven lang.
U merkt in John Bunyans “Christenreis” dat hij vele kleingelovigen beschrijft. Daar zien wij onze vriend Gereed-tot-hinken, die helemaal op krukken naar de hemelstad ging. Toen hij echter de rivier de Jordaan inging, liet hij de krukken liggen. Dan is daar Gezeglijk, die zijn zwakke verstand meenam tot helemaal aan de oever van de rivier en het daar achterliet en bevel gaf dat het op een mesthoop begraven moest worden zodat niemand het zou kunnen erven. Dan is daar ook mijnheer Vrezende, die over een strootje placht te struikelen en altijd bang was als hij maar een regendruppel zag, omdat hij dacht dat de hemelvloeden op hem neergelaten zouden worden. En u herinnert zich mijnheer Wankelmoedig en juffrouw Zeer Bevreesd, die zo lang opgesloten waren in de kerker van Reus Wanhoop, dat zij bijna gestorven waren van de honger. Er was weinig anders van hen over dan vel en bot. En mijnheer Kleinmoedig, die in de grot gehaald was door Reus Sla Goed, die hem juist wilde opeten toen Groothart te hulp kwam om hem te verlossen. John Bunyan was een heel wijs man. Hij heeft veel van zulke karakters in zijn boek verwerkt omdat er zo velen zijn. Hij heeft het niet gelaten bij een mijnheer Gereed-tot-Hinken, maar hij heeft ons zeven of acht karakters getekend, omdat hij zelf in zijn eigen tijd ook een van hen geweest was en vele anderen gekend had, die dezelfde weg gingen. Ik twijfel er niet aan of ik heb hier vanmorgen een grote verzameling van dit soort mensen. Laat me nu het ongemak van Klein Geloof beschrijven.
Het eerste ongemak van Klein Geloof is dat terwijl het altijd zeker is van de hemel, het zelden zo denkt.Klein Geloof is net zo zeker van de hemel als Groot Geloof. Als Jezus Christus op de laatste dag Zijn edelstenen vergadert, dan neemt Hij de kleine parels net zo goed tot Zich als de grote. Een diamant, hoe klein ook, is waardevol omdat het een diamant is. Zo ook het geloof. Hoe klein ook; als het echt geloof is, dan zal Christus nooit zelfs ook maar het kleinste siersteentje uit Zijn kroon verliezen. Klein Geloof is altijd zeker van de hemel, omdat de naam van Klein Geloof in het boek des eeuwigen levens is. Klein Geloof werd door God uitverkoren voor de grondlegging van de wereld. Klein Geloof werd gekocht met het bloed van Christus, ja en hij kostte evenveel als Groot Geloof. “Ieder een penning” was de prijs van de verlossing. Iedereen, groot of klein, prins of boer, moet zichzelf vrijkopen met een penning. Christus heeft ze allen gekocht met hetzelfde dure bloed. Klein Geloof is altijd zeker van de hemel, want God is het goede werk in hem begonnen en Hij zal het voortzetten. God heeft hem lief en zal hem liefhebben tot het einde toe. God heeft voorzien in een kroon voor hem en Hij zal niet toelaten dat de kroon daar komt te hangen zonder een hoofd. Hij heeft voor hem een woning gebouwd in de hemel en Hij zal niet toelaten dat het huis voor eeuwig leeg blijft staan. Klein Geloof is altijd veilig, maar hij weet het maar zelden. Als u hem ontmoet, dan is hij soms bang voor de hel. Vaak is hij bang dat de toom van God op hem blijft. Hij zal u vertellen dat het land aan de andere kant van de vloed nooit kan behoren aan een worm als hij. Soms is het omdat hij zich zo onwaardig voelt, een andere keer omdat hij meent dat de dingen van God te goed te zijn om waar te wezen. Of hij kan niet denken dat zij waar kunnen zijn voor iemand als hij. Soms is hij bang dat hij niet uitverkoren is. Een andere keer dat hij niet goed geroepen is, dat hij niet op de juiste manier tot Christus is gekomen. Een andere keer is hij bang dat hij niet zal volharden tot het einde toe. En als u duizend van zijn angsten zou wegnemen, dan heeft hij morgen zeker nog een heel leger van hen, want ongeloof is een van die dingen, die u niet kunt vernietigen.
Bunyan zegt dat ongeloof evenveel levens heeft als een kat en dat je het keer op keer kunt doden, maar het blijft leven. Het is een van die nare onkruidsoorten, dat in de grond sluimert zelfs nadat het verbrand is en het heeft maar weinig aanmoediging nodig om weer te groeien. Groot Geloof is zeker van de hemel en hij weet dat. Hij klimt naar de top van Pisga en overziet het landschap. Hij drinkt de geheimen van het Paradijs in al voordat hij de paarlen poorten ingaat. Hij ziet de straten met goud geplaveid. Hij ziet de muren van de stad, waarvan de funderingen van kostbare stenen zijn. Hij hoort de mystieke muziek van de verheerlijkten en mikt op aarde al de geuren van de hemel. Maar arme Klein Geloof kan haast niet naar de zon kijken. Hij ziet het licht maar zelden, hij tast rond in de vallei en terwijl alles veilig is, waant hij zichzelf altijd onveilig. Dat is een van de nadelen van Klein Geloof.
Nog een nadeel is, dat Klein Geloof altijd meent niet genoeg geloof te bezitten, terwijl hij altijd genoeg genade bezit.Het is Kleingeloofs belofte: “Mijn genade is u genoeg.” Hij zal genoeg genade hebben om hem naar de hemel te brengen en Groot Geloof zal niet meer hebben. De grootste heilige ontdekte op het moment dat hij de hemel binnentrad dat hij er binnen ging met een lege beurs. Hij had zijn laatste korst brood opgegeten, toen hij er aankwam. Het manna hield op, toen de kinderen van Israël Kanaänbinnengingen. Zij hadden niets het land mee in te nemen. Daar begonnen zij het koren van het land te eten toen het manna van de woestijn ophield. Maar Klein Geloof is altijd bang dat hij niet genoeg genade zal hebben. U ziet hem in nood: “O,” zegt hij, “ik zal mijn hoofd niet boven water kunnen houden.” Geloofd zij God, hij kan nooit verdrinken. Als u hem in voorspoed ziet, dan is hij bang bedwelmd te raken door trots en dat hij af zal dwalen als Bileam. Als u hem ontmoet als hij wordt aangevallen door de vijand, dan kan hij haast geen twee woorden voor zichzelf spreken en hij laat de vijand alles van hem vorderen. Als u hem ontmoet in de strijd van de Heere Jezus Christus, dan houdt hij zijn zwaard stevig genoeg vast, de beste man, maar hij heeft niet veel kracht in zijn arm om zijn zwaard met kracht neer te laten komen. Hij kan maar weinig doen, want hij is bang dat Gods genade niet genoeg voor hem zal zijn.
Groot Geloof daarentegen, kan de wereld laten schudden. Wat geeft hij om nood, om verzoeking, of om plicht? Hij zou alleen een heel leger aankunnen als God het hem opdroeg. “Met een ezelskinnebakken, een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen.” Er is geen vrees dat zijn kracht tekort zal schieten. Hij kan alles doen en alle lijden verdragen, want Zijn God is daar. Wat er ook gebeurt, Gods arm is altijd toereikend voor hem. God vertrapt zijn vijand. Klein Geloof vertrapt ook sterken, maar hij weet het niet. Hij doodt zijn vijanden, maar hij heeft niet voldoende zicht om de verslagenen te zien. Hij slaat dikwijls zo hard dat zijn vijanden terugtrekken, maar hij meent dat zij er nog altijd zijn. Hij beeldt zich wel duizend spoken in en als hij zijn echte vijanden op de vlucht gedreven heeft, dan maakt hij andere en beeft voor de spoken die hij zelf heeft gemaakt. Klein Geloof zal zeker ontdekken dat zijn kleren niet verouderen, dat zijn schoenen van ijzer en koper zijn en dat, zo zijn dagen zijn, zo zijn kracht zal zijn. Maar hij zal de hele weg door klagen, omdat hij denkt dat zijn kleren verslijten, dat zijn voeten blaren zullen krijgen en zeer zullen gaan doen en hij is erg bang dat de dag te zwaar voor hem zal zijn en dat het kwaad van de dag zwaarder zal wegen dan zijn genade. Ach, het is een groot ongemak om een klein geloof te hebben, want Klein Geloof verdraait alles in zorg en verdriet.
Er is nog een verdrietig ongemak aan Klein Geloof, namelijk dat als Klein Geloof zwaar wordt verzocht om te zondigen, hij geneigd is om te vallen. Groot Geloof kan best strijden met de vijand. Satan komt en zegt: “Al deze dingen zal ik u geven, indien gij, neervallende, mij zult aanbidden.” “Nee,” zeggen wij, “u kunt ons al die dingen niet geven, want zij zijn al van ons.” “Nee,” zegt de duivel, “jullie zijn arm en naakt en ellendig.” “Ach,” zeggen wij tegen hem, “toch zijn al deze dingen van ons en het is goed voor ons om arm te zijn. Het is goed voor ons om zonder aardse goederen te zijn, anders zou onze Vader ze ons wel geven.” “O,” zegt Satan, “u bedriegt uzelf, u hebt geen deel aan deze dingen, maar als u mij wilt dienen, dan zal ik u hier rijk en gelukkig maken.” Groot Geloof zegt: “U dienen, vijand! Ga weg! Biedt u mij zilver? Kijk, God geeft mij goud. Zegt u tegen mij: “Ik zal u dit geven als u ongehoorzaam bent?” Dwaas die u bent, ik krijg wel duizend keer zoveel voor mijn gehoorzaamheid aan God!” Maar als Satan Klein Geloof ontmoet, zegt hij tegen hem: “Indien gij Gods Zoon zijt, werpt uzelven nederwaarts” en arme Klein Geloof is zo bang dat hij geen zoon van God is dat hij geneigd is om in te gaan op het voorstel. “Daar,” zegt Satan, “dat alles zal ik u geven als u God ongehoorzaam wilt zijn.” Klein Geloof zegt: “Ik ben niet helemaal zeker dat ik een kind van God ben” en hij is geneigd om in zonde te vallen vanwege de kleinheid van zijn geloof.
Toch moet ik tegelijkertijd opmerken dat ik sommige kleingelovigen gezien heb, die veel minder dan anderen geneigd waren om in zonde te vallen. Zij waren zo bang hun voet verkeerd te plaatsen, dat zij de ene voet niet voor de andere durfden te zetten. Zij durfden hun lippen haast niet te openen, maar zij baden: “O Heere, opent Gij mijn lippen,” bang dat zij een verkeerd woord zouden zeggen als zij zouden spreken. Zij waren altijd bang dat zij onwetend in zonde zouden vallen. Zij hadden een heel teer geweten. Wel, van zulke mensen houd ik wel. Ik heb weleens gedacht dat Klein Geloof Christus steviger vasthoudt dan anderen. Iemand die bijna verdrinkt, klemt de plank nog steviger vast. Naarmate zijn hoop kleiner wordt, wordt zijn greep vaster. Wel, geliefden, dit is vrucht van tere gewetens en niet van Klein Geloof. Voorzichtig lopen is niet het gevolg van Klein Geloof. Het kan ermee samengaan en zo kan het Klein Geloof redden, maar een klein geloof zelf is gevaarlijk. Het legt ons open voor ontelbare verleidingen en het neemt veel van onze kracht om ze te weerstaan weg. De blijdschap des Heeren, die is uw sterkte en als die vreugde ophoudt, dan wordt u zwak en heel geneigd om af te dwalen.
Beste kleingelovigen, ik zeg u dat het ongemakkelijk is om altijd zo te blijven, want u hebt vele nachten en weinig dagen. Uw jaren zijn als Noorse jaren: erg lange winters en erg korte zomers. U klaagt veel, maar u juicht weinig; u speelt vaak op de klaagtonen, maar slechts zelden op de loftrompet. Ik wilde wel dat u wat andere tonen zou laten horen. Waarom zouden de kinderen van een Koning al hun dagen rouwen? Het is niet Gods wil dat u altijd treurig bent. “Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: verblijdt u.” O, u die gevast hebt, zalf uw hoofd en was uw gezicht, zodat u niet lijkt te vasten voor de mensen. O, u die verdrietig bent, “het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart.” Verblijdt u daarom, want u zult Hem prijzen. Zeg tegen uzelf: “Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! En wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezicht, en mijn God.”
2. Nu we het ongemak en de nadelen van een klein geloof gezien hebben, laat mij u een paar regels voor de versterking van het geloofgeven. Als u wilt dat uw klein geloof groeit tot groot geloof, dan moet u het goed voeden. Geloof is een etende genade. Het vraagt u niet om dingen die gezien worden, maar om de belofte van de dingen die niet gezien worden, dingen die eeuwig zijn. Ik vraag u of u houdt van het mediteren over Gods Woord. Hebt u de beloften bestudeerd? Is het uw gewoonte om deze heilige zaken iedere dag met u mee te dragen? Nee? Dan zeg ik u dat ik mij niet verbaas over uw ongeloof. Hij die zich dikwijls bezighoudt met de beloften, zal door genade snel ontdekken dat er veel ruimte is om ze te geloven. Neem elke dag een belofte, mijn vriend, en neem die met u mee waar u ook heen- gaat, onderstreep hem, leer hem uit het hoofd en herkauw hem. Doe niet als sommigen, die denken dat het de plicht is van een christen om elke morgen een hoofdstuk te lezen. Zij lezen er een zo lang als hun arm, zonder er iets van te begrijpen. Nee, zoek een tekst van uw keuze uit en bidt gedurende de dag of God het voor u duidelijk wil maken. Doe als Luther. Luther zei: “Als ik een belofte te pakken krijg, dan kijk ik ernaar als naar een fruitboom. Ik denk: daar hangt het fruit boven mijn hoofd en als ik het wil hebben, dan moet ik de boom heen en weer schudden. Ik neem dus een belofte en ik mediteer erover. Ik schud hem heen en weer en soms valt het rijpe fruit in mijn hand. Een andere keer wil het fruit niet zo goed vallen, maar ik stop nooit totdat ik het heb. Ik schud, ik schud de hele dag door; ik draai de tekst om en om en op het laatst valt de granaatappel naar beneden en mijn ziel is vertroost door de appels, want ik was ziek van liefde.” Doe dat, christen. Wees veel bezig met de beloften. Doe veel zaken met deze poeders van de koopman. Er is veel parfum in elke belofte van God. Neem zo’n belofte – het is een albasten kruik – breek hem door meditatie en de zoete geur van het geloof zal uw huis vullen.
Nogmaals,beproef de beloftenen op die manier zal uw geloof versterkt worden. Als u eens in nood komt, neem een belofte en zie of hij waar is. Stel, u hebt haast geen brood meer. Neem deze belofte “uw brood zal u gegeven worden, uw water zal zeker zijn.” Sta ‘s morgens op als er niets in de kast is en zeg “ik zal kijken of God deze belofte waar zal maken” en als Hij dat doet, vergeet het niet, schrijf het op, onderstreep het in uw Bijbel. Doe als die oude vrouw, die een B en een W bij bepaalde beloften schreef. Het betekent “Beproefd en Waar,” vertelde zij haar predikant, “zodat, als ik weer in nood kom, ik niet anders kan doen dan geloven.” Wordt u door de duivel verzocht? Er is een belofte die luidt: “Wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden.” Neem die belofte en probeer het en als u het beproefd hebt, maak er een aantekening bij en zeg: “Dit weet ik zeker, want ik heb ondervonden dat het waar is.” Er is niets in de wereld dat het geloof zo kan bevestigen als bewijs. Iemand zegt: “Ik wil feiten.” Zo is het ook met de christen. Wat hij wil, is een feit om hem te laten geloven. Hoe ouder u wordt, hoe groter uw geloof behoort te worden, want u hebt zoveel meer feiten om uw geloof mee te steunen, om u te dwingen God te geloven.
Denk maar eens aan een man van zeventig. Wat een stapel bewijsmateriaal zou hij hebben kunnen verzamelen als hij al Gods voorzienende goedheid en al Zijn liefdevolle goedertierenheid zou hebben opgeschreven? U verbaast zich niet als u iemand met witte haren van ouderdom hoort zeggen: “Vijftig jaar heb ik God gediend en Hij heeft mij nooit in de steek gelaten. Graag wil ik getuigen van Zijn trouw. Al wat Hij beloofd heeft, heeft Hij mij gegeven.” Nu, wij die nog maar jonge beginnelingen zijn, moeten niet verwachten dat ons geloof nu al zo sterk zal zijn als het in de toekomst eens zal wezen. Elk voorval van Gods liefde moet ons meer in Hem doen geloven en elke belofte die Hij vervult, moet ons dwingen om te zeggen dat God zoveel van deze beloften vervuld heeft en dat Hij ze alle zal vervullen tot het einde toe. Maar het erge is dat wij ze allemaal vergeten en wij krijgen grijze haren en wij hebben nog niet meer geloof dan toen wij begonnen, omdat wij Gods herhaalde antwoorden vergeten hebben. En alhoewel Hij Zijn beloften vervuld heeft, hebben wij ze begraven laten liggen in vergetelheid.
Nog een plan dat ik u kan aanraden om uw geloof te versterken, alhoewel niet zo uitmuntend als het vorige, is om te gaan met godvrezende en dikwijls beproefde mensen.Het is verbazend hoe jonge mensen verfrist worden in hun geloof door te spreken met oude en gevorderde christenen. Stel dat u veel twijfelt en in nood bent. U rent naar een oude broeder toe, en u zegt: “O mijn beste vriend, ik ben bang dat ik helemaal geen kind van God ben. Vreselijke godslasterlijke gedachten kwamen op in mijn hart. Ik zou dit nooit kunnen ervaren, als ik een kind van God was, dan.” De oude man glimlacht en zegt: “Ach, je bent nog niet zolang op de hemelweg, want dan zou je wel beter weten. Ik heb die gedachten zo vaak. Zo oud dat ik ben, alhoewel ik de volle verzekering al zolang heb genoten, toch zijn er tijden dat ik de heinel zou willen geven voor een greintje geloof. Op zulke momenten kon ik niet denken dat de hemel de mijne was, want ik kon nog geen greintje geloof in mijzelf vinden, alhoewel het er is.” En hij zal u vertellen van de soevereine Liefde die hem vasthield en door welke gevaren hij gekomen is. Van de verleidingen die hem dreigden te pakken te krijgen en van de wijsheid die zijn voeten leidde. Hij zal u vertellen van zijn eigen zwakheid en van Gods almacht, van zijn eigen leegheid en van Gods volheid, van zijn eigen veranderlijkheid en van Gods onveranderlijkheid. Als u, nadat u met zo’n man gesproken hebt, nog niet gelooft, dan bent u zeker wel erg zondig, want “in den mond van twee of drie getuigen bestaat alle woord.” Als er velen zijn die van God kunnen getuigen, dan zou het wel een grove zonde zijn nog aan Hem te twijfelen.
Nog een manier waardoor u groei in het geloof kan krijgen, is te proberen om zoveel mogelijk los van uzelf te komen.Ik heb uit alle macht geprobeerd een positie van volmaakte onverschilligheid voor alle mensen te bereiken. Ik heb vaak ondervonden dat ik veel geprezen werd in gezelschap, en wanneer mijn hart er een beetje voor openging en ik erop ging letten en er blij mee was, dat ik de volgende keer de kritiek en de afschuw erg voelde. Het feit dat ik de lof incasseerde, dwong mij ook de kritiek te incasseren. Daarom probeer ik vooral de laatste tijd noch de lof, noch de kritiek van mensen op te merken, maar mijn hart eenvoudig te richten op de wetenschap dat ik een goede reden heb voor alles wat ik onderneem. Ik ben me bewust dat ik God probeer te dienen met slechts oog voor Zijn eer en daarom past het mij niet om lof of kritiek van mensen te ontvangen. Het past mij om zelfstandig, op de enige rots van goed gedrag, te staan. Hetzelfde zal voor u gelden.
Mogelijk vindt u uzelf op een dag vol goede daden en genade en de duivel vleit u: ach, je bent een prachtige christen. Nu kan je je wel bij de kerk aansluiten. De kerk zal vereerd zijn. Kijk maar eens hoe goed het je gaat. En onbewust gelooft u de verleidingsmuziek en u gelooft al half dat u werkelijk in genade groeit. Nou, de volgende dag vindt u uzelf wel erg laag in goddelijke zaken. Mogelijk valt u zelfs in de een of andere zonde en nu zegt de duivel: “Ach, jij bent geen kind van God; kijk naar je zonden!” Geliefde, de enige manier waarop u het geloof kunt behouden, is boven de eigenroem en de zelfkritiek te staan. Om eenvoudig uit het bloed te leven en de verdienste van onze Heere Jezus Christus. Hij die te midden van al zijn deugden kan zeggen: “Deze zijn niets waard. Mijn hoop is nergens op gevestigd dan op Jezus Christus’ volbrachte offer”, zo iemand zal zijn geloof constant vinden. Ook als de zonden de overhand hebben, want hij zal zeggen: “Eens was ik vol goede daden en toen vertrouwde ik niet op mijzelf. Nu ik geen goede daden over heb, vertrouw ik nog op mijn Verlosser, want wat er ook mag veranderen, Hij verandert nooit. Als ik maar iets op mijzelf moest vertrouwen, dan zou dat vertrouwen altijd op en neer gaan, op en neer. Maar omdat ik steun op wat Christus gedaan heeft, omdat Hij de steunpilaar van mijn hoop is, mag er gebeuren wat er gebeurt, maar mijn ziel rust zeker, vrijmoedig in geloof.” Geloof zal nooit zwak zijn wanneer “zelf’ zwak is, maar als “zelf’ sterk is, dan kan geloof niet sterk zijn, want “zelf’ is ongeveer wat de tuinman de dief noemt, de uitloper onder aan de boom. Die dief zuigt slechts de voeding van de boom op en draagt nooit vrucht. Nu, “zelf’ is zo’n dief, die de voeding van het geloof opzuigt, en u moet deze afsnijden. Anders zal het geloof altijd een klein geloof blijven en u zult moeite hebben om enige troost in uw ziel te behouden.
Echter, het is mogelijk dat de enige manier waarop het geloof kan groeien door grote moeilijkhedenheen is. Wij groeien niet zo hard in geloof op zonnige dagen. Geloof wordt door de zachte dauw van de hemel niet verkregen. Het komt vaak in een wervelwind of storm. Kijk naar de oude eiken. Hoe kwamen zij zo diep geworteld in de aarde? Vraag het de maartwinden en zij zullen het u vertellen. Het was niet de aprilbui die het deed of de warme Mei zon, maar het was de wilde maartwind die de boom heen en weer schudde, die zijn wortelen dwong om zich om de rotsen te slaan. Zo moet het ook met ons zijn. Wij worden geen grote soldaten thuis in de barakken. Die worden tijdens vliegende kogels en bulderende kanonnen gemaakt. Wij kunnen niet verwachten goede zeelieden te worden op de vijver in het park.
Die moeten ver weg gemaakt worden, op de grote zee, waar de woeste winden huilen en de donder rolt als de trommels in Gods oorlogsmars. Stormen maken van mannen stoere en sterke zeelui. Zij zien de werken van de Heere en Zijn wonderen in de nood. Zo ook met christenen. Groot Geloof moet veel beproevingen hebben. Mijnheer Groothart zou nooit mijnheer Groothart geweest zijn, wanneer hij niet eens mijnheer Grote Moeilijkheid zou zijn geweest. Dapper-voor-de-waarheid zou nooit zijn vijanden op de vlucht hebben kunnen jagen en zo dapper hebben kunnen wezen, wanneer de vijanden hem niet eerst aangevallen hadden. Zo ook met ons. Wij moeten veel moeilijkheden verwachten voordat wij veel geloof zullen verkrijgen.
Hij die een groot geloof wil hebben, moet gebruiken wat hij heeft.Ik zou morgen niet graag paarden gaan beslaan of hoefijzers maken op een aambeeld. Ik ben er zeker van dat mijn arm heel zeer zou gaan doen in het eerste uur dat ik de zware hamer op zou tillen en hem zo vaak zou laten neerkomen. De reden dat de arm van de smid niet moe wordt, is dat hij hieraan gewend is. Hij heeft dit elke dag gedaan, jarenlang, totdat hij een sterke arm gekregen heeft. Hij laat u zijn sterke spieren zien die nooit moe worden en rolt zijn mouw op. Door gebruik zijn zij zo sterk geworden. Wilt u een sterk geloof krijgen? Gebruik het dan. U, luie Lig-op-bed-christen, die naar de kerk gaat en er plaats neemt en onze preken beluistert, U praat over “het goed hebben”, maar u denkt nooit overgoed doen!U, die onder uw ogen de hel vol laat worden, en toch te lui bent om uw handen uit te steken en de strootjes uit het brandende vuur te trekken! U, die de zonde in de straat heen en weer ziet rennen en toch nooit een voet uitsteekt, trachtende de stroom te stoppen. Ik verbaas mij niet dat u klaagt over de kleinheid van uw geloof. Het moet wel klein zijn. U doet maar weinig, en waarom zou God u meer kracht geven dan u van plan bent te gebruiken? Sterk geloof moet altijd een geoefend geloof zijn en hij, die het geloof dat hij heeft, niet durft te gebruiken, zal niet meer krijgen. “Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het degene, die de tien talenten heeft, omdat hij er niet mee gehandeld heeft.” Dominee Whitefield klaagde niet vaak over gebrek aan geloof. Wanneer hij dit al deed, dan was het wanneer hij slechts negen keer per week preekte.
Hij klaagde nooit wanneer hij zestien keer per week preekte. Lees Grimsby’slevensgeschiedenis. U vindt hem niet vaak moedeloos, wanneer hij vierentwintig keer preekte in zeven dagen. Het gebeurde wanneer hij een beetje ledig werd en slechts twaalf keer preekte.
Blijf bezig met alles wat u bezit en er is weinig vrees dat uw geloof zwak wordt. Het gaat met ons geloof als met jongens in de winter. Daar zitten ze rond het vuur, hun handen wrijvend om het bloed in beweging te houden. Ze vechten bijna voor het plekje het dichtst bij het vuur. Dan komt de vader en zegt: “Jongens, dit gaat niet, jullie worden op deze manier nooit warm. Aan het werk, jullie!’’ Dan gaan ze allemaal naar buiten en komen later binnen met een rode gloed op hun wangen. Hun vingers tintelen niet meer en zij zeggen: “Vader, we wisten niet dat het zo warm was.” Zo moet het ook met u. U moet aan het werk als u een vast en warm geloof wilt hebben. Het is waar, uw werken kunnen u niet redden, maar geloof zonder werken is dood, bevroren. Geloof met werken gepaard, groeit tot een rode warmte van vurigheid en tot de kracht van stabiliteit. Ga zondagsschoollessen geven of pluk zeven of acht arme, vodderige kinderen van de straat. Ga de arme oude vrouw in haar krot bezoeken. Bezoek een arm stervend schepsel in een achterbuurt van onze grote stad. En u zult zeggen: “Hoe wonderlijk is mijn geloof verfrist, alleen door iets te doen.” Terwijl u anderen van water voorzag hebt u uzelf water gegeven.
Mijn laatste advies is het beste. De beste manier om uw geloof te versterken, is om omgang met Christuste hebben. U kunt niet ongelovig zijn, wanneer u met Christus leeft. Als Zijn linkerhand onder mijn hoofd is en Zijn rechterhand mij omhelst, dan kan ik niet twijfelen. Als mijn Geliefde aan Zijn tafel zit en Hij mij in Zijn feestzaal leidt en Zijn liefde Zijn banier over mij is, dan kan ik werkelijk geloven. Mijn ongeloof beschaamt en verstopt zich, wanneer ik met Hem feestvier. Spreek, u, die in grazige weiden geleid bent en mocht liggen aan de stille wateren! U, die Zijn stok en Zijn staf gezien hebt en ze nog hoopt te zien, zelfs als u door het dal van de schaduw des doods gaat! Spreek, u die aan Zijn voeten hebt gezeten met Maria of uw hoofd op Zijn borst hebt gelegd met de geliefde Johannes! Hebt u het niet ondervonden dat toen u zo dicht bij Christus was, uw geloof vast was en toen u ver weg was, uw geloof toen zwak was? Het is onmogelijk Christus te zien en dan aan Hem te twijfelen. Wanneer u Hem niet ziet, dan twijfelt u aan Hem, maar als u in gemeenschap met Hem leeft, dan bent u als het ooilam uit de gelijkenisvan Nathan, want u ligt aan Zijn borst en u eet van Zijn tafel en drinkt uit Zijn beker. U moet geloven zoals een Geliefde tot u spreekt en zegt: “Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom!” Dan is er geen aarzeling, dan moet u opklimmen, uit de lage landen van uw twijfel naar de heuvels van verzekering.
3. Nu concluderend: er is een zekere hoogte die het geloof zeker kan bereiken wanneer het ijverig beoefend wordt.Kan iemands geloof dan zo vast worden dat hij nooit weer zal twijfelen? Ik antwoord: “Nee.” Hij die het meest vaste geloof heeft, zal treurige perioden van moedeloosheid kennen. Ik veronderstel dat er haast geen christen is geweest, die niet op het een of andere tijdstip de pijnlijkste twijfels heeft gehad over zijn aanneming in de Geliefde. Al Gods kinderen zullen aanvallen van twijfel hebben, zelfs zij die gewoonlijk vaststaan in hun geloof. Is het mogelijk dat iemand het geloof zo beoefent, dat hij onfeilbaar zeker weet dat hij een kind van God is? Zo zeker dat alle twijfel en vrees die op hem afkomen, niet in staat zijn hem in zulke omstandigheden te sterk te worden? Ik antwoord: “Ja, dat kan hij zeker.” Een mens kan in dit leven net zo zeker zijn van zijn aanneming in Christus zoals hij dit van zijn eigen bestaan is. Dit is mogelijk en er zijn hier mensen die deze dierbare staat en dit voorrecht al jaren genoten hebben. We bedoelen niet voor jaren achtereen; onze vrede is onderbroken geweest. Wij zijn nu en dan onderhevig geweest aan twijfel, maar toch heb ik zulke mensen gekend. Eén kende ik heel goed. Hij zei dat hij dertig jaar lang bijna onveranderlijk een volkomen besef van zijn aanneming in Christus had genoten. “Ik heb”, zei hij, “heel vaak een besef van zonde gehad, maar daarbij heb ik de kracht van het bloed van Christus mogen beseffen. Zo nu en dan ben ik wel eens een tijdje erg moedeloos geweest, maar toch mag ik zeggen dat ik over het algemeen gesproken dertig jaar lang de meest volkomen verzekering van mijn aanneming in de Geliefde heb genoten.”
Ik ga ervan uit dat een groot deel van Gods volk meestal kan zeggen: “Ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.” Ik zal proberen de staat van de christen te schilderen. Hij mag zo arm zijn als armoede hem maar kan maken, maar hij is rijk. Hij is niet bezorgd voor de dag van morgen, want die zal voor het zijne zorgen. Hij werpt zich op de voorzienigheid van God. Hij gelooft dat Hij die de leliën bekleedt en de raven voedt, Zijn kinderen geen honger zal laten lijden of blootsvoets zal laten gaan. Hij heeft maar weinig aandacht voor zijn tijdelijke huis. Hij vouwt zijn armen en drijft op de stroom van de voorzienigheid en zingt de hele weg, of hij nu langs een modderplaat komt, donker, akelig en schadelijk of langs een mooi paleis in een heerlijke vallei. Hij verandert zijn positie niet, hij beweegt zich niet en strijdt niet, hij heeft geen wil noch wens aangaande de richting waarheen het gaat. Het is zijn enige wens om stil te liggen in Gods hand en geen andere wil te kennen dan de Zijne. Als de storm over zijn hoofd raast, dan merkt hij dat Christus een schuilplaats voor de storm is. Als het erg warm is, dan merkt hij dat Christus de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land is. Hij werpt slechts zijn anker diep in de zee en als de wind waait, slaapt hij. Stormen mogen rond zijn oren waaien; de masten kraken en alle spanten staan op breken en elke nagel wordt er haast uitgetrokken, maar hij slaapt rustig: Christus staat aan het roer. Hij zegt: “Mijn anker is geworpen in het binnenste van het voorhangsel, ik weet dat het zeker en vast is.” De aarde schudt onder zijn voeten, maar hij zegt: “Al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën, wij zullen niet vrezen, want God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.” Vraag hem naar zijn eeuwige belangen en hij zal u vertellen dat zijn enige vertrouwen in Christus is en dat, al moet hij sterven, hij weet dat hij vrijmoedig zal staan op de laatste grote dag, gekleed in zijn Zaligmakers gerechtigheid. Hij spreekt zeer vrijmoedig, alhoewel hij zich nooit op iets in zichzelf beroemt. Hij heeft geen tijd de lichtzinnige dans van aanmatiging te dansen, hij staat vast op de rots van vertrouwen.
U denkt misschien dat hij trots is? Ach nee, hij is een nederig man, hij ligt diep gebogen voor het kruis, maar niet voor u. Hij kan u vrijmoedig in het gezicht zien en u vertellen dat Christus machtig is om het pand dat bij Hem weggelegd is, te bewaren. Als hij sterft, mag hij op het kussen van de belofte zijn hoofd leggen, en zijn leven uitblazen aan de borst van Zijn Verlosser, zonder een strijd of een klacht, overwinnend in de armen van de dood. Hij zal de dood uitdagen zijn angel uit te steken en het graf uitdagen om zijn overwinning te vragen. Dit is wat een vast geloof uitwerkt. Ik herhaal, de zwakste in de wereld kan het verkrijgen door ijverige beoefening. Zoek slechts de verfrissende invloed van de Heilige Geest en wandel in Christus’ geboden en leef dicht bij Hem en u, die een dwerg bent als Zacheüs, zult een reus worden. De hysop aan de muur zal groeien tot de waardigheid van een ceder van de Libanon. En u die vlucht voor vijanden, zult in staat zijn er duizend achterna te jagen en twee van u zullen er tienduizend op de vlucht drijven. Moge de Heere Zijn arme kleinen zo laten groeien!
En voor u, die geen geloof in Christus bezit, laat mij u herinneren aan een verdrietige zaak, namelijk dat het “zonder geloof onmogelijk is Gode te behagen.” Als u uw vertrouwen niet op Christus gesteld hebt, dan is God elke dag vertoornd op u. “Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.” Ik smeek u, werp uzelf op Christus, Hij is uw vertrouwen waard. Er is niemand anders om te vertrouwen. Hij wil u aannemen. Hij nodigt u uit. Hij heeft voor u Zijn bloed vergoten. Hij pleit voor u. Geloof in Hem, want, zo luidt Zijn belofte: “Hij die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.” Doe beide. Geloof in Hem en belijdt dan uw geloof in de doop en de Heere zal u zegenen en u tot het einde vasthouden en bewaren en Hij zal u geweldig in het geloof doen groeien tot eer van God. Moge de Heere Zijn zegen hieraan toevoegen.
Amen.