Er zijn maar weinig onderwerpen die dringender de overdenking van een predikant of de aandacht van de hoorder vragen dan geloof. Deze preek, gehouden in de concertzaal van Surrey op 21 augustus 1859, biedt ons enige aspecten van deze christelijke genade op een praktische en indrukwekkende manier.
Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijde, maar word niet beschaamd; want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag, 2 Timotheüs 1:12
leder van ons, ongeacht onze bevindelijke staat, zal een verzekering van onze veiligheid in Christus nuttig vinden. Toen Jezus Zijn zeventig uitgekozen discipelen uitstuurde, deden zij grote wonderen, omdat Jezus hun deze macht gegeven had. Toen zij terugkwamen, vertelden zij Hem, begrijpelijk genoeg enigszins opgewonden, van hun daden. Jezus bemerkte hun geneigdheid tot trots. Hij nam het waar in de uiting: “Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw naam.” Daar zat veel zelfverheerlijking en opschepperij bij. Welk middel, denkt u, gebruikte Hij?
Wat was de heilige les die Hij hun leerde te voorkomen dat zij zich bovenmate zouden gaan verheffen? “Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn,” zei Hij, “maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen.” De verzekering van ons eeuwig aandeel in Christus, kan helpen ons nederig te houden in de dag van onze voorspoed. Als God onze weelde vermeerdert, als Hij onze ondernemingen zegent, dan geeft Hij tegenwicht door de verzekering dat wij iets beters hebben dan deze dingen en dat wij daarom ons hart niet op aardse zaken moeten stellen, maar op de dingen hierboven. Laat ons hart daar zijn, waar onze grootste schat is. Beter dan enig lancet het bloed uit onze ontzettende pocherij kan doen spuiten, beter dan enig medicijn de brandende koorts uit onze trots kan verjagen, beter dan het krachtigste purgeermiddel kan werken, is deze heerlijke en heilige wijn van het verbond, een herinnering aan onze veiligheid in Christus.
Dit, dit alleen, aan ons geopenbaard door de Heilige Geest, zal voldoende zijn ons in die gelukkige nederigheid te houden, welke de ware gestalte is voor de volwassene in Christus Jezus. Maar merk op dat, het- zelfde feit dat ons in voorspoed nederig houdt, ons in tegenspoed weerhoudt van wanhoop. Want, let hier maar op, de apostel was omringd door een grote portie tegenspoed. Hij was omringd door moeilijkheden. Hij leed innerlijk en uiterlijk, en toch zegt hij: “Maar ik word niet beschaamd.” Wat is het dan dat hem weerhoudt van de ondergang? Het is dezelfde waarheid die de discipelen destijds weerhield van overweldigende trots. Het is de zoete overtuiging van zijn deel in Christus. “Want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.” Christenbroeders en -vrienden, verkrijg dan verzekering.Wees niet tevreden met hoop, verkrijg zekerheid. Rust niet in geloof, streef naar de volle verzekering van geloof en wees nooit tevreden, mijn hoorder, totdat u kunt zeggen dat u zeker bent van uw uitverkiezing, dat u zeker bent van uw verzoening en dat u zeker bent van uw volharding tot die dag.
Ik stel voor vanmorgen over deze tekst te preken, zodat de tekst mag dienen tot stichting van de bekeerde en tot de bekering van de zondaar. Ik zal mijn tekst heel eenvoudig verdelen: eerst zien we de geleidelijke actie in het leven van een christen,namelijk het overgeven van ons eeuwig heil in de handen van Christus. Ten tweede zien wij de rechtvaardiging van deze grote daad van vertrouwen:“Ik weet, Wien ik geloofd heb.” Nee, ik heb niet geloofd in iemand wiens karakter ik niet ken, ik ben niet dwaas, maar ik heb zekere gronden voor wat ik gedaan heb. En dan hebben wij ten derde het gezegende gevolg van dit vertrouwen:ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, te bewaren wat ik bij Hem heb weggelegd.
1. De grootste daad in het leven van een christen. Ik ben bang dat wij met ons gepreek te vaak de eenvoudige uitleg van de nodige daad in de bekering weglaten. Ik heb ontdekt dat de bezorgde zoeker vele van onze kerken kan bezoeken, maand in, maand uit en dat hij toch nog geen duidelijk idee heeft van wat hij moet doen om zalig te worden. Hij kan met een vaag besef dat hij moet geloven, weggaan, maar wat het is dat hij moet geloven, weet hij niet. Het gaat hem mogelijk enigszins dagen dat hij gered moet worden door de verdiensten van Christus, maar hoe die verdiensten verkregen kunnen worden door hem, dat moet hij maar raden. Ik weet dat dit tenminste mijn situatie was toen ik oprecht bezorgd was om te doen of te wezen dat wat mijn ziel kon redden. Ik tastte volledig in het duister over hoe ik mijn zaligmaking volledig zeker kon stellen. Nu, ik hoop dat ik dit vanmorgen in zo’n licht kan plaatsen dat hij die rent, het lezen kan en dat de dwalende, hoewel een dwaas, zich er niet in kan vergissen.
De apostel zegt van zichzelf dat hij zich in de handen van Christus overgaf. Zijn ziel met al zijn eeuwige belangen, zijn ziel met al zijn zonden, met al zijn hopen en al zijn vrezen had hij in de handen van Christus gegeven, als het grootste en dierbaarste deposito dat een mens ooit kan inleggen. Hij had zichzelf genomen net als hij was en had zichzelf aan Christus overgegeven, zeggend: “Heere, red mij, want ik kan mijzelf niet redden. Ik geef mijzelf aan U over, vrijmoedig vertrouwend op Uw macht en gelovend in Uw liefde. Ik geef U mijn ziel om gewassen en gereinigd, gered en vastgehouden en uiteindelijk thuisgehaald te worden in de hemel.” Deze daad, van zichzelf aan Christus over te geven, was de eerste daad die ooit enige werkelijke troost bracht in zijn geest. Het was de daad die hij moest blijven verrichtten als hij aan een pijnlijk gevoel van zonde wilde ontsnappen. Het is de daad waarmee hij de hemel binnen moet gaan, als hij in vrede wil sterven en door God aangenomen wil worden. Hij moet zichzelf aan Christus over blijven geven.
Ik neem aan dat toen de apostel zichzelf aan Christus overgaf, hij de volgende drie dingen bedoelde. Hij bedoelde eerst dat van dat gelukkige uur af hij alle vertrouwen om zichzelf te redden, opgaf. Op vele manieren had de apostel heel veel gedaan voor zijn eigen zaligheid. Hij begon al met de voorsprong van zijn afkomst. Hij was een Hebreeër uit de Hebreeën, uit de stam van Benjamin, voor de wet een Farizeeër. Hij was een van de strengste uit de strengste sekte van zijn religie. Zo ijverig was hij de zaligheid te verkrijgen door zijn eigen pogingen, dat hij geen steen onomgedraaid liet. Als er al ooit een Farizeeër schijnheilig was, Paulus zeker niet. Hoewel hij tienden gaf van zijn anijszaad en zijn mint en zijn komijnzaad, liet hij het niet na ook de belangrijker dingen van de wet te doen.
Hij zou als de rijke jongeling hebben kunnen zeggen: “Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af.” Luistert u naar zijn eigen getuigenis: “Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer.” Paulus wilde God zo graag dienen en dus probeerde hij de professoren van de nieuwe godsdienst uit te roeien. Hij spoorde hen op in elke stad, bracht hen naar de synagoge en dwong hen God te lasteren. Toen hij zijn eigen land gezuiverd had, moest hij wel naar een ander land reizen, opdat hij daar zijn ijver voor de zaak van zijn God zou kunnen tonen door de misleide volgelingen van een bedrieger – zo hij meende – op te sporen.
Maar plotseling is Paulus’ verstand veranderd. Almachtige genade leidt hem om te zien dat hij in een verkeerde richting werkt. Hij ziet nu dat al zijn werk voor niets is, dat Sisyphus net zo goed kan proberen de steen tegen de berg op te rollen als dat hij een weg naar de hemel vindt op de steilten van Sinaï. Dat de dochters van Danus net zo goed kunnen proberen om het bodemloze vat te vullen met een emmer vol gaten als dat Paulus het idee kan koesteren dat hij de maat van de eisen van de wet kan vullen. Gevolglijk voelt hij dat alles wat hij gedaan heeft niets waard is en, komend tot Christus, roept hij uit: “Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht, ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is, door het geloof.”
En nu, mijn lieve vrienden, als u gered wilt worden, dan is dit het wat u moet doen. Ik hoop dat velen van u die ernstige daad al verricht hebben. U hebt wellicht tegen Jezus in de afzondering van uw binnenkamer gezegd: “O Heere, ik heb geprobeerd om mezelf te redden, maar ik geef al mijn pogingen op. Eens zei ik: “Ik ben niet slechter dan mijn buurman, mijn goedheid zal mij redden.” Eens zei ik: “Ik ben gedoopt, ik heb aan het Avondmaal deelgenomen, in die dingen zal ik vertrouwen.” En nu, Heere, gooi ik al dit verkeerde vertrouwen weg.”
U kunt niet gered worden met uw ene hand op uzelf en de andere op Christus. Geef het op, zondaar, geef alle vertrouwen in iets dat u kunt doen, op. Houdt op uw eigen hoeder te wezen, geef alle hoop om uw eigen verlosser te zijn op. Dan zult u de eerste stap naar de hemel genomen hebben. Er zijn er maar twee: de eerste is uit jezelf, de volgende is in Christus. Wanneer Christus u alles waard is, dan bent u veilig. Maar nogmaals, als de apostel zegt dat hij zijn ziel aan Christus in bewaring gegeven heeft, dan bedoelt hij dat hij onvoorwaardelijk vertrouwen heeft dat Christus hem zou redden, nu dat hij alle vertrouwen in zichzelf opgegeven had.
Sommige mensen zijn ver genoeg gegaan om te gevoelen dat het beste werk uit hun handen niet kan bestaan voor de rechterstoel van God. Zij hebben geleerd, dat hun heiligste daden vol zonde zijn, dat hun meest gelovige dienst tekortschiet voor de eisen van de wet. Zij hebben zichzelf opgegeven, maar zij zijn niet in staat te zien dat Christus hen kan en wil redden. Zij wachten op de een of andere grote openbaring. Zij denken misschien dat zij door de een of andere enorme elektrische schok of door een wonderlijk gevoel binnen in hen, geleid zullen worden hun vertrouwen in Christus te stellen. Zij willen een engel zien of een visioen, of een stem horen. Zij roepen: “Hoe zou ik kunnen denken dat Jezus iemand als ik zou willen redden. Ik ben te vuil, of anders ben ik te verhard. Ik kan niet denken dat Christus mij ooit zal willen redden.” Nu, ik twijfel er niet aan dat de apostel dit alles gevoeld heeft, maar hij kwam al deze aanvallen van zonde te boven en kwam eindelijk tot Christus en zei: “Jezus, ik voel dat U mijn vertrouwen waard bent.
Zie, ik ben de grootste van alle zondaren, ik heb niets in mijzelf dat U kan helpen mij naar de hemel te leiden. Ik zal schoppen en zal U nog eerder tegenwerken dan dat ik U zal helpen. Maar zie, ik voel dat Uw macht en Uw liefde zo groot zijn dat ik mijzelf aan U overgeef. Neem mij aan, precies zoals ik ben, en maak mij wat U wilt dat ik zal zijn. Ik ben smerig, maar U bent het waard. Ik ben verloren, maar U bent mijn Verlosser. Ik ben dood, maar U bent de Opwekker. Neem mij, ik smeek U, ik stel mijn vertrouwen in U en kom ik om, zo kom ik om, vertrouwend op Uw bloed. Als ik moet sterven, dan zal ik sterven met mijn armen om Uw kruis geslagen, want U bent te vertrouwen en op U waag ik het.”
En nu, mijn vrienden, wanneer u veilig wilt zijn, dan moet u dit ook doen in de sterkte van de Heilige Geest. U zegt dat u alle vertrouwen in uzelf opgegeven hebt? Dat is goed en wel. Stel nu uw vertrouwen in Christus, leun helemaal op Hem, val in Zijn armen, werp uzelf in Zijn macht, grijp Hem aan. U weet hoe Joab, toen hij vluchtte voor het zwaard van Salomo, de hoornen van het altaar vastgreep, vast gelovend dat hij als hij het altaar vastgegrepen had, hij veilig zou zijn. Voor hem was dit ijdele hoop, want hij werd bij het altaar vandaan gesleurd en gedood. Maar wanneer u de hoornen van het altaar van God, namelijk Christus, vastgrijpt, dan bent u heel zeker veilig en geen zwaard van wraak kan u ooit bereiken.
Onlangs zag ik een merkwaardig tafereel. Ik zal het gebruiken als een illustratie van de weg van zaligmaking door het geloof in Jezus. Een overtreder had een misdaad begaan waarvoor hij moest sterven, maar het was in vroeger tijden, toen kerken geacht werden heiligdommen te zijn waar misdadigers zich konden verbergen en zo ontsnappen. Kijk, de overtreder rent op de deur af. De politie achtervolgt hem met getrokken zwaarden, allemaal belust op zijn bloed.
Zij achtervolgen hem helemaal tot aan de deur. Hij rent de trappen op en juist als zij hem zullen inhalen en hem in stukken zullen hakken op de drempel van de kerk, komt de bisschop naar buiten. Hij houdt het kruisbeeld omhoog en roept: “Achteruit, achteruit, bevlek de omgeving van Gods huis niet met bloed, terug, terug!” De politie toont onmiddellijk ontzag voor het kruisbeeld, en wijkt terug, terwijl de arme vluchteling wegduikt achter het gewaad van de priester. Zo is het ook met Christus. De schuldige zondaar vlucht naar het kruis, rent rechtstreeks naar Jezus en alhoewel het Recht hem achtervolgt, houdt Christus Zijn gewonde handen op en roept tegen het Recht: “Terug, terug, Ik beschut deze zondaar, in de schuilplaats van Mijn tabernakel zal Ik hem verbergen. Ik zal niet toelaten dat hij omkomt, want hij stelt zijn vertrouwen in Mij.”
Zondaar, ren naar Christus! U zegt: “Ik ben te smerig!” Hoe vuiler u bent, hoe meer u Hem zult eren door te geloven dat Hij machtig is om u te wassen. “Maar ik ben een te groot zondaar!” Dan zal Hem groter eer worden toegekend omdat u in staat bent om in Hem te vertrouwen, al bent u een groot zondaar. Als u een beetje ziek bent en u zegt tegen uw dokter: “Dokter, ik heb vertrouwen in uw vermogen om mij te genezen,” dan is dat geen groot compliment. Maar wanneer u heel erg ziek bent met allerlei complicaties en u zegt: “Dokter, ik verlang geen beter arts, ik vertrouw alleen op u”, wat een eer bewijst u hem dan door uw leven aan zijn handen toe te vertrouwen als het in enorm gevaar is. Doe dat ook met Christus. Stel uw ziel in Zijn zorg, durf het, waag het erop, werp uzelf eenvoudig op Hem. Laat er niets anders dan geloof wezen in uw ziel. Geloof Hem en u zult niet bedrogen uitkomen met uw vertrouwen in Hem.
Maar ik denk dat ik nog niet helemaal heb gezegd wat de apostel bedoelde toen hij zei dat hij zichzelf aan Christus overgaf. Hij bedoelde vast en zeker deze twee dingen: zelfverloochening en onvoorwaardelijk geloof in Christus’ macht en wil om te redden, maar in de derde plaats bedoelde de apostel een volledige en vrijwillige overgave van zichzelf aan Christus.Een overgave om Christus’ eigendom te zijn en om Christus’ dienstknecht te zijn voor eeuwig. Als u gered wilt worden, dan moet u niet meer baas over uzelf zijn. Zaligmaking gebeurt door gekocht te worden met een prijs en als u met een prijs gekocht bent en zo gered, onthoudt dan dat u vanaf die dag niet meer aan uzelf toebehoort. Vandaag, als een goddeloze zondaar, bent u uw eigen baas, vrij om de lusten van het vlees na te jagen.
Of eigenlijk is Satan uw grote tiran en u bent zijn bezit. Als u gered wilt worden, dan moet u door de hulp van de Heilige Geest nu de dienst van Satan opgeven en tot Christus komen met de woorden: “Heere, ik ben waardeloos, maar neem mij aan door Uw eigen verdiensten. Neem mij aan en houdt mij vast, ik ben de Uwe en ik wens altijd de Uwe te zijn. Ik wil alle zonden opgeven. Ik kan niet volmaakt zijn, maar ik zou het zo graag willen wezen, maak mij volmaakt. Er is geen zonde die ik wil behouden, neem alles weg, ik geef mijzelf aan U. Was mij, maak mij rein. Doe met mij wat u wilt. Ik maak geen uitzondering, alles wat ik heb, is voor U.” En dan moet u ook alles aan Christus overgeven, alles wat u bent en alles wat u heeft door een heilig contract, getekend en verzegeld door uw eigen hart.
Nu heb ik die daad uitgelegd, die uiteindelijk de enige is die de dag van de zaligmaking van uw ziel markeert. Ik zal u twee voorbeelden geven om het duidelijk voor te stellen. Als een man goud en zilver in huis heeft, dan is hij bang dat er een dief zal komen inbreken en het stelen en daarom is hij een wijs man als hij een bank zoekt waar hij zijn geld kan opbergen. Hij brengt zijn goud en zilver naar de bank en zegt eigenlijk: “Neem dit, mijnheer en bewaar het voor mij. Vannacht slaap ik gerust, ik hoef niet bang te zijn voor dieven, mijn schat is in uw handen. Zorg er goed voor. Als ik het nodig heb, dan wil ik het weer uit uw handen ontvangen.” Nu, in geloof doen wij precies hetzelfde met onze gezegende Zaligmaker. Wij brengen onze ziel zoals die is en geven hem aan Hem over: “Heere, ik kan hem niet houden, zonde en Satan zullen hem zeker ruïneren, neem hem en bewaar hem voor mij, en op de dag dat God de schat zal eisen, wees dan mijn Borg en geef mijn ziel, door U tot het einde toe bewaard, aan mijn Maker.”
Nog een voorbeeld. Als uw ondernemingslust u het idee ingeeft een hoge berg te beklimmen, verlangend naar het vergezicht, dan beklimt u vele en vele steilten. U klimt hoger en hoger tegen de rotswand op totdat u op het laatst aan de rand van sneeuw en ijs komt. Daar, in het midden van haast bodemloze steilten en van toppen die ontoegankelijk schijnen, bent u plotseling omgeven door mist. Het wordt erger en erger totdat een sneeuwstorm uw verwarring compleet maakt. U kunt geen meter voor u uit zien en u bent het spoor kwijt. Dan verschijnt er een gids. “Ik ken deze berg,” zegt hij, “toen ik jong was, beklom ik hem met mijn vader. Over elk van deze bergruggen heb ik gesprongen, achter de gemzen aan; ik ken elke kloof en grot. Als u mij wilt volgen, zelfs in het donker, dan vind ik het pad wel en ik breng u beneden. Maar let op. Voordat ik u naar de veiligheid zal leiden, eis ik uw onvoorwaardelijk vertrouwen. U moet uw voeten niet plaatsen daar waar u denkt dat het veilig is, maar daar waar ik u zeg uw voeten te zetten.
Wanneer ik u vraag te klimmen of af te dalen, dan moet u volledig gehoorzamen. Ik van mijn kant zal u veilig terug naar uw huis brengen.” U doet het. Vele keren bent u geneigd uw eigen oordeel te prefereren boven het zijne, maar u weerstaat de verleiding en u bent veilig.
Zo moeten wij ook doen met Christus. Vandaag bent u verloren en volledig verward. Christus verschijnt. “Laat Mij u leiden, laat Mij u een oog zijn door de dikke duisternis. Laat Mij uw voet zijn, leun op Mij op de gladde plaatsen, laat Mij uw hele leven zijn. Laat Mij u kleden in Mijn rode kleed om u te beschermen tegen de storm.” Wilt u Hem nu vertrouwen, wilt u helemaal op Hem vertrouwen, eenvoudig en volledig op Hem? Als dit zo is, dan is de grote daad in uw leven gedaan en u bent een gered mens en op de eeuwige oever zult u eenmaal uw gezegende voeten zetten en de naam van Hem, Die u van uw zonden verlost heeft, grootmaken.
Ik moet hier echter aan toevoegen dat deze daad van geloof niet slechts eenmaal gedaan moet worden, maar steeds weer. Zolang u leeft, moet u nergens anders op vertrouwen dan op “Jezus alleen.” U moet Hem aannemen om Hem te hebben en vast te houden in leven en in sterven, in storm en zonneschijn, in armoede en in weelde, om Hem nooit te verlaten of nooit van Hem verwijderd te zijn. U moet Hem nemen als uw enige steunpilaar vanaf vandaag tot in eeuwigheid. Wat zegt u, zondaar? Leidt God, de Heilige Geest u om ja te zeggen? Vertrouwt uw hart Jezus nu? Als dit zo is, laat de engelen zingen, want een ziel is uit God geboren en een strootje is uit het eeuwige vuur geplukt. Hiermee heb ik geloof in Christus beschreven – de overgave van de ziel aan Hem. Dit brengt ons tot ons tweede punt.
2. De rechtvaardiging van deze grote daad van vertrouwen. Vertrouwen is soms dwaas; vertrouwen in mensen is het altijd. Als ik u dan aanraad om uw volledige vertrouwen op Christus te stellen, ben ik gerechtvaardigd om dat te doen? Als de apostel kon zeggen dat hij alleen op Christus vertrouwde en dat hij zichzelf aan Hem had overgegeven, was hij een wijs mens of een dwaas? Wat zegt de apostel? “Ik ben geen dwaas,” zegt hij, “want ik weet, Wien ik geloofd heb. Ik heb niet vertrouwd op een onbekende en onbeproefde huichelaar. Ik heb niet vertrouwd op iemand aan wiens karakter ik kon twijfelen. Ik heb vertrouwen in Iemand, Wiens macht, Wiens wil, Wiens liefde, Wiens waarachtigheid ik ken. Ik weet, Wien ik geloofd heb.” Als dwaze vrouwen hun vertrouwen stellen in nog dwazere en slechte priesters, dan mogen zij wel zeggen dat zij weten in wie zij geloofd hebben. Maar wij kunnen hun vertellen dat hun kennis vast en zeker onwetendheid moet zijn. Zij hebben het helemaal verkeerd als zij menen dat een mens, wie hij ook mag zijn of wat hij ook mag zijn, enige macht kan hebben tot redding van de ziel van zijn medemens.
U vraagt mij mijn ziel aan u toe te vertrouwen? Wie bent u dan? “Ik ben een gewijd priester van de kerk van Rome.” En wie heeft u gewijd? “Ik werd ingewijd door die en die.” En wie heeft hem gewijd? “Uiteindelijk,” zegt hij, “de Paus.” En wie is hij en wat is hij meer dan iemand anders of enige andere zondaar? Naar welke wijding kan hij verwijzen? “Hij verkreeg het rechtstreeks van Petrus.” O ja? Bewijs die verbinding maar eens en als het al zo was, wat was Petrus en waar heeft God Petrus macht gegeven om zonden te vergeven – een macht die hij aan alle generaties zou doorgeven?
Onzin! De ernstige vervuiling van uw vreselijke kerk verbiedt het idee van afstamming van enig apostel behalve de bedrieger Judas. Op de pauselijke troon hebben mensen gezeten slechter dan duivels. Zelfs een vrouw, een hoer, heeft eens geregeerd als hoofd van uw vervloekte kerk. Ga de smerigheid van uw priesterschap afwassen, de liederlijkheid van uw kloosters en de helse smerigheid van uw moederstad, de oude hoer Rome. Spreek niet van vergiffenis schenken aan anderen, terwijl overspel toegestaan is in Rome zelf, en haar knechten tot de nek toe ondergedompeld zijn in zonde.
Laten wij terugkeren naar ons onderwerp. Ik steun net zo min op Petrus als Petrus op zichzelf kon steunen. Petrus moest zelf op Christus steunen als een arme schuldige zondaar, een onvolmaakt mens die zijn Meester verloochende door te zweren dat hij Hem niet kende. Hij moest steunen waar ik moet steunen. Samen moeten wij staan op dezelfde grote rots waarop Christus Zijn kerk bouwt, namelijk Zijn bloed en Zijn eeuwige verdiensten. Ik verbaas me dat er iemand zou zijn die zoveel vertrouwen in mensen heeft, dat hij zijn ziel in handen van mensen zou geven. Als iemand van u echter in een priester wil geloven, laat mij u raden. Als u hem vertrouwt, doe het dan maar helemaal met alles.
Vertrouw hem dan uw geld toe, vertrouw hem uw bezittingen toe. Mogelijk heeft u hier bezwaren tegen. U voelt totaal geen neiging zo ver te gaan. Maar, mijn vrienden, wanneer u de man niet kan vertrouwen met uw goud en zilver, vertrouw hem dan alstublieft niet met uw ziel. Ik stelde dit maar voor omdat ik dacht dat u erom zou glimlachen en meteen uw fout zou ontdekken. Als u zo’n vos niet met uw zaken kan vertrouwen, als u net zo lief uw kudden onder toezicht van een wolf zou stellen, nou, zou u dan zo dwaas zijn uw ziel aan de voeten van de een of andere priester te leggen, die waarschijnlijk tienduizend keer slechter is dan uzelf?
Was Paulus dan gerechtvaardigd door zijn vertrouwen in Christus? Hij zegt dat hij het was, omdat hij Christus kende. En wat wist hij? Paulus wist allereerst dat Christus God was. Jezus Christus is de Zoon van God, gelijk aan de Vader, eeuwig als de Vader. Als mijn ziel in Zijn handen ligt, wie kan haar dan nog daaruit halen? Als de vleugels van de Almachtige mijn ziel bedekken, als het oog van de Almachtige erop ziet en als het hart van eeuwige liefde het koestert, hoe kan zij dan vernietigd worden? Vertrouw uw ziel aan niemand toe, mijn vriend, dan aan uw God. Maar Jezus is uw God, vertrouw volledig op Hem en denk niet dat u een te groot vertrouwen in Hem kunt hebben. Hij maakte de hemelen en draagt de wereld op Zijn schouders. Paulus wist ook dat Christus de Verlosser was. Paulus had Jezus in een visioen gezien. Hij had Hem in de hof gezien, grote druppels bloed zwetend. Door het geloof had Paulus Jezus aan het kruis zien hangen. Hij had Hem, aan het vervloekte hout, pijnen zien lijden.
Hij had geluisterd naar de doodskreet: “Het is volbracht” en hij voelde dat de verzoening die Jezus beloofde, meer dan genoeg was om te betalen voor de zonde van mensen. Paulus kon gezegd hebben: “Ik ben niet zo dwaas om mijn ziel niet te leggen in de doorboorde en bloedbevlekte handen van Hem, Wiens offer de Vader tevredengesteld heeft en de poorten van de hemel geopend heeft voor alle gelovigen.” Ook wist Paulus dat Christus uit de dood opgestaan was. Door het geloof zag hij Christus aan de rechterhand van God, pleitend met de Vader voor allen die zichzelf aan Hem overgegeven hebben. Paulus wist dat Christus de innemendste Middelaar is. Hij zei tegen zichzelf: “Ik doe er niet verkeerd aan Hem te geloven, want ik weet Wie ik vertrouwd heb. Ik weet dat als Hij pleit, de Vader Hem niets zal weigeren. Als Jezus de Vader iets vraagt, dan zal de Vader Jezus horen en verhoren.”
Dit was nog een reden waarom Paulus op Christus durfde te vertrouwen. Hij wist dat Hij God was, hij wist dat Hij verzoening gedaan had, hij wist van Zijn opstanding, hij wist van Zijn hemelvaart en voorbede. En ik mag hieraan toevoegen, dat Paulus de liefde van Christus kende. Die liefde die vriendelijkheid overtreft, hoger dan je denken kunt en dieper dan je kunt waarnemen. Hij kende Christus’ macht; hij kende Hem als almachtig, als de Koning der koningen. Hij kende Christus’ trouw, dat Hij God was en niet kon liegen. Hij kende Zijn onveranderlijkheid, dat Hij was “Jezus Christus gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid.” Zo Christus gekend hebbend in elk roemrijk ambt, in elke goddelijke eigenschap, en in al de schoonheid van Zijn veelzijdig karakter, zegt Paulus: “Ik kan mijn vertrouwen in Hem stellen, want ik ken Hem, ik heb vertrouwd en ben overtuigd dat Hij in staat is om te behouden wat ik Hem toevertrouw.”
Paulus wist deze dingen niet alleen door het geloof, hij wist ze het meest uit zijn ervaring. Onze kennis van Christus lijkt een beetje op het beklimmen van de bergen in Wales. Als u beneden staat, dan ziet u maar weinig, de berg lijkt maar half zo hoog als hij werkelijk is. Ingesloten in een kleine vallei, ziet u haast niets anders dan de kabbelende beekjes die uitmonden in de stroom beneden. Beklim het eerste heuveltje en de vallei verlengt en verbreedt zich onder uw voeten. Ga hogerop en nog hoger, totdat u op de top staat van een van de grote wortels van de berg, uitstekend als sporen aan een rijlaars. U ziet zo’n vier of vijf mijl om u heen en u bent verrukt door het grootse uitzicht. Maar ga verder en verder en nog verder en hoe vergroot het uitzicht zich, totdat op het laatst, als u op de top staat en uitkijkt naar het oosten, westen, noorden en zuiden, u haast heel Engeland voor u ziet liggen.
Daar ligt een bos in een vergelegen provincie, mogelijk tweehonderd mijlen ver en daar de zee en daar een schitterende rivier en daar de rokende schoorstenen van een industriestad of daar de masten van de schepen in de een of andere bekende haven. Het maakt u blij om al deze dingen te kunnen zien en u zegt: “Ik had niet kunnen denken dat ik zoveel kon zien van zo’n hoogte.” Nu, het leven van een christen is net zo. Als wij beginnen te geloven in Christus, dan zien wij maar weinig van Hem. Hoe hoger wij klimmen, hoe meer wij ontdekken van Zijn uitnemendheden en Zijn schoonheid.
Maar wie heeft ooit de top bereikt? Wie heeft ooit al de volheid van de hoogten gekend en de diepten en de lengten en de breedten van de liefde van Christus, die alle kennis overtreft? Paulus wordt nu oud en grijs in de gevangenis in Rome. Hij kan met meer kracht dan wij, zeggen: “Ik weet, Wien ik geloofd heb,” want elke ervaring was geweest als het beklimmen van een heuvel, elke beproeving was geweest als het klimmen naar nog een top en zijn dood scheen hem als het bereiken van de hoogste top van de berg, van waar hij de hele trouw en liefde zou kunnen zien van Hem, aan wie hij zijn ziel gegeven had. En nu volgt de conclusie.
3. Het vertrouwen van de apostel. De apostel zei: “Ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, dat, wat ik bij Hem weggelegd heb, te bewaren.” Kijk deze man, hij weet zeker dat hij gered is. Maar waarom? Paulus, weet u zeker dat u uzelf kunt bewaren? “Nee,” zegt hij, “dat hangt niet van mij af.” En toch bent u zeker van uw redding? “Ja,” zegt hij, “dat ben ik.” Hoe zit dat dan? “Wel, ik ben verzekerd dat Hij bij machte is mij vast te houden. Ik weet dat Christus, aan Wie ik mijzelf geef, macht genoeg heeft mij tot het einde toe vast te houden.”
Maarten Luther was zo vrijmoedig uit te roepen: “Laat Hij Die stierf voor mijn ziel, dan ook zorgen voor de verlossing ervan.” Laten wij de apostel ondervragen en kijken of wij zijn vertrouwen kunnen laten wankelen. Paulus, u hebt vele beproevingen ondervonden en u zult er nog meer ondervinden. Als u nu eens honger en dorst moet lijden? Als u geen stukje brood krijgt om uw lichaam te voeden en geen druppel water, zal uw geloof dan niet tekortschieten?
Als u dan eten en drinken beloofd wordt op de voorwaarde dat u uw geloof ontkent, zult u dan niet overgehaald kunnen worden door de pijnen van uw lichaam? “Nee,” zegt Paulus, “honger zal mijn geloof niet kunnen uitdoven, want het houden van mijn geloof is in de handen van Christus.” Maar wat als, gecombineerd hiermee, de hele wereld tegen u zal opkomen en u zal bespotten? Als de honger van binnen nu eens de echo is van de schreeuw van spot buiten, zult u dan uw geloof niet ontkennen? Als iedere andere christen zich net zoals Demas naar het zilver van deze wereld zal keren en de Meester verloochenen, zou u dan niet met hen meegaan? “Nee,” zegt de apostel, “mijn ziel staat niet onder mijn hoede, anders zou hij wel gauw afvallig worden, mijn ziel is in Christus’ handen.
Al zouden alle mensen mij verlaten, dan zal Hij mij nog vasthouden.” Maar, o apostel, als u aan de paal vastgebonden zou worden en vlammen aangestoken zullen worden en uw vlees zou beginnen te branden, als uw baard verschroeid is en uw wangen zwart, zult u Hem dan nog vasthouden? “Ja,” zegt de apostel, “dan zal Hij mij vasthouden” en ik verbeeld me dat ik Paulus hoor zeggen, terwijl hij ons laat ophouden met onze ondervraging: “Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, nog enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.”
Paulus, stel u voor dat de wereld u op een andere manier zou verleiden. Als u een koninkrijk geboden zou worden, als alle pracht en praal en plezier van deze wereld aan uw voeten gelegd zou worden op voorwaarde dat u uw Meester zult verloochenen, zal uw geloof dan vast zijn? “Ja,” zegt de apostel, “ook dan zal Jezus mijn geloof vast zijn, want mijn ziel is niet onder mijn hoede, maar onder Zijn hoede en koninkrijk op koninkrijk zal niet in staat zijn om Hem te verleiden om de ziel, waarvan Hij de verzorger en de beschermer is geworden, in de steek te laten.
Verleiding zou mij kunnen overhalen, maar Hem niet. De verlokkingen van de wereld zouden mij snel bewegen mijn eigen ziel te verzaken, maar zij zouden voor geen ogenblik Jezus kunnen bewegen om mij op te geven.” En zo blijft de apostel vertrouwen. Maar Paulus, wanneer u zal komen te sterven, zult u dan vrezen en beven? “Nee,” zegt hij, “Hij zal dan daar bij mij zijn, want mijn ziel zal niet sterven, die zal nog steeds in de hand zijn van Hem, die Onsterfelijkheid is en Leven.” Maar wat zal er van u worden wanneer uw ziel gescheiden zal worden van uw lichaam?
Kunt u Hem vertrouwen in een andere staat, in de onbekende wereld die geen visioenen kunnen schilderen? In de tijd van Gods machtige donder, als de aarde zal schudden en de hemel zal wankelen, kunt u Hem dan vertrouwen? “Ja,” zegt de apostel, tot die dag als alle stormen zullen stillen in eeuwige kalmte en wanneer de draaiende aarde zich zal neerzetten in een vlak land waar geen zee meer zal zijn, ja zelfs dan kan ik Hem vertrouwen.”
Arme zondaar, kom en leg uw ziel in de handen van Jezus. Probeer niet er langer zelf voor te zorgen. Dan zal uw leven verborgen zijn in de hemel en daar geborgen door de almacht van God, waar niemand hem kan vernietigen en niemand u ervan kan beroven. “Die gelooft in de Heere Jezus Christus, zal zalig zijn.”
Amen.