Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Ik sliep, maar mijn hart waakte. Hooglied 5:2
De Christen ervaart in zijn leven veel tegenstrijdigheden. Hier zien we er een van: de bruid sliep en toch waakte ze! Alleen hij die met het kalf van zijn ondervinding geploegd heeft kan dit raadsel begrijpen. Het gaat vanavond in de tekst over de twee volgende punten: een treurige slaap en een hoopvol waken. Door de zonde, die in ons woont, worden wij traag in onze heilige roeping, zijn wij nalatig in godsdienstige oefeningen, is onze geestelijke vreugde verdonkerd, en alles bij elkaar genomen worden wij lui en zorgeloos. Dit is een schandelijke toestand voor iemand, in wie de levendmakende Geest woont, en het is ook nog eens uiterst gevaarlijk. Zelfs de wijze maagden sluimeren soms in, maar het is de hoogste tijd om de banden van de slaap af te schudden. Het is te vrezen, dat net zoals Simson zijn lokken, vele gelovigen hun kracht verliezen, terwijl zij inslapen op de schoot van de vleselijke gerustheid. Het is egoïstisch om te slapen, in een wereld die rondom ons heen verloren gaat. Het is dwaas, nu de eeuwigheid zo dichtbij ons is. Maar niemand van ons waakt zoals hij zou moeten waken. Een paar donderslagen zouden ons allen goed doen; en het kan zijn, tenzij wij spoedig opstaan, dat wij die zullen krijgen in de vorm van oorlog of ziekte, of persoonlijk verlies en gemis. O, laten wij toch snel het leven van vleselijke gemakzucht verlaten, en met brandende lampen de komenden Bruidegom tegemoet gaan! Mijn hart waakt, dit is een gelukkig teken. Het leven is dus niet helemaal uitgeblust, alhoewel het droevig kwijnt. Waar het vernieuwde hart worstelt met onze natuurlijke loomheid, mogen wij de goddelijke genade wel danken, als zij in het lichaam des doods nog leeft. Jezus zal ons hart horen, ons hart helpen, in ons hart wonen, want de stem van het ontwaakte hart is waarlijk de stem van onze Liefste, die spreekt: “Doe mij open!” Heilige ijver zal zeker de deur ontsluiten.
Hoe vriendlijk staat Hij daar, en wacht Met gaven rijk beladen; Mijn ziel, verzaak de zonde nu, En laat die hemelse vreemdeling binnen.