Door Charles Haddon Spurgeon – Uit: The Sword and the Trowel
Het onderstaande artikel is afkomstig uit ‘The Sword and the Trowel’. In dit artikel lezen wij over het werk van de heer Orsman en zijn missie in Golden Lane, Londen. In een arme wijk biedt hij, samen met vrijwilligers, evangelisatie, bijbelonderwijs, voedsel, kleding en praktische hulp aan straatverkopers, arbeiders en hun gezinnen. Velen vinden hierdoor geloof, hoop en een beter leven. Orsman wordt geprezen om zijn toewijding, en zijn werk geldt als voorbeeld van praktisch christendom. Het artikel vermeldt de naam ‘costermonger’, wat verwijst naar een straatverkoper die meestal fruit en groenten verkoopt.
ensen die nooit kennis hebben genomen van het dagelijkse leven in Golden Lane en Whitecross Street, noch van het werk van de heer Orsman’s missie in deze opmerkelijke wijk, kunnen bezwaarlijk beweren dat zij het ware Londen hebben aanschouwd. Wanneer men zich door Old Street begeeft, stuit men plotseling op de smoezelige toegangen tot de doorgaande straten. Indien men oog heeft voor wat archeologisch pittoresk is, zal men in de smalle, sombere straatjes ongetwijfeld iets aantreffen dat de moeite van het bezien waard is. Er schuilt altijd iets in oude wegen dat, hoewel moeilijk te omschrijven, de vreemdeling uitnodigt om te blijven stilstaan en te ontdekken welke verhalen het verleden herbergt. Ondanks de overvloedige vuilheid en ellende kunnen wij er tevens vele lessen trekken die in het heden waardevol blijken.
Hier bevinden wij ons dan in Golden Lane. Wellicht is deze wijk voor christelijke filantropen des te interessanter, omdat zij niet in de strikte zin van het woord als crimineel te bestempelen is. De dicht opeengepakte hofjes vormen niet uitsluitend een toevluchtsoord voor kwaadwillenden, zoals men op het eerste gezicht zou vermoeden; zij worden grotendeels bewoond door straatverkopers en -verkoopsters, of, zoals zij zichzelf noemen, ‘Costermongers’. Deze costermongers vormen een hardwerkende, geduldige en volhardende klasse, die gewend is zich te redden wanneer het ‘rustig’ is, of wanneer de waren die zij op de open markt aanbieden, prijzen opleveren die noch het kapitaal van de verkoper, noch de portemonnee van zijn bescheiden klanten sparen.
Dr. Johnson omschreef een ‘costermonger’ als ‘iemand die appels verkoopt’. Maar volgens een lokale bewoner uit het gebied van de heer Orsman klopt deze uitleg niet; hij noemt het zelfs ‘kletskoek’ en ziet het als een veelgemaakte fout uit de tijd van koning George. Volgens hem is een costermonger juist iemand die heel hard werkt voor een schamel inkomen, en die voortdurend wordt benadeeld, lastiggevallen, beboet en zelfs naar de gevangenis gestuurd door rechters en politieagenten.
Hoewel deze nuttige groep mensen in deze moeilijke tijden gewend is aan hard werken, een zwaar leven en strenge behandeling, kunnen zij zich in ieder geval beroepen op een lange, en misschien zelfs trotse, geschiedenis. Zo wordt ons door een journalist verteld dat ‘de costermongers van Golden Lane en Whitecross Street de directe afstammelingen zijn van de ‘costard-mongers’, genoemd door Ben Johnson en zijn tijdgenoten, en van de straatverkopers die in latere jaren zo’n rijke bron van inspiratie vormden voor het penseel van Hogarth.’ Er zijn costermongers in Whitecross Street die hun afkomst nagenoeg ononderbroken kunnen terugvoeren tot de tijd dat Golden Lane nog werd omzoomd door heggen, met daarachter groene velden en bloemrijke tuinen, waar de blinde auteur van ‘Paradise Lost’ graag wandelde wanneer hij in zijn woning in Barbican verbleef.
Er is een opvallende overeenkomst in uiterlijk en gezichtsuitdrukking tussen de costermonger uit St. Luke’s en de straatverkopers die je ziet op de schilderijen van Hogarth. Tot op de dag van vandaag hebben de ‘costers’ veel van hun traditionele kenmerken behouden. Eén daarvan is hun sterke afkeer van de politie, die tegenwoordig de oude nachtwakers (‘Charlies’) heeft vervangen – een gevoel dat zowel bij de straatverkopers als bij de politie zelf nog steeds leeft. In vroeger tijden waren de costers die nu Whitecross Street bevolken, verspreid over de City en hadden zij kraampjes in Fore Street, Grub Street, Redcross Street en andere verkeersaders van de stad. Maar naarmate de waarde van onroerend goed in de stad steeg en de noodzaak om de hoofdstraten vrij te houden van obstakels steeds urgenter werd, werden de costermongers en straatverkopers stap voor stap verdreven tot zij in Whitecross Street belandden, waardoor dit deel van Londen is uitgegroeid tot de metropool van het costermongerdom.
De Londense straatverkoper die succes heeft in zijn beroep, blijkt vaak te beschikken over een scherp zakelijk inzicht. Hoewel hij mogelijk niet de kunst van het lezen en schrijven beheerst, valt zijn alerte blik onmiddellijk op alles wat hem winst kan opleveren wanneer hij de Londense markten doorkruist. Wanneer de omstandigheden gunstig zijn, dat wil zeggen wanneer de goederen goedkoop zijn, begeeft hij zich graag naar Covent Garden, Spitalfields of Billingsgate, waar hij, nadat de vaste klanten zijn bediend, de overgebleven waren tegen een spotprijs opkoopt.
Het komt dan ook regelmatig voor dat handelaren, die verplicht zijn vóór een bepaald uur hun inkopen te doen, moeten concurreren met straatverkopers die in staat zijn om goederen van gelijke kwaliteit als die in de winkels, maar tegen een lagere prijs, met winst te verkopen. De straatverkoper is echter een ware dienaar van de armen en van de lagere middenklasse in het algemeen. Hij kan leven van kleinere winsten dan de winkelier, en wanneer er een overschot op de markt ontstaat, weet hij snel de goederen te verdelen waar zijn machtigere concurrenten geen belangstelling voor tonen.
Golden Lane is derhalve het centrum van de straatverkoop, en de heer Orsman, de vrijwillige evangelist van de wijk, is een gezaghebbende figuur wiens woord onder de plaatselijke bewoners meer gewicht in de schaal legt dan de strengste dreigementen van de autoriteiten. China-Yard geldt wellicht als de beroemdste ontmoetingsplaats van de straatverkopers, en onze gravures geven de locatie weer zoals deze er dagelijks uitziet, zowel van binnen als van buiten.
Onlangs brachten wij enkele uren door met de heer Orsman en zijn uitverkoren achterban, waar wij voldoende waarnamen om de juistheid te bevestigen van eerdere berichten over het omvangrijke evangelisatiewerk dat daar plaatsvindt. Het was maandagavond en na zeven uur kwam de missiepost tot leven. In één van de vertrekken kwamen mensen van het type straatventer bijeen om hun zuurverdiende spaargeld bij de spaarbank te storten. Uit deze transacties bleek dat er onder de armen een spaarzaamheid en vooruitziendheid heerst, voortgebracht door het christendom, die twaalf jaar geleden in Golden Lane nog onbekend was en waarvan de meeste van onze vrienden niet hadden vermoed dat enig initiatief die had kunnen opwekken. Arme vrouwen brachten hun schamele spaargeld, terwijl veel centen en kleine zilveren munten door kinderen werden binnengebracht. In één geval trof men een man van meer dan zeventig jaar aan, die voorzieningen trof voor de tijd dat hij door ouderdom volledig zou zijn uitgeschakeld.
Ter aanvulling op de bank verstrekt ‘The Emily Fund’ renteloos kapitaal aan vrouwelijke straatverkoopsters. Deze liefdadigheidsinstelling is genoemd naar en opgericht ter nagedachtenis aan de overleden gravin van Shaftesbury. Wie na sluitingstijd in de wachtkamer blijft, ziet diverse enthousiaste aanvragers voor deze felbegeerde gunst, die de armen effectief leert zichzelf te helpen.
Wat ons vanavond echter in het bijzonder bezighoudt, heeft geen betrekking op banken of liefdadigheidsinstellingen, noch op de devotiebijeenkomst in de grote zaal, waar arme vrouwen en anderen vurig bidden en enkele gezangen worden gezongen. Wij dienen namelijk een bijeenkomst bij te wonen van straatverkopers in een van de lagere vertrekken van het missiehuis. Deze interessante vergadering bestaat uit de leden van ‘De Londense Bond van Algemene Handelaren’, die hier vanavond voor het eerst samenkomen. De reden waarom deze mannen hun toevlucht hebben gezocht tot dit gastvrije opvanghuis, verdient enige toelichting.
Laat in de herfst van het afgelopen jaar was het voornemen van de kerkraad van St. Luke’s om een verordening uit te vaardigen die de straatverkopers zou verbieden nog langer handel te drijven in Whitecross-street. Waarschijnlijk zou de kerkraad zijn voornemen hebben uitgevoerd, ware het niet dat het tijdige advies en de tussenkomst van Lord Shaftesbury en de heer Orsman dit hebben voorkomen. Men herinnert zich wellicht dat, toen het nieuws bekend werd dat de kerkelijke autoriteiten op hun besluit waren teruggekomen, de uitbundige vreugde van de arme bevolking velen verbaasde die het goede in het leven te vanzelfsprekend ontvangen om altijd dankbaar te zijn tegenover de Gever.
Uit de opwinding van die tijd is de eerder genoemde vereniging voor welzijn en bescherming voortgekomen. Velen van de mannen zouden deze vereniging graag aan de missie hebben verbonden, ware het niet dat de omstandigheden dit belemmerden. Een van de belangrijkste initiatiefnemers van deze beweging was een uitgesproken atheïst, en zoals een spreker uitlegde, maakte deze heer zijn medestanders duidelijk dat hij ‘niets te maken wilde hebben met de zaak als de bijeenkomsten in een missiehuis zouden plaatsvinden.’ Om de gewaardeerde diensten van deze verlichte medewerker te behouden, besloot de kleine vereniging de heer Orsman de rug toe te keren en zich als organisatie te vestigen in een nabijgelegen café. Dit had echter negatieve gevolgen. De atheïst en zijn medebestuursleden kregen al spoedig onenigheid, en niet zonder reden, want hij behandelde hen slecht en leverde gebrekkig werk. Zo raakten hun administratie en algemene zaken in een staat van wanorde, waaruit het zowel tijd als geduld zal vergen om deze te herstellen.
De misleide leden waren dan ook verheugd toen de heer Orsman aanbood om elke dinsdagavond kosteloos een ruimte ter beschikking te stellen. Wanneer wij de vergadering met de heer Orsman binnentreden, treffen wij reeds een aanzienlijk aantal aanwezigen aan, en het gezelschap groeit gestaag totdat de kamer geheel gevuld is. Het betreft een samenkomst van straatverkopers, puur en eenvoudig. Hoewel het gebruik van bedwelmende middelen niet is toegestaan, is er een handig geplaatste kast, rijkelijk gevuld met gemberbier, limonade en cake; deze versnaperingen worden door een energieke beheerder zo spoedig mogelijk uitgedeeld aan de aanwezige heren, tegen de redelijke prijs van één penny per fles of blikje.
Aangezien de heer Orsman slechts als gast aanwezig is, neemt hij niet actief deel aan de vergadering, maar zijn houding en advies worden zozeer gewaardeerd door de mannen dat hij zich nauwelijks kan onttrekken aan hun aandacht. Voordat de zakelijke bijeenkomst aanvangt, ontspint zich een levendig gesprek, waarbij de leidende figuur onder de straatverkopers een gedrongen, keurig ogende handelaar is, genaamd Wilkins. Wilkins geniet een zeker gezag en is bovendien bijzonder populair onder zijn collega’s als spreker en als algemeen adviseur. Wanneer Wilkins, onzeker over zijn eigen oordeel, raad behoeft, neemt hij zijn hoed af, staat op en wendt zich tot de heer Orsman. Hoewel hij niet pretendeert over retorische gaven te beschikken, toont hij een bescheidenheid die zijn meer uitbundige buren zeker zal aanspreken; maar, zoals men ons op veelbetekenende toon vertelt, kan meneer Wilkins zijn mening geven wanneer ‘de schoen wringt’. Aangezien het gesprek zich richt op kruiwagens, grijpt de heer Orsman de gelegenheid aan om de werking van de uitstekende organisatie, verbonden aan de missie, toe te lichten.
Het is een groot voordeel voor een straatverkoper om over een eigen voertuig te beschikken, en daarom wordt nu uitgelegd hoe het benodigde kapitaal van zeventig shilling kan worden gespaard. ‘Zeventig shilling?’ vraagt de heer Orsman. Hij wordt echter direct gecorrigeerd door Wilkins en anderen, die verklaren dat ‘een goede kruiwagen tegenwoordig vier pond kost, en dat de prijs zelfs kan oplopen tot vier pond tien.’ Er is zelfs één bevoorrecht individu aanwezig die daadwerkelijk ‘zeven pond’ voor zijn kruiwagen heeft betaald; de trotse glimlach waarmee hij dit feit deelt, getuigt van het zelfrespect en de eigenwaarde die de aristocratie van de straatverkopers aan de dag legt. De ‘zeven pond kostende kar’ is bovendien uitgerust met kostbare toebehoren voor het vervoeren van brandhout, die gewone handelaars niet nodig hebben.
‘Maar Wilkins, u bent de voorzitter van deze vergadering, neemt u alstublieft uw plaats in,’ zegt de heer Orsman, waarmee hij een einde maakt aan de kleine discussies. De heer tot wie hij zich richt, treedt naar voren en opent, met een glas gemberbier in de rechterhand, de vergadering. Het moge duidelijk zijn dat Wilkins een invloedrijk man is onder de straatverkopers. De aanwezigen luisteren aandachtig naar zijn woorden, alsof zij afkomstig zijn van iemand die zowel door aangeboren talent als door ervaring gekwalificeerd is om de functie van voorzitter te bekleden. De problemen waarin de organisatie door de overleden secretaris is terechtgekomen, worden op een duidelijke en open manier besproken. De heer Wilkins laat daarbij zijn verontwaardiging blijken, zonder zich te bekommeren om regels tegen belediging of smaad – iets wat in deze groep blijkbaar niet zo belangrijk wordt gevonden.
Wanneer een opmerking bijzonder raak is, wordt deze begroet met een luid applaus dat het gebouw op zijn grondvesten doet schudden, waardoor de voorzitter genoodzaakt is een korte pauze in te lassen, zodat er tevens aandacht kan worden besteed aan het gemberbier aan de rechterzijde. Het applaus is niet minder oorverdovend wanneer er een vriendelijke suggestie wordt gedaan, zoals wanneer de heer Wilkins voorstelt om ‘de Heere’ te verzoeken de vereniging te eren door het voorzitterschap op zich te nemen, en de heer Orsman eveneens te eren door hem tot penningmeester te benoemen.
Toch is er één hardnekkige moeilijkheid die als een schaduw over de bijeenkomst hangt en waar tot nu toe geen melding van is gemaakt: er is dringend behoefte aan een secretaris. Indien de eenvoudige mannen die deze kamer bevolken slechts de uitmuntende gaven bezaten waarmee secretarissen geacht worden begiftigd te zijn, zou er ongetwijfeld fel gestreden worden om deze functie, met haar zekere emolumenten van drie pence per kwartaal per lid. Helaas blijkt geen enkele straatverkoper naar deze positie te dingen. In deze situatie resteert slechts het alternatief om de heer Orsman te verzoeken dit tekort aan te vullen, onder de voorwaarde dat de mannen erop zullen aandringen dat hij het honorarium aanvaardt. Binnen enkele minuten wordt, onder luid gejuich, bekendgemaakt dat een bewoner van de wijk, die zijn salaris zal terugstorten in de kas van de vereniging, de mannen zal dienen zoals gewenst.
Wij staan nu op om een vergadering te verlaten die over het algemeen ordelijk is verlopen en waarin het volstrekte ontbreken van ongepaste uitingen veel zegt over de christelijke invloed van de Golden Lane Mission. Niet dat er geen luidruchtige aanwezigen waren die kreten van ‘hoera, hoera’ uitbraakten, totdat de heer Wilkins genoodzaakt was zijn gezag als voorzitter te laten gelden; wij willen slechts opmerken dat de vergadering even ordelijk verliep als de meeste andere bijeenkomsten waar grote aantallen mannen voor zakelijke doeleinden samenkomen. Wat eveneens opviel, was het onbetwiste gezag dat de heer Orsman over de mannen uitoefende. Het was een eerbetoon van oprecht respect, gebracht door hardwerkende mensen, die gemiddeld genomen waarschijnlijk even eerlijk zijn als handelaren uit hogere kringen.
Ja, hun eerbied is gericht op iemand wiens leven van vrijwillige opoffering zelfs bewondering en dankbaarheid afdwingt bij degenen die de bron ervan wellicht niet volledig kunnen doorgronden. Om plaatsen als Golden Lane en Whitecross Street goed te begrijpen, dienen zij echter vanuit verschillende invalshoeken te worden bezien. Men moet deze buurten zowel op de sabbat als op doordeweekse dagen aanschouwen. Zoals alle grote bevolkingscentra is Londen een stad van contrasten, maar deze contrasten zijn wellicht het meest uitgesproken op zondagochtend.
De rust van landelijke lanen wordt nauwelijks overtroffen door de stilte die heerst in vele straten rondom Cheapside bij het aanbreken van de sabbat. Deze plekken, die op weekdagen bruisen van het geroezemoes en de scherpe concurrentie van de handel, zijn op zondag zo verlaten dat het lijkt alsof er paniek is uitgebroken onder de handelaars, die zich haastig hebben teruggetrokken als een verschrikt leger. Verlaat deze lanen met hun slapende pakhuizen en betreed een van de sabbatmarkten, en hoezeer verandert het tafereel! Het is alsof de verstrooide bouwers van Babel zich daar hebben verzameld in een wirwar van talen en strijden om de overhand. Neem bijvoorbeeld Whitecross Street en Leather Lane: wie het Londense leven kent, ziet in één oogopslag hoeveel er op een sabbatmarkt te zien en te beleven valt voor de lagere klassen. De straat, met haar kakofonie van stemmen en modder tot aan de enkels, is voor het gewone volk een kermis en een wereld op zich. Wat de deftige bezoeker afschrikt, fascineert anderen die minder kieskeurig zijn.
U bent een persoon met smaak; hetzelfde geldt voor de ambachtsman of arbeider daarginds, gehuld in zijn ochtendjas, al is zijn smaak wellicht wat grover dan de uwe. De markt is een plaats waar hij ten volle van het leven geniet, mits de lucht helder is en de wind niet te scherp om hem te hinderen bij het roken en het uitwisselen van nieuwtjes op de straathoek. Zelfs kleine winkeliers worden, op hun eigen wijze, geëerd door de klasse onder hen. Bescheiden klanten waarderen het dat zij kunnen blijven hangen bij een koopje of een gesprek kunnen voeren over het voldoen van weer een termijn op hun oplopende rekening. Zonder de markt zouden zij niet deelnemen aan de gewone openbare eredienst en geven zij de voorkeur aan de straat boven een benauwd en ongezond huis.
Zij zouden het Evangelie geheel niet horen, indien de zendingspost niet geopend was en haar medewerkers niet buiten de deur op zoek gingen naar het goede dat zij zelf niet wensen te zoeken. Op sommige van deze markten staan de kramen dicht opeen en zijn zij zwaar beladen met groenten, aardewerk, speelgoed en andere goederen, die allen met gretige blikken en luide kreten onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Voorheen mochten deze zondagse markten de gehele ochtend blijven staan, maar in Whitecross-Street, evenals op andere plaatsen, is met de kerkbesturen een compromis gesloten, waardoor alles om elf uur ’s ochtends opgeruimd dient te zijn.
Hoewel de kerkbesturen de arme verkopers kunnen verdrijven, kunnen zij weinig uitrichten tegen de winkels. Deze zijn minder onderworpen aan het gezag van de autoriteiten en houden hun deuren wijd geopend. Indien het hun uitkomt, nemen zij iemand in dienst die op de stoep staat en vooral begiftigd is met het vermogen om onophoudelijk lawaai te maken. Wij zijn zelfs een sabbatveiling tegengekomen in een beruchte doorgang: ‘Kom binnen, heren, we gaan beginnen!’ Het aantal mensen dat de rommelige winkel binnenkwam, laat zien dat veilingen aantrekkelijk zijn voor een groep mensen die weinig omhanden heeft en de tijd doodt tot de kroegen om één uur opengaan. Toch zijn ook zij een belangrijke doelgroep voor missionarissen, want uit ervaring blijkt dat velen van hen openstaan voor het Evangelie.
Ja, wie inzicht wenst in de zeden en gewoonten van de Londense armen, dient hen te aanschouwen op de zondagse markt. Hoezeer zijn zij geboeid door ogenschijnlijk onbeduidende zaken, zoals het merken van een vogel of de prijs van een beitel; zou men hen dan niet kunnen onderwijzen om ook enige belangstelling voor het Evangelie te tonen? Zie daar een man op de stoep die bretels verkoopt; een populaire predikant zou trots zijn op een even aandachtig gehoor als het publiek dat zich rond deze handelaar heeft verzameld. De bretels zijn zo’n duidelijk koopje dat de verkoper zich het recht lijkt te permitteren om enigszins neerbuigend te zijn. Hij vraagt geen halve kroon, zelfs geen achttien pence voor een paar – de prijs bedraagt slechts één shilling. Hij doet goede zaken en heeft ongetwijfeld medelijden met hen die, niet onder de indruk van zijn lawaai en argumenten, zichzelf een luxe ontzeggen door hun shilling achter te houden.
Nog succesvoller, afgaande op de menigte die hij aantrok, was een hoedenverkoper die wij tegenkwamen. Deze man, wiens mond te groot was om een zachtaardige afkomst te verraden en wiens krachtige longen garandeerden dat men zijn stem tot ver buiten de winkel kon horen, dankte zijn populariteit wellicht grotendeels aan een groene hoed met een paarse rand, waarmee hij zich sierde om een pittoresk effect te bereiken. ‘Pak gerust de hoeden op, heren, en bekijk ze zelf. U hoeft niets te kopen als u dat niet wilt; het is hier niet zoals in een warenhuis, waar men zich bijna verplicht voelt om iets te kopen voordat men weer vertrekt.’ Een menigte nieuwsgierige mannen bekeek de hoeden en halve kronen wisselden vlot van eigenaar. De handel werd gestimuleerd door de premie van een sigaar bij elke verkochte hoed.
Dit is dus de aard van de bodem waarop de Londense Evangelisten werken voor een oogst. Zij moeten hard en geduldig werken om een gemeente bijeen te brengen. Een geïnteresseerde menigte kan in enkele minuten worden verzameld door de schaamteloze bedriegerij van kleine handelaars.
Indien er in de omgeving van Golden Lane iemand is die meer bekendheid geniet dan wie ook, dan is het wel Lord Shaftesbury, ofwel ‘The Earl’, zoals hij door de bevolking steevast wordt genoemd. Onder de straatverkopers is hij een waar idool en men beschouwt hem als een van hen. Op de dag dat prinses Louise in juni 1871 in het huwelijk trad, verliet de voorzitter van de missie het huwelijksfeest te Windsor om het jaarlijkse festival van de handelaars bij te wonen. Daar werd hij verwelkomd door een inwoner die, gezeten op ‘The Earl’, een karakteristieke toespraak hield.
Lord Shaftesbury heeft van zijn eenvoudige vrienden diverse blijken van waardering ontvangen, zoals een foto van straatverkopers uit Whitecross Street, een gouden etui en een boeket voor de dames thuis. Toen de overleden gravin op sterven lag, is het algemeen bekend hoe de bekeerlingen van de missie van de heer Orsman hun oprechte gebeden voor haar herstel tot in de hemel hebben gezonden.
Onze evangelist zegt over zijn district: ‘De enorme golf van verdriet die over de grote stad rolt, zet hier zijn donkere sediment neer.’ Zijn woorden zijn eenvoudig te geloven, wanneer men bedenkt dat binnen een straal van één furlong rond de missiepost twintigduizend mensen opeengepakt leven. Van deze bewoners is dertig procent straatverkoper of rondtrekkende straatkoopman; twintig procent bestaat uit arbeiders en arme vrouwen die in hun onderhoud voorzien door wassen, strijken en naaiwerk; dertig procent betreft armen of personen met een twijfelachtig beroep; en de resterende twintig procent spant zich ijverig in om in het levensonderhoud te voorzien met beroepen als kunstbloemenmaker, beugelnaaister voor twee pence per dozijn paar, speelgoedmaker, houthakker, straatveger, rioolzoeker naar sigarenpeuken, bottenzoeker en vuilniszoeker naar doktersflessen, welke – eenmaal gereinigd – aan apothekers worden verkocht voor één shilling en negen pence per dozijn. Ook zijn er verkopers van lucifers, snoepgoed en kruiden, handelaren in tweedehands kleding en sorteerders van de opruimingen van pakhuizen, enzovoorts.
Om te beginnen met het werk onder deze massa van ellende en heidendom, met als enige handelswaar een Bijbel en een bundel traktaten, was het noodzakelijk te beschikken over een geloof en morele moed waar maar weinigen zich op kunnen beroemen. Het antwoord op het gebed liet echter niet lang op zich wachten, en ook de beloning bleef niet uit, want de bekentenis van een bekeerling, zoals de volgende – en er waren er nog vele andere – maakte alle grote inspanningen en het volhardende werk meer dan goed: ‘U denkt misschien dat u nog steeds Bill Wilkins voor u ziet, maar ik ben niet meer dezelfde man als vroeger, en ik zal u uitleggen waarom. U weet dat ik vroeger elke zondag met mijn netten naar Hornsey ging om vogels te vangen, en dat ik dan dronken thuiskwam en ruzie maakte met mijn vrouw.
Ongeveer drie jaar geleden kwam ik thuis en was boos omdat ik mijn gebruikelijke bier niet kon krijgen; ze zeiden dat ik geen ‘echte’ reiziger was. Toen zag ik mensen uit de kerk komen en voelde ik jaloezie. Ik hoorde een straatprediker die mij een folder aanbood. Ik zei: ‘Dat heb ik niet nodig, meneer.’ ‘Waarom niet?’ vroeg hij. ‘Omdat ik niet kan lezen,’ antwoordde ik. Toen zei hij: ‘Kom dan vanavond naar onze missiezaal.’ Ik zal u vertellen hoe dat ging: bij mijn eerste bezoek bracht de groep die ik die ochtend had gezien mij voor alle aanwezigen naar een stoel vlak bij de predikant. Ik voelde me ongemakkelijk en wenste dat ik niet was gegaan. Maar de woorden ‘Alzo lief had God de wereld’ raakten mij diep, en ik ging naar huis als een wijzer en beter mens. In mijn werk verloor ik daarna veel geld, en hoewel ik thuis en op andere plekken veel tegenstand ondervond, bleef ik trouw aan mijn nieuwe leven en probeerde ik goed te doen.’
Na hun bekering kunnen deze mannen hun ervaringen uitvoerig vertellen en het Evangelie aan hun eigen metgezellen uitleggen in duidelijke, krachtige en ontroerende bewoordingen. Luister naar een van de bekeerlingen van de heer Orsman, terwijl hij een drukbezochte bijeenkomst van straatverkopers toespreekt:
‘Het belangrijkste punt van deze bijeenkomst, mijn vrienden, is naar mijn mening om u te wijzen op het Lam van God. ‘Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van de Heere geopenbaard?’ Gezegend zij de Heere, dat het mij geopenbaard is. U weet allemaal wie ik was, en ik moet u vertellen wie ik nu ben. Eén tekst uit de Schrift is mij bijgebleven: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’
Op een dag, voordat ik werd veroordeeld, toen ik dronken was, zei ik tegen een politieagent dat ik ‘zijn hersens zou inslaan…’ Hij nam mij mee. Terwijl wij de volgende ochtend naar de magistraat liepen, vroeg ik hem: ‘Nu, meneer X., wat denkt u dat ik moet doen?’
‘Wel,’ zei hij, ‘beken maar schuld.’ Toen ik voor de magistraat werd gebracht, vroeg deze mij wat ik te zeggen had.
Ik antwoordde: ‘Schuldig, edelachtbare, en het spijt mij zeer wat ik heb gedaan.’ Daarop legde hij mij een boete op van een halve kroon, of anders moest ik de gevangenis in. Maar ik was blut. U weet allemaal, mijn vrienden, wat het is om blut te zijn. Dus werd ik opgesloten. Maar even later kwam de cipier die mij had opgesloten terug, draaide de sleutel om, opende de deur en zei dat ik mocht gaan. Iemand had de boete voor mij betaald; en toen ik buiten de muren kwam, maakte een man aan de overzijde van de straat met zijn vinger een teken dat ik naar hem toe moest komen; en toen ik ging, stopte hij drie shilling en zes pence in mijn hand, zodat ik iets had om verder te gaan. Nu, mijn vrienden, Jezus Christus opent de deur van onze gevangenis voor ons, bevrijdt ons en geeft ons eeuwig leven als begin. Is dat niet wonderlijk? En Hij nodigt u allen uit om op Hem te vertrouwen.
In een ander geval werd een kind op school de aanleiding tot de bekering van haar ouders. Haar zusje was overleden aan een besmettelijke ziekte en dit kleine meisje was van huis gestuurd om weg te blijven tot na de begrafenis. Zonder dat haar familie het wist, keerde zij echter terug en werd zij geknield in gebed naast de kist van haar zus gevonden: ‘Ik ben een van Uw lammeren en daarom wil ik deze slechte wereld verlaten.’ De moeder, tot tranen geroerd, voorzag wellicht het vervolg al: het kleine meisje werd spoedig ziek en stierf terwijl zij een van de hymnen zong die zij in de klas had geleerd.
Hier volgen nog enkele voorbeelden, gekozen uit vele andere, in de woorden van de heer Orsman zelf:
‘Mannen en vrouwen die een goddeloos leven hebben geleid, hebben ons bij hun sterfbed geroepen, en in sommige gevallen waren wij getuige van aangrijpende taferelen. Hier is een voorbeeld: een weduwe met vier kinderen van respectievelijk 13, 11, 8 en 5 jaar oud, en een getrouwde dochter met haar man, woonden in een achterkamer van drie bij drie meter, waarvoor zij twee shilling en negen pence per week betaalden. Toen wij hen bezochten, waren allen ziek door de koorts. De moeder en het kind overleden kort daarna. De kamer was smerig en troosteloos: er stond slechts een kapotte tafel, vier stoelen die met touwtjes aan elkaar waren gebonden, en een gebroken spiegel. De lichamen van de overledenen waren, net als de kamer, in erbarmelijke staat, en wij moesten zelfs dekens leveren om hen te kunnen begraven.
Op een avond werden wij geroepen om de vader van enkele van onze Band of Hope-leerlingen te bezoeken. Hij lag op zijn sterfbed, in de bloei van zijn leven, getroffen door bronchitis. In dezelfde kamer lag zijn vrouw, in een koortsige delirium. De arme man was bewusteloos en alle pogingen om hem bij bewustzijn te brengen leken vruchteloos. Zijn bejaarde moeder en vele andere familieleden huilden rond het bed, hopend dat hij nog voldoende bij zou komen om de zoete boodschap van het Evangelie te horen en zijn geloof in Jezus te belijden. Net toen wij op het punt stonden te vertrekken, werd voorgesteld om enkele hymnen te zingen die hij graag zijn kinderen hoorde zingen. Wij zongen zachtjes de hymne ‘Just as I am’, maar hij scheen het niet te horen, totdat wij zongen…’
‘Rock of Ages, cleft for me.’
Wij vertrouwen erop dat hij nu het eeuwige lied zingt. Onlangs werd een jonge knaap getroffen door koorts en overleed na twee dagen ziekte in het ziekenhuis. Het is bijzonder aangrijpend dat hij de zondag daarvoor voor het eerst in de bijbelklas in het openbaar had gebeden. Hij was reeds drie maanden een oprecht christen. Zijn plotselinge dood heeft zijn ouders ertoe gebracht het huis van God te bezoeken.
Een jaar geleden werden wij verzocht een jonge, getrouwde vrouw uit een respectabele familie te bezoeken, die bijna krankzinnig was geworden van angst voor de dood. Zij had op een bal een verkoudheid opgelopen en was vervolgens snel aan tuberculose bezweken. Toen wij haar voor het eerst bezochten, had de arts haar reeds opgegeven. Nadien hebben wij vele malen met haar gelezen, gebeden en gesproken, en wij hadden het voorrecht haar getuigenis van de liefde van Christus te mogen horen. Zij is nu bij de engelen, en haar vader en familie bezoeken sindsdien trouw de missie.
Het moet de heer Orsman veel vreugde en voldoening schenken wanneer hij om zich heen kijkt en het resultaat van zijn inspanningen aanschouwt. Hij kan wijzen op honderden mensen die zich voorheen in losbandigheid verloren, maar nu het evangelie verheerlijken. Velen van zijn bekeerlingen zijn geëmigreerd en zijn in verre landen een voorbeeld van christelijke rechtschapenheid geworden. Niet weinigen van hen die hij, zowel in sociaal als geestelijk opzicht, heeft ondersteund door de grote, verbeterende kracht van het geloof, bekleden nu eerbare posities in het leven. Sommige van de geredde jongeren zijn in overheidsdienst getreden, anderen zijn zondagsschoolleraren geworden, en enkelen zijn zelfs predikant geworden.
Het zou geen eenvoudige opgave zijn om het gehele werk dat gedurende een jaar in Golden Lane is verricht, volledig samen te vatten. Allereerst wordt het evangelie getrouw verkondigd in het Mission House, waar tevens bijbelklassen en bijeenkomsten voor geïnteresseerden worden gehouden. Er zijn speciale diensten voor kinderen, een zondagsschool die wordt geleid door tot het geloof bekeerde leraren, en een gratis dagschool, waar – naar men ons verzekert dat – ‘de Bijbel het beste leerboek is’.
Elke winter worden er tussen de vier- en vijfduizend maaltijden uitgedeeld aan uitgehongerde kinderen. Vervolgens worden de leerlingen jaarlijks meegenomen voor een excursie naar het platteland, waarbij de zomeruitstap voor deze arme, haveloze kinderen als het hoogtepunt van het jaar wordt beschouwd. Naarmate de tijd nadert, raken zij zo opgewonden dat het bijzonder lastig is hen in toom te houden.
Thee en cake, gevolgd door lezingen en diavoorstellingen, vormen incidentele traktaties voor de volwassenen uit de buurt. Over de waarde van dergelijke bijeenkomsten hoeft men niet te twijfelen, aangezien een vrouw op haar sterfbed getuigde: ‘Die afbeelding van de vrouw die zich vastklampt aan het kruis, met de brullende golven rondom, deed mij die prachtige hymne begrijpen: ‘Ik klamp mij alleen vast aan Uw kruis’; en nu weet ik dat Hij mij zal redden.’
Ook mogen wij de soepkeuken, de kleding- en spaarclubs, het ‘Emily Fund’, de bezoeken aan zieken, de naaiclub voor moeders en de kraamzorg niet onvermeld laten. De zegen die deze laatste organisatie schenkt, is het best bekend bij degenen die een bijna lege kamer binnenkomen om troost en noodzakelijke kleding te brengen aan de uitgehongerde, lijdende patiënt, die nauwelijks over een bed of deken beschikt om haar te troosten tijdens de beproevingen van het leven.
In zijn indrukwekkende arbeid heeft de heer Orsman de dankbaarheid en sympathie van de gehele kerk verworven. Terwijl de kerken in de stad leegstaan en verspreid zijn over zijn district, met als voornaamste doel het verstrekken van comfortabele salarissen aan geleerde ambtsdragers of het wekken van de belangstelling van nieuwsgierige archeologen, heeft deze vrijwilliger in dienst van Christus de vesting van het heidendom in Londen bestormd. Tot verbazing van zijn vrienden heeft hij met succes het evangelie gevestigd op een terrein waar velen met huiver zijn weggegaan, alsof zij een door God verlaten veld betraden.
Moge zijn leven lang gespaard blijven, opdat hij nog grotere trofeeën mag winnen, en moge alle noodzakelijke financiële steun worden geboden door hen die rijkdom bezitten en geleerd hebben om vreugdevol te geven aan Hem die Zichzelf voor hen heeft gegeven.
Kortom, moge het nieuwe missiegebouw, thans nog slechts ‘een van de hoop voor de toekomst’, spoedig werkelijkheid worden en voor een volgende generatie getuigen van de heilige moed en volharding van een man die door het nageslacht zal worden herdacht en geëerd als de apostel van Golden Lane.
Tot slot willen wij nog vermelden dat de illustraties zijn opgenomen met toestemming van de eigenaren van The Graphic.
Wij kennen geen evangelisatiewerk in Londen dat zo wijs wordt uitgevoerd en zo blijvend nuttig is als het werk dat door de heer Orsman is opgezet en reeds vele jaren door hem wordt voortgezet. Onze geliefde vriend heeft zich altijd verheugd over zijn band met The Tabernacle, hoewel hij in geen enkel opzicht financieel van ons afhankelijk was. Ons hart verheugt zich bij iedere herinnering aan hem. Hij behoort tot die eervolle groep mannen die niet ten laste komen van de kerken, maar trouw blijven aan hun roeping en vrijmoedig het evangelie prediken. Alleen door arbeiders van deze orde kunnen onze achterbuurten worden bereikt. Midden in het centrum van het ongeloof geeft onze broeder blijk van praktisch christendom, en daarvoor verdient hij de sympathie van alle gelovigen, niet slechts in woorden, maar ook in daadwerkelijke financiële steun voor de gebouwen die hij zo dringend nodig heeft.