Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Psalm 48:9
Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien dit is zelden waar. In veel gevallen zien we wat we niet gehoord hadden, en wat we gehoord hadden, zien we niet. Er is een tijd geweest dat vele eenvoudige zielen geloofden dat de straten van Londen met goud geplaveid waren. Ik ben er zeker van dat ik geen enkel deel van Londen ken waar zelfs maar een klompje van dat metaal op het voetpad kan worden gevonden. Er zijn in elk land tien duizend van zulke ijdele verhaaltjes, van mijnen waar een fortuin uit de aarde kan worden opgegraven en van vlakten waar de rijkdom zich aan de nieuwkomers opdringt. Maar hoe zelden horen we het goede nieuws: “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
Wanneer u echter komt in de “stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods”,zijn de verslagen over haar waar en de waarheid overtreft zelfs het verslag. Want, zoals eenmaal de koningin van Scheba, roepen we uit: “de helft was mij niet aangezegd” (1 Kon. 10:7). Als wij spreken over de voorrechten van Gods Kerk op aarde is het onmogelijk om te overdrijven. “Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden” (1 Joh. 3:1). Zie, wat een zegeningen, wat een schatten, wat een koninklijke privileges verleent de Heere Jezus aan Zijn verkorenen! Hoe worden ze gereinigd door Zijn bloed! Hoe verlevendigd door Zijn leven! Hoe geëerd door Zijn glorieuze troonsbestijging aan de rechterhand van Zijn Vader!
U kunt over Sion en over haar voorspoed nooit spreken op een overdreven manier. U bent gelukkig, o Israël! En als we spreken over de stad van God zoals zij in volle glorie schittert daarboven, schieten woorden ons tekort om haar te beschrijven. Ik twijfel er niet aan, als we dat gezegende oord zullen bereiken en we treden op haar gouden straten en dragen onze kronen van onsterfelijkheid, dat we niet alleen zullen zeggen: “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien…”, maar we zullen wegzinken in bewondering en verrassing bij het zien van de overweldigende openbaringen van Gods liefde, het is altijd waar, als het gaat over de dingen van God en van Zijn Kerk: “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” Wat Zijn Woord belooft, voert Zijn werk uit. Deze gedachte zal de spits van mijn preek zijn en de lijn van mijn betoog zal door de tekst geleid worden. Moge de Heilige Geest het bruikbaar voor ons allen maken!
1. Onze eerste opmerking over de tekst is deze: het is uiterst belangrijk dat we luisteren naar getrouwe getuigen, anders zullen we niet kunnen zeggen“ gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” Als wij luisteren naar valse getuigen, is het zo dat hoe meer we hen geloven, hoe slechter het voor ons is: het zal geen geloof maar lichtgelovigheid zijn en er zal op tijd een droevig ontwaken uit ijdele dromen plaatsvinden. Het is voor u allen van het grootste belang dat u het Woord van God hoort en de waarheid ontvangt zoals er die in Jezus is, zodat u, én in de drukte van het leven én staande aan de grenzen van de dood én in de onveranderlijke staat der eeuwigheid, zult kunnen zeggen: “wij danken God voor het evangelie dat wij gehoord hebben, want wat we met onze oren hoorden, is in ons leven waarheid gebleken.” De Israëlieten die deze achtenveertigste psalm zongen, hadden gehoord van Jeruzalem en zijn tempel, van de HEERE en van Zijn zekere verdediging van Zijn uitverkoren stad. Hoe hadden ze daarvan gehoord?
Ze hadden ervan gehoord doordat ze voor zichzelf lazen of luisterden naar het voorlezen van het Woord van God. Ze hadden de vijf boeken van Mozes en andere geschriften. In deze boeken lazen ze de wonderbare verhalen van wat de HEERE voor Zijn volk had gedaan. Ze zouden zich altijd herinneren wat de HEERE voor Zijn verkorenen in Egypte had teweeggebracht en hoe Hij hen uit het diensthuis had uitgeleid door een hoge hand en een uitgestrekte arm. Ze zouden het verslag lezen van Gods genadige zorg voor de stammen in de woestijn, van Zijn overwinningen over hun vijanden zoals Og, de koning van Basan en Sihon, de koning der Amorieten. Ze zouden met verwonderen lezen van de verovering van Kanaan door Jozua en het ten val brengen van tirannen door Gideon, Barak en Jefta.
Ze zouden zien wat de HEERE teweegbracht door Zijn knecht David en door anderen, die op Hem vertrouwden in de tijden van ouds. Dit alles zou hun vertrouwen in de HEERE zeer doen groeien, en nu was het gebeurd dat terwijl Josafat koning was, de heilige stad belegerd was door de verbonden Moabieten, Edomieten en Ammonieten. En eens temeer had de HEERE Zijn heilige arm ontbloot en had Hij een glorieuze overwinning aan Juda gegeven, zonder dat Zijn volk ook maar één slag hoefde uit te delen. De tegenstanders, gedreven door wederzijdse afgunst, waren elkaar aangevallen en werden hun eigen executeurs. Toen de mannen van Juda dit zagen, riepen ze uit: “Het oude Boek is waar. De HEERE heeft wonderen gewrocht voor onze ogen. Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad van de HEERE der heirscharen. ” Mijn broeders, let nauwkeurig op wat dit Woord vermeldt en openbaart. Het is momenteel nog uitgebreider tot uw meerdere opbouw. Laat wat hier aangetekend is, het verslag zijn dat u hoort aangaande de HEERE onze God en Zijn wegen van genade. Laten we nauwkeurig acht slaan op profeten, apostelen en evangelisten, die in de Naam van de HEERE geschreven hebben, want dan zullen we waarheden horen, die door ervaring bevestigd zullen worden, om ons vreugdevol te laten uitroepen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
Deze goede mensen hadden ook geluisterd naar Gods knechten. Van de priesters werd verwacht, dat ze, wanneer ze niet bezig waren met hun dienst in de tempel, het volk zouden onderwijzen. “Zij zullen Jakob Uw rechten leren, en Israël Uw wet” (Deut. 33:10). Profeten gingen ook door het land om de zin en mening van God te verklaren en als de mensen deze boodschappers hoorden, die God gezonden had om in Zijn Naam te spreken, hoorden ze dat wat de HEERE vervulde, want geen van de woorden van Zijn knechten mocht ter aarde vallen. Hoe nodig is het dat u hoort naar de waarheid, die wordt gesproken door degenen die door God gezonden zijn, want vele valse profeten zijn de wereld ingegaan. Dat wat iemand te voorschijn haalt uit zijn eigen geest moge al dan niet waar zijn; in ieder geval heeft men het recht om het te bekritiseren en ter discussie te stellen. Maar wie zijn woorden afsluit met: “Zo spreekt de HEERE”, staat op een ander spreekgestoelte.
Gods Woord eist ons eerbiedige geloof en wie het getrouw doorgeeft, spreekt met gezag en niet zoals de schriftgeleerden. De stem van de Goddelijke waarheid vindt weerklank in het geweten binnen in de mens en verkrijgt daardoor macht, zelfs als de wil weigert om te gehoorzamen, o, dat u zich toch niet, ‘door kittelachtigheid van gehoor, leraren naar uw eigen begeerlijkheid zoudt opgaderen’ (2 Tim. 4:3). Maar moge u horen naar Gods getrouwe boodschapper, opdat u aan het eind moge zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad onzes Gods.” Ongetwijfeld hadden deze goede mensen ook geluisterd naar hun vaders. In deze dagen doet de trotse gedachte de ronde, dat onze vaders niet zo wijs hebben kunnen zijn als hun hoogontwikkelde zonen.
Toch zullen op den duur deze zelfde jongeren bij het klimmen der jaren hun mening bijstellen. Wijsheid ligt niet in de ouderdom noch in uwe jeugd, maar in God alleen. Toch houd ik ervan om te luisteren naar wat vergrijsde mensen hebben te zeggen, die verder zijn gevorderd op de levensreis dan ikzelf. Er is namelijk gewicht in hun getuigenis. Ze mogen dan niet spreken met de helderheid en de vurigheid van de jeugd, maar hun spraak heeft zout in zich, dat ontleend is aan de zekerheid van de werkelijke ervaring. Ik houd ervan om na te denken over deze dingen die we met onze oren gehoord hebben en die ons onze vaders verteld hebben; juist de wonderlijke dingen die de HEERE in hun dagen deed en in het grijze verleden vóór hen.
De zangers van onze psalm hadden geluisterd naar hun godzalige vaders en toen ze het beleg rond de stad van God geslagen zagen worden en naderhand opmarcheerden naar die merkwaardige strijd, waarin er geen sprake was van een gewapend treffen, maar alleen maar van een vreugdevolle verdeling van de buit, toen zeg ik, wisten ze dat wat hun vaders hun verteld hadden werkelijk waar was, en ze schreeuwden het in verwondering uit: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.”
In Sions stad is God bekend.
Als Toevlucht in de nood.
In haar paleizen scheen Zijn heil
Zo helder en zo groot!
De vaad’ren hebben vaak verteld.
Wij zelf hebben gezien,
Hoe Hij de schaapskooi van Zijn kudde Bescherming wilde biên.
Zij, die zelf niet in Jeruzalem waren, hadden de beschrijving gehoord van degenen die daar geweest waren. Ze hadden gehoord van de tempel, die zo buitengewoon schitterend was, van Jachin en Boaz, de twee beroemde pilaren, van het grote altaar en de rokende offers die ‘s morgens en ‘s avonds gebracht werden, en van de priesters in hun witte gewaden die dienst deden bij het altaar. Ze hadden gehoord van de hogepriester zelf, als hij in zijn heerlijke en schone gewaad naar voren kwam, en van de zegening waarmee hij de samengestroomde menigte zegende. In de arbeidershuisjes op ver afgelegen heuvels hadden ze van dit alles gehoord, en ze hoorden een betrouwbaar verslag, zodat wanneer ze zelf naar de heilige stad gingen en hun voeten in Jeruzalems poorten stonden, hun harten sneller gingen kloppen en ze zeiden in zichzelf: “We hebben niet geluisterd naar kunstig verdichte fabels, maar gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad van de HEERE der heirscharen.”
Het is goed, geliefde vrienden, om onze contacten te leggen met het oog op ons blijvend nut. Laten Gods vrienden uw vrienden zijn. Spreek met hen, die goed van God en van Zijn heilige naam spreken. Onderhoud contact met hen die, door ondervinding, in staat zijn om u te vertellen of deze dingen waar zijn. “Wie met wijze mensen omgaat, zal ook zelf de wijsheid vinden. ”Wie veel spreekt met ervaren christenen zal veel zekerheid in de dingen van God verkrijgen. Het is heel belangrijk voor ons dat we het overgeleverde getuigenis van vroegere heiligen ontvangen, zowel als het hartelijke getuigenis van de levende vromen, opdat we naderhand kunnen zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” Tegenwoordig hebben sommigen de neiging om alles, hetzij goed of kwaad of middelmatig, aan te horen. Ik geloof dat het horen van alles ertoe leidt dat men niets hoort. Die tekst is al vaak geciteerd en misverstaan, die zegt: “Beproeft alle dingen” (1 Thess. 5:21). Als mensen echt menen wat ze zeggen en ze gaan alle dingen beproeven, zou ik ze aanraden om met hun eigen lichamen te beginnen, en om niet meteen grote risico’s met hun zielen te nemen.
Mijn hoorders, ik nodig u uit om te beginnen met gewonere dingen dan met het Evangelie. Bijvoorbeeld, begin met alle medicijnen die op de markt zijn te beproeven en beproef vervolgens alle stoffen van een scheikundige. Als u dat allemaal overleeft, is de tijd gekomen om alle predikanten langs te gaan en alle verschillende leringen van deze ellendige tijd. Als u de scheikundige stoffen en vergiften al overleeft, zal dat niet het geval zijn met de valse leringen. Die kunnen niet beproefd worden, en u hoeft daar ook geen poging toe te wagen. Slechts de waarheid is geschikt om beproefd te worden. De tekst bedoelt niet te zeggen: “probeer alles maar uit”, maar: “ontvang niets waarvan niet eerst is vastgesteld dat het waar en goed is.” De meesten van ons zijn niet aangesteld in het ambt van Algemeen Beproeven.
Wij zijn niet geroepen om alle dodelijke dingen te proeven zodat we hun precieze uitwerking te weten zullen komen. We kunnen veel beter bezig zijn met het vasthouden aan wat goed is. De waarheden, waarvan we al eerder te weten kwamen dat ze Gods waarheid zijn; we klemmen onze handen eromheen als in een dodelijke houdgreep. En terwijl we ze vasthouden, houden we er ook aan vast. Wat we voor onszelf hebben aanvaard, bevelen we ook aan anderen aan: dit is een veel veiliger en gezonder bezigheid dan het navolgen van de inwoners van Athene, die verlangden om altijd weer iets nieuws te horen. Pas op wat u hoort, opdat u zult kunnen zeggen: “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
2. In de tweede plaats leidt een zorgvuldig luisteren tot zien.“Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”U kunt deze woorden niet allen gebruiken. Sommigen van u hebben gehoord en nog eens gehoord, zonder dat ze tot nu toe iets zagen. De man die tevreden is met één ingang tot zijn geest, namelijk zijn oren, maar nooit zijn ogen gebruikt, moet wel denken dat God een vergissing begaan heeft, door hem meer zintuigen te geven dan hij nodig heeft. Voorzeker is dit het bewijs van een gebrekkig begrip. Geliefde vrienden, u wordt niet alleen uitgenodigd om het Evangelie te horen, maar de Heere Jezus zegt tegen u, zoals Hij zei tegen Zijn eerste discipelen: “Komt en ziet!” (Joh. 1:40). “Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is”(Ps. 34:9). U wordt genodigd om voor uzelf te komen zien of deze dingen waar zijn.
U vraagt: hoe kan een hoorder van het Evangelie een ziener ervan worden? Onthoud dan in de eerste plaats, dat hij dat kan worden door de feiten die hem verteld worden, te onderzoeken en te beoordelen of ze op waarheid berusten. De Schrift vertelt u dat uw hart bedrieglijk is – zie of het waar is of niet. Zij vertelt u dat er in de mens een natuurlijke neiging tot het kwaad is – bestudeer uzelf, en zie of dit het geval is. Zij vertelt u dat er in de menselijke natuur een onbekwaamheid is tot datgene wat werkelijk goed is en een afkeer van God. Overweeg ernstig of uw eigen leven, als dat van een natuurlijk mens, de waarheid van deze aanklachten niet bewijst. Er zijn sommige dingen die u, indien u nog onbekeerd bent, over uzelf in de Schriften hebt gehoord en ik wil er bij u op aandringen om te zien of ze in uw geval niet waar zijn. Het zal u erg helpen als u zichzelf op deze punten zult onderzoeken. Het onderwerp dat overdacht moet worden, is vlakbij en het zal, in veel opzichten, nuttig voor uzelf zijn om te weten of de Heilige Schrift een betrouwbare beschrijving geeft van de menselijke natuur, als u het in uzelf zult aantreffen.
Voorts zien we wat we gehoord hebben, wanneer we de geboden gehoorzamen en de zegeningen ontvangen die aan gehoorzaamheid verbonden zijn. U wordt bijvoorbeeld bevolen om uw zonden te belijden. Zie nu eens of dit waar is. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve” (1 Joh. 1:8). Luister niet alleen naar het voorschrift, maar zie ook of de belofte waar is. Hier is iets anders om te beproeven: “Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven “ (Mat. 11:28). U heeft dat honderden malen gehoord: kom en zie voor uzelf of zulke rust gegeven wordt. Gehoorzaam het voorschrift, opdat u de belofte mag ontvangen die aan het voorschrift is verbonden.
We zetten horen ook om in zien om als we de zegeningen ontvangen die aan het geloof beloofd worden en een nieuw leven binnengaan. Sommigen van ons kunnen getuigen dat we een nieuwe wereld binnengegaan zijn. Die dingen die ons nu alles waard zijn, betekenden kort geleden niets voor ons. Zoals er voor een dove geen geluid is en voor een blinde geen licht, zo bestonden er voor ons enkele jaren geleden geen geestelijke dingen. We waren immers verstoken van de geestelijke vermogens waarmee geestelijke zaken onderscheiden worden.
Maar nu we geloofd hebben in Jezus, zijn we een ander heelal binnengetreden, en we bezitten nu een leven dat net zoveel hoger staat dan het leven van onze vroegere staat, als het redelijke leven hoogstaander is dan het leven van het redeloos gedierte, dat vergaat. We weten dat er een hemels leven is, omdat we het bezitten, en in de kracht ervan zien we duizend en één dingen waar de levensbeschouwing van de gewone man niet van durft te dromen. We wensen van harte dat u allen, die het Evangelie hoort, de waarheid ervan zoudt zien, zodat u zou kunnen zeggen met de zangers van deze Psalm: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
Gods beloften zijn voor iemand van weinig nut als hij ze alleen maar hoort of leest, en zich er verder niet mee bezighoudt. Ze zijn als een cheque die maanden of jarenlang in een la bewaard wordt en nooit naar de bank wordt gebracht. Gods beloften moeten door een biddend geloof aan de HEERE Zelf voorgehouden worden. De heilige beloften zijn, ofschoon ze in zichzelf volkomen zeker en kostbaar zijn, niet van dienst voor de troost en het onderhoud van de ziel, tenzij u ze in geloof aangrijpt, erop pleit in het gebed, naar de vervulling ervan uitziet in hoop en hen ontvangt met dankbaarheid. O, dat u toch van elke belofte van God zoudt zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
De beste vorm van horen is die, welke tot zien leidt. Als iemand zegt: “Het Woord van God zegt mij dit en ik zal het voor mijzelf beproeven” dan is zo iemand in een zeer hoopvolle toestand. Hiertoe nodigen wij onze hoorders uit. De feestdis is aangericht en rijk zijn de spijzen, maar vertrouw niet in zo’n mate op ons getuigenis dat u weg zoudt blijven. Kom en zie voor uzelf. We vertellen u dat er een grote verzoening is aangebracht door Jezus’ bloed, die terstond uw meest scharlaken zonden zal wegwassen. Hecht zoveel geloof aan onze boodschap dat u komt en het voor uzelf uitzoekt, en u zult spoedig uitroepen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.”
3. Ik vraag uw aandacht voor het derde punt, dat als volgt luidt: het zien bevestigt op heerlijke wijze de waarheid van wat we gehoord hadden. We zijn gehouden God te geloven, zelfs wanneer we niet kunnen zien. Dat de HEERE het gezegd heeft, moest ons in feite genoeg zijn als we tenminste zoveel eerbied voor Hem hebben als gepast is. Maar het helpt ons zeer als God ons, wanneer we stilzwijgend hebben geloofd in Zijn getuigenis, genade geeft om te zien dat datgene waarin we geloofd hebben vast en zeker is. Laat me u mogen aantonen hoe de ervaring van een gelovige de waarheid bevestigt van wat hij heeft gehoord.
Om terug te komen op wat ik zojuist zei: van alles wat de Heilige Schrift zegt over ons verderf kan de waarheid worden gezien. Velen van ons hebben niet alleen gezien, maar ook gevoeld wat het kwade gevolg van de zonde is in onze gedachten en harten. We weten dat de zonde in ons huist en ernaar streeft om de overhand te hebben. We kunnen er niet aan twijfelen dat onze natuurlijke neigingen verkeerd zijn en dat onze beste begeerten onvolkomen zijn. Aangezien de Heilige Geest ons van zonde overtuigt, is het bestaan van een vuile bron in onze natuur een feit waaraan niet getwijfeld kan worden. De onoverzienbare gevolgen van onze zonde is eveneens een werkelijkheid waaraan ons geweten ernstig getuigenis geeft. Ik weet nog goed hoe ik deze les geleerd heb, met de wet als mijn onderwijzer. Als iemand mij gevraagd zou hebben of ik het verdiende om naar de laagste regionen van de hel te worden verwezen, zouden mijn tranen erkend hebben dat geen straf te zwaar zou kunnen zijn voor zonden zoals de mijne. Wanneer ik ook maar enige verschrikkelijke bedreiging in de Schrift las, stemde ik het van binnen in mijn ontwaakte geweten toe; ja, en zo doe ik het nog steeds. Buiten mijn Heere aan het kruis, moet een radicale veroordeling mijn deel zijn. Het maakt niet uit wat moderne bedriegers prediken; u kunt er van op aan, dat mensen als ze moeten sterven, als hun geweten tenminste ontwaakt, ervan overtuigd worden dat de bedreigingen van de Heilige Schrift waar zijn. Ons gevoel schopt tegen de eeuwige straf aan, maar het geweten roept “Amen” op het rechtvaardige oordeel van de wet. Als Gods Geest het geweten doet ontwaken, houdt het op om lichtvaardig over de zonde te spreken en het ontkent niet langer dat een afschuwelijke straf het zekere gevolg moet zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat ik een beroep kan doen op diegenen onder u die de HEERE in Zijn heerlijkheid hebben gezien, zodat u zichzelf moest verfoeien in stof en as (Job 42:6), en op diegenen onder u die zichzelf hebben gezien, zodat u beschaamd en verbijsterd bent geworden over uw eigen wegen. Ik zeg, ik kan een beroep op u doen om de meest ernstige uitspraken van de Heilige Schrift te bevestigen. Hoezeer die aanzeggingen u ook doen beven, van binnen stemt uw ziel de waarheid ervan toe. Als de Heilige Geest voor ons de bodemloze put van onze natuurlijke verdorvenheid opent, stemmen we toe dat “het hart arglistig is, meer dan enig ding, ja dodelijk”(Jer. 17:9).
We geloven in de zondeval, want we zijn gevallen. We zijn er zeker van dat we niet zo zijn zoals de HEERE ons gemaakt heeft. We geloven in de erfelijke besmetting van de natuurlijke verdorvenheid, want we bewenen het in onszelf. We geloven in de onmacht van de gevallen mensheid, want we zijn zelf zonder kracht. We geloven dat we persoonlijk de toorn van God waardig zijn, want we zijn er zeker van dat dat zo is en onze enige troost is dat het oordeel van de dood in ons vervuld is, in de dood van de Heere Jezus Christus, onze Plaatsbekleder. Alles wat de Heilige Schrift zegt over de zonde en haar gevolgen, moeten we vanuit ons diepste innerlijk bevestigen, want “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
We hebben echter ook heerlijker dingen gehoord en gezien. Broeders, we hoorden dat er een roeping van God is, waardoor Hij Zijn uitverkorenen afzondert uit de rest van de mensheid en we weten dat er zo’n krachtdadige roeping door Gods Geest bestaat, want we zijn zo geroepen. We hoorden de algemene oproep waarmee mensen werden genodigd tot Christus te komen, maar we wezen die oproep af. We vernamen dat er een bijzondere, krachtdadige roeping door de Heilige Geest is, waarmee mensen op een lieflijke wijze tot Christus getrokken worden, en we hebben ontdekt dat dat bericht op waarheid berustte, omdat we zo getrokken zijn.
Gods Geest sleepte ons niet aan onze oren naar Christus, maar Hij trok ons met koorden van liefde. We kwamen tot Jezus met de volledige toestemming van onze vernieuwde wil, en tegelijk tegen onze oude wil in. Zonder ook maar één enkele gevoelige regel van onze geest geweld aan te doen, bracht de HEERE ons ertoe om de weg ter zaligheid op te snellen. Wat wij gehoord hadden aangaande de krachtdadige roeping van de Geest van God, hebben we ook gezien, en we kunnen niet anders dan er getuigenis van afleggen op deze dag.
Wij hoorden ook, dat als we tot Jezus zouden komen zoals we waren, dat Hij ons zou ontvangen, en Hij deed het ook. We hoorden dat Hij genadig zou vergeven, en Hij deed het. We hoorden dat Hij ons, in de weg van de vergeving, vrede zou geven, en zo hebben we het ervaren. “Gerechtvaardigd door het geloof hebben we vrede met God door onze Heere Jezus Christus” (Rom. 5:1). We hoorden dat arme zondaren, gerechtvaardigd door het geloof, een onuitsprekelijke vreugde ontvangen, en we hébben haar ontvangen. We leggen ons getuigenis af: “Deze ontvangt de zondaars” (Luk. 15:2). We getuigen dat Hij niemand uitwerpt, die tot Hem komt.
Wij verklaren u, dat Hij in de volheid van Zijn genade opstandelingen in de plaats van kinderen zet. Inderdaad, “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” De meest moedige prediker van het Evangelie heeft nooit meer Evangelie gepreekt dan waar was. De meest onverschrokken getuige van Gods vrije genade heeft nooit meer van de vrijheid en de volheid van de genade gezegd dan hij had mogen zeggen. Overdrijving is onmogelijk. Als u oneindige genade zoudt willen beschrijven, mag u de gedachten de vrije teugel geven.
We hoorden ook dat er zoiets als wedergeboorte is. We luisterden altijd met verbazing naar die uitspraak: “U moet wederom geboren worden.” Ons werd verteld dat we van de dood in het leven moesten overgaan, dat de oude dingen voorbij moesten gaan en dat alle dingen nieuw moesten worden. We hoorden het aandachtig en gelovig, maar nu zijn we verder gekomen: we hebben het gezien. Velen van u weten van de grote en radicale verandering, omdat u het hebt ervaren. U kunt zeggen: “Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie” (Joh. 9:25). We zijn van een dode wereld in een levende wereld overgegaan. Nu we met Christus begraven zijn, zijn we ook met Hem opgestaan en ons leven woont en bloeit in een nieuwe wereld. We zijn ons ervan bewust dat er een nieuw hart in ons binnenste klopt, een nieuw leven kijkt uit onze ogen en beweegt in onze leden. De nieuwe geboorte is een feit: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.”
We hoorden ook altijd over de Heilige Geest, en onder het luisteren scheen het ons toe dat Zijn werkingen en inwoningen onbegrijpelijke raadsels waren. Hoe kon God de Heilige Geest in mensen wonen en hun lichamen tot Zijn tempels maken? We verwonderden ons als we hoorden dat Hij mensen overtuigt van zonde, hun eigengerechtigheid doet verwelken, hoop in hun boezem ontsteekt, hen tot Jezus leidt, hen vernieuwt, troost, heiligt, verlicht en bewaart. We hadden deze dingen altijd al gehoord, maar nu mogen we met genoegen voor u staan en zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”De Heilige Geest hééft ons van zonde overtuigd. Wat was Hij voor een tijd een ‘Geest der dienstbaarheid’ voor ons! Hij scheen handen en voeten in ketenen te sluiten en ons onder de wet vast te binden! Toen verbrak Hij onze boeien en leerde ons dat waar de Geest des HEEREN is, vrijheid is (2 Kor. 3:17).
En wat voor een vrijheid was dat! Hoe vreugdevol sprongen we op, toen we vrijgemaakt werden van de overheersing van de zonde. Sindsdien heeft de gezegende Geest ons voortdurend verlevendigd, geleid en bekrachtigd. Spreek, zonen en dochters van de weeklacht, en vertel hoe de Trooster u genadig vertroost heeft! Hij heeft ons ook onderwezen en in al de waarheid geleid (Joh. 16:13). Hij is in ons leven, licht en vuur geweest. Hij heeft op onze gedachten gezweefd (Gen. 1:3) en heeft ons op het juiste moment ingegeven wat we spreken moesten! Wat is die invloed van de Heilige Geest allesdoordringend! Hoe doet Hij ons treuren om de zonde! Hoe dringt Hij ons ertoe om te gaan jagen naar heiligmaking! Hoe ondersteunt en verheft Hij het hart, en zorgt ervoor dat onze wandel in de hemelen is (Fil. 3:20), terwijl ons lichaam nog op aarde is. “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien”, en we hebben nooit méér van de heerlijke kracht van de Heilige Geest gehoord dan wat absoluut waar is: onze eigen vreugdevolle ervaring brengt ons ertoe om te geloven dat Hij in staat is om alle genadige zaken in ons te werken.
Om u verder te laten zien hoe de ervaring het Woord van God bevestigt: ons werd vele malen verteld dat God het gebed hoort.We werden herinnerd aan de woorden van de Zaligmaker: “Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden” (Luk. 11:9). Broeders en zusters, wat is uw ondervinding? Is het gebed alleen maar een vrome tijdvulling geweest? Of hebt u ontdekt dat het een realiteit is? Heeft u zichzelf niet uit het donker in het zonlicht gebeden? Heeft u zichzelf niet uit de diepe kerker van de moedeloosheid tot op de bergtop van de gemeenschap met God gebeden, of uit de diepten van de wanhoop tot voor de troon van God? Iemand zei: “Uit de buik des grafs schreide ik, en Gij hoorde mijn stem“ (Jona 2:2). O, die almacht van het gebed!
De feiten, die de invloed van het gebed bewijzen zouden iedereen overtuigen, tenzij iemand vastbesloten is om zich niet te laten overtuigen. Er zijn talloze mensen hier, die een advocaat graag in de getuigenbank zou zetten, in welke zaak dan ook, omdat hun verklaringen door niemand in twijfel getrokken zouden worden, omdat ze bekend staan om hun integriteit en betrouwbaarheid. Deze mensen zijn bereid om een getuigenis af te leggen, als voor Gods aangezicht, dat God veelvuldig hun gebeden gehoord heeft, zo duidelijk alsof Hij hen Zijn hand door de wolken heen had toegestoken. Wat wij gehoord hadden over het gebed, hebben we ook gezien, en niemand kan dit geloof uit ons verdrijven, omdat het bevestigd is door wat we keer op keer gezien hebben in onze eigen ervaring. Zolang we redelijke wezens blijven, moeten we en zullen we geloven in het gebed.
Ja, laat mij u ook mogen voorhouden, dat wij met onze oren gehoord hebben, dat er een God van de voorzienigheid is, die alle dingen beheerst en overheerst. We waren blij dat we mochten zingen: “De HEERE zal voorzien.” We hoorden altijd met vreugde de gemeente zeggen:
Al vallen de bakken met water aan scherven
En zullen de schepselen allen verderven
Het Woord dat God eens uit Zijn mond heeft doen gaan
Dat zal vast en zeker voor eeuwig bestaan
We geloven in een genadige Voorzienigheid, en we hebben het ook gezien! De tijd staat ons vanmorgen niet toe om persoonlijke voorvallen te vertellen, maar u kunt er van op aan dat mijn eigen ervaring daarvan wemelt. In tijden van gebrek heeft de HEERE Zichzelf net zo machtig als gewillig betoond om in de behoeften van Zijn knecht te voorzien in deze tijd, als Hij dat was om het volk in de woestijn te voeden, toen Hij voor hen elke dag weer manna uit de hemel liet regenen. “Voor degenen, die God liefhebben, werken alle dingen mede ten goede”, ook nu nog (Rom. 8:28). We mogen terugzien op ervaringen, die op het moment zelf ons heel erg verbijsterden en verwarden, maar waar we nu van kunnen zeggen: “God zij daarvoor geprezen!”
Als ik degenen zou vragen op te staan, die ontwijfelbare bewijzen van voorzienige zorg hebben gezien, dan geloof ik dat duizenden van u zouden opstaan van hun zitplaatsen, en getuigen zouden dat de hand van de HEERE nog steeds wijs en krachtig werkt, voor hen die op Hem vertrouwen. We hoorden dat dat zo was, en we hebben gezien dat elke letter van dat getuigenis waar was. Zelfs in de tijdelijke dingen is dé HEERE genadig, en wat de eeuwige dingen betreft, gaat Hij elk voorstellingsvermogen te boven.
Ik wil nog een ding opmerken, waarmee ik een afronding wil maken met deze bekrachtiging en die het gezicht aan het gehoor geeft. We hebben vaak gehoord dat degenen die in God geloven, hoop hebben in het stervensuur. Ons is keer op keer verteld: “Jezus kan een sterfbed maken, zo zacht als donzen kussens.” Nu, we hebben dit niet voor onszelf ontdekt, want we hebben de doodsrivier nog niet bereikt, maar we hebben het in anderen aanschouwd. Ik veronderstel dat de meesten van u duidelijk hebben gezien dat het einde van een rechtvaardig mens vrede is. Door mijn ambt, heb ik op vele momenten godvrezende mensen in hun laatste uren meegemaakt. Dit is het getuigenis dat ik afleg: de gelukkigste personen die ik ooit heb ontmoet, zijn stervende gelovigen geweest. Ik heb noch op bruiloften, noch op jubilea, noch in momenten van bijzondere voorspoed zulke vreugdevolle mensen gezien als ik heb gadegeslagen op sterfbedden, temidden van zwakheid en pijn.
De enige mensenkinderen op wie ik ooit jaloers geweest ben zijn stervende leden van deze gemeente geweest, wiens handen ik heb vastgehouden terwijl ze afreisden. Bijna zonder uitzondering heb ik in hen heilige verrukking en triomf gezien, en bij wijze van uitzondering op deze buitengewone vreugde heb ik diepe vrede gezien, die uitkwam in een kalme en gewillige bereidheid om in de tegenwoordigheid van hun God te verschijnen. Ze waren net zo gereed voor de eeuwige wereld als ze geweest zouden zijn om van hun bedden op te staan en terug te keren naar hun dagelijkse beslommeringen op maandagmorgen. “De vrede Gods, die alle verstand te boven gaat” heeft hun harten en hun zinnen bewaard (Fil. 4:7), zelfs toen de vreugde van de HEERE hen niet in geestvervoering of visioenen had opgeheven. De sterfbedden van de heiligen zijn grootse bewijzen voor het christelijk geloof. Het is iets om in onze laatste uren te zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”
Ik kan in waarheid zeggen dat tot nu toe mijn eigen ervaring en waarneming het onderwijs van Gods Woord bevestigd hebben. Ik ben tot nog toe niets tegengekomen dat mijn vertrouwen in de Goddelijke openbaring heeft kunnen schokken. Ik vertrouw dat ik geen totale dwaas of een blinde dweper ben, die zijn ogen sluit voor de rede: ik zou geen geconstateerd feit naast me neer leggen, noch in de wetenschap, noch in de geschiedenis, noch in de wereld van het psychische leven. En toch ken ik geen voorbeeld van iets dat ook maar één van de plechtige uitspraken van God op losse schroeven zou kunnen zetten, of dat zelfs maar een schaduw van verdenking zou kunnen werpen op één leerstuk van de Heilige Schrift. Ik heb veel gehoord, maar ik heb niets gezien van enige wetenschap die de Schriften weerlegt; zulke wetenschap is er niet, of het is een bedrieger die die naam gestolen heeft. Onze ervaringskennis is veel beter dan ons theoretisch denken en wat dat laatste ook mag hebben ingehouden: onze feitelijke ervaringskennis is nooit op de hand geweest van de gedoopte heidenen van de moderne stroming. Al onze ervaring doet ons zeggen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen. ”
Op dit punt heb ik mij in deze preek het meest sterk gemaakt. De overblijvende twee punten zullen kort behandeld worden, ofschoon ze van groot praktisch belang zijn.
4. Als horen overgaat in zien, waardoor het horen bevestigd wordt, leidt dat tot getuigen. Zoals u ziet, is de tekst zelf een getuigenis: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” In deze dagen is iedereen die kan getuigen voor de waarheid, verplicht om dat te doen, zelfs als hij stottert, mag hij niet zwijgen. Zo velen spreken hun openlijke afkeuring uit over de waarheid, dat, als u in uw hart en geweten de echtheid ervan ondervonden hebt, u gehouden bent om voor de HEERE – al was het maar stamelend – een getuigenis te geven. Ik veronderstel dat Mozes niet veel verder gekomen is, omdat hij zwaar van tong was, maar toen hij er daarom de voorkeur aan gaf om te zwijgen, sprak de HEERE tot hem: “Wie heeft de mens de mond gemaakt?” (Ex. 4:11). Uw mond is zoals God hem gemaakt heeft. Gebruik hem zo goed als u kunt en kom uit voor Zijn Naam en zaak.
Zo’n getuigenis als in onze tekst is soms onwillekeurig, maar is daarom niet minder waardevol. Toen deze goede mensen de Moabieten, Ammonieten en Edomieten gezien hadden, toen ze vol trots rondom Jeruzalem marcheerden, en hen enkele dagen later koud en dood aanschouwden, konden ze niet anders dan uitroepen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien. ”Dus als u goede dingen van God gesmaakt en gevoeld hebt, ben ik er zeker van dat u anderen moet vertellen van uw heerlijke ontdekkingen! Uw mond zal vervuld worden met gelach en uw tong met gezang, tot degenen die u omringen gedwongen zijn te zeggen: “De HEERE heeft grote dingen voor hem gedaan”, waarop u zult antwoorden: “Ja, de HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; daarom zijn wij verblijd” (Ps. 126:3). Jezus heeft gezegd: “Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid’’ toen de kinderen schreeuwden in de tempel (Mat. 21:16). Jong bekeerden moeten, als ze nog maar pas gesmaakt hebben dat de HEERE goedertieren is, hun vreugden laten klinken. Wie zou hen stoppen? Als dezen zouden zwijgen, zouden de stenen spreken. Maar uw onwillekeurige getuigenis moet leiden tot voortdurend opzettelijk getuigen voor uw Heere en voor Zijn heilige zaak. O, wie er aan de kant van de HEERE staat, waak op, rijs op of wordt als verraders veroordeeld!
Ons getuigenis moest zeer veelvuldig zijn. Gelovigen zouden duizend maal meer goed doen als ze niet zo ontzettend voorzichtig zouden zijn in het aanstoot geven aan de mensen van de wereld. Als Christus Jezus mensen ergert, moeten ze geërgerd worden, want Hij moet zeker een “Steen des aanstoots en een Rots der ergernis” zijn voor degenen die zich aan het Woord stoten omdat ze ongehoorzaam zijn (1 Petr. 2:7-8). We hoorden eens van een geweldig krijgsman, die meer thuis was op het slagveld dan temidden van de ceremonies van de koninklijke hoven.
Hij struikelde bijkans over zijn zwaard als hij achterwaarts terugliep van de troon en Zijne Majesteit merkte op dat zijn zwaard hem nogal in de weg scheen te zitten. “Inderdaad”, zei de dappere kerel, “en de vijanden van Uwe Majesteit zullen erachter komen.” Als wij aanstoot geven met het Evangelie aan hen die niet actief deelnemen aan de heilige oorlog, moeten we ons niet uit het veld laten slaan. We zijn soldaten van het kruis en we hebben er geen spijt van dat onze godsdienst bepaalde mensen moeilijk valt, want ze behoren het er moeilijk mee te hebben.
Wie nooit iemand met zijn godsdienst geërgerd heeft, is het niet waard om godsdienstig te zijn, wees daarvan overtuigd. Er zijn tijden en gelegenheden waarop het gezien moet worden dat we Gods vrienden zijn en dat dat tot gevolg heeft dat we geen bondgenoten van Zijn vijanden kunnen zijn. Als we zwijgen terwijl de waarheid ter discussie staat, blijkt daaruit dat we een vreemdeling zijn van Christus en ontrouw aan onze belijdenis. Laten we spreken, ook al kan het ons spot en laster bezorgen. Wat maakt het uit als ze ons bespotten? Dat zullen we wel overleven.
We leven niet op de adem van andermans neusgaten. We vragen geen toestemming aan stervelingen om trouw aan onze overtuigingen te zijn, maar we zullen vaak, ja veel vaker dan we gedaan hebben, getuigen: “gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien.” Dit zouden we voorzeker veel vuriger moeten doen, als we beter zouden nadenken. Lees het tiende vers: “O God! wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels. ”Als een waarachtig mens iets in zijn hart bedenkt, zal hij het met zijn lippen uitspreken. Wat in de bron van uw gedachten ligt, zal met de emmer van uw spraak opgehaald worden. Denk veel na over wat de HEERE voor u gedaan heeft, dan zult u voor Hem getuigen.
Dit moet op een veel grotere schaal plaatsvinden dan op dit moment gebeurt. Lees de rest van de Psalm en let erop hoe de psalmist het verwoordt: “Gelijk Uw Naam is, o God! alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde” (Ps. 48:11). O, dat er meer van die zendingsgeest gevonden wordt, meer van dat verbreiden tot aan de einden der aarde van wat de HEERE heeft gedaan! Wat zouden de sterren voorstellen, als ze niet zouden schijnen? Wat zou de zon zijn, als hij ons geen daglicht zou schenken? Wat zouden de rivieren zijn, als ze de landen niet zouden bewateren? Wat zou de zee zelf zijn, als hij zich niet zou gedragen als het kloppend hart van de wereld? Wat zijn christenen als ze niet schijnen als lichten? Gebottelde vroomheid is dood. Ingeblikte, hermetisch afgesloten godsdienst is nutteloos. Waarom zou je niet direct naar de hemel gaan als je geen goed op aarde meer doet? Zeg, zouden ze u onder de engelen toelaten? Wie in de wereld van geen nut is, is niet geschikt voor de hemel.
Wie God niet op aarde grootmaakt, zou dat ook in de hemel niet doen. Waar moeten we heen met nutteloze mensen? Wat moet er gebeuren met zout, dat zijn kracht heeft verloren? Ik weet niet waar het gelaten moet worden, want Jezus zegt dat het niet geschikt is voor het land, noch voor de mesthoop, en als mensen het al wegwerpen, wat moet God er dan mee? Als zelfs de mensen dode godsdienstige mensen niet kunnen gebruiken, wat moet God dan met hen beginnen?
Als een wijnstok geen vrucht draagt, deugt zij nergens voor: u kunt er geen ketel mee aan de kook houden of zelfs maar van het hout een haak maken waarmee u de ketel boven het vuur kunt hangen. Als er geen vrucht gedragen wordt, is de wijnstok de meest waardeloze van alle bomen; en zonder getuigenis voor de waarheid is de belijdende christen van geen enkele waarde. Een onnut, ontsierend schepsel, dat is de beste omschrijving van een dode belijder. U kunt van uzelf denken wat u wilt, o smakeloze belijders, maar uw godsdienst is louter ledigheid, een ijdele voorspiegeling. O kinderen Gods, sta op en leg uw getuigenis af. “Rijst op, rijst op voor Jezus!” in deze dag van godslastering en berisping van de waarheid.
5. Want, tenslotte, als u hoort, ziet en getuigt, zal God u een veel vollere zekerheid geven dan u tot nu toe hebt gehad. Sta mij toe om de tekst nogmaals te lezen: “Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid!” Tot dat einde komt de godzalige, als hij de waarheid voor zichzelf beproefd heeft en getuigenis heeft afgelegd van de uitkomst van zijn beproeving. God zal Zijn Kerk nooit verlaten. God zal Zijn Woord nooit verzaken. God zal Zijn Evangelie nooit teniet doen. Omdat Hij de HEERE der heirscharen is en niet verandert, en alle macht tot Zijn beschikking heeft. Omdat Hij onze HEERE is, onze Verbondsgod. Hij kan het werk van Zijn handen niet laten varen, noch het volk van Zijn liefde verlaten.
Omdat Zijn eer verbonden is aan heel de onderneming die Christus op Zich heeft genomen, moet Hij ermee doorgaan, en Hij moet het tot een heerlijk einde brengen. “God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid.” Komaan, mijn broeders, laten we alle twijfels over wat de toekomst brengen zal, terzijde werpen. De strijd woedt, de vijand is even woedend als geraffineerd, terwijl wij zwak zijn als water en uit onszelf niets kunnen doen. Maar laten we niet versagen, want als het Evangelie Gods Evangelie is, zal Hij er zorg voor dragen. Als de Kerk Christus’ Kerk is, kunnen de poorten der hel haar niet overweldigen. De strijd is niet van ons, maar des HEEREN: laten we onze banieren dan in Zijn Naam opsteken en uitroepen in vol vertrouwen op de overwinning: “De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is onze Toevlucht!” Halleluja, halleluja.
Amen.