Maar Jehu wandelde niet nauwlettend en met heel zijn hart in de wet van de HEERE, de God van Israël; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, die Israël deed zondigen. (2 Koningen 10:31)
Lees verder Lukas 6:37—42.
Jehu was erg boos over de zonden van anderen. Misschien doen wij de zonde van anderen niet maar zijn we niet verlost van onze eigen zonde. Het is goed om te zien wanneer iemand succesvol opstaat tegen dronkenschap, ook als hij er zelf nooit schuldig aan is geweest. Alle verontwaardiging die hij er overheen laat stromen is terecht, want is dat niet het grote net van de duivel waarin hij menigten vangt? Ik kan verwoed tegen overspel zijn, tegen diefstal of tegen welke andere immoraliteit ook die ik zelf niet in de praktijk breng. Toch kunnen mijn eigen zonden het tegen mij uitroepen. Het is onmogelijk om mijn eigen zonden ongedaan te maken door de zonde van anderen te benoemen. Anderen wijzen op hun ondeugd is een goedkope deugd. Er is niets makkelijker in deze wereld dan voortdurend op de populaire gebreken te wijzen, maar het omdraaien van de nek van een van mijn lievelingszonden is veel zwaarder en een duidelijker kenmerk van de bekering. Het ernstig strijden tegen de zonde van een ander is misschien prijzenswaardig maar geen kenmerk van genade in het hart. Natuurlijke mensen zijn hierin soms de grootste leiders geweest. Het verafschuwen van mijn eigen zonde, het vernederen van mijzelf om mijn eigen zonde en er met zicht op God naar te streven dit valse pad te verlaten, daar is iets meer dan alleen menselijke natuur voor nodig. Let er op dat Jehu erg verbitterd was over één zonde. Alleen het noemen van de naam van Baäl bracht het bloed al naar zijn gezicht. Zo zijn er mensen in deze wereld die een afkeer hebben van één bepaalde zonde, ze houden ervan om op die zonde in te slaan, hun ziel wordt vurig als er alleen nog maar over gesproken wordt. Dit is goed, maar totdat je je eigen zonde haat, totdat je vooral je lievelingszonde haat die het meest verwant is aan je eigen natuur, moet je bekeerd worden!
Ter overdenking
De Heere Jezus Christus kan terecht omschreven worden als de “Vriend van zondaren” (Lukas 7:34; 15:2), maar nooit als de “Vriend van critici” (Mattheüs 12:2,7; Markus 7:5–9; Lukas 5:30–32; 7:39,44–47; 11:38–40,42; Johannes 8:3–7). Welk gebrek vind jij gewoonlijk bij anderen?
Preek 685, 15 april 1866