1 Hallelujah! Prijst den Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN! 2 Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods! 3 Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want Hij is liefelijk. 4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom. 5 Want ik weet, dat de HEERE groot is, en dat onze Heere boven alle goden is. 6 Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen, en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden. 7 Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen; Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort.
Het is niet genoeg dat wij zelf God prijzen, wij kunnen zo’n taak helemaal niet aan. Laten wij al onze vrienden en naasten erbij roepen, en als zij laks zijn geweest in dat dienstbetoon, laten wij hen dan opwekken met liefdevolle aansporingen. Laat Zijn Wezen door u worden verhoogd, en laat alles wat Hij heeft geopenbaard over Zichzelf het thema van uw lied zijn; want dat is met recht Zijn ‘Naam’. De grootheid van God is evenveel reden tot aanbidding als Zijn goedheid, als wij eenmaal verzoend zijn met Hem. God is zonder meer groot, in verhouding groot, en in overtreffende zin groot – ‘boven alle góden’. De psalmist is hier persoonlijk vast van overtuigd. Hij zegt stellig ‘ik weet’. Het is een waardevol weten. Hij wist het door waarneming, door ingeving en door het zich te realiseren. Hij was geen agnost, hij was wat dit betreft overtuigd en duidelijk.
Hij weet niet alleen dat Jehova groot is, maar ook dat ‘onze Heere’ als de Adonai, of Machthebber, oneindig superieur is aan alle denkbeeldige godheden van de heidenen, en aan alle grote góden buitendien. Zijn wil geschiedt in de gehele ruimte. Des ko- nings bevel gaat door elk deel van het heelal. De heiden verdeelde het grote domein; maar Jupiter regeert niet in de hemel, noch Neptunus op zee, noch Pluto in de onderwereld. Jehova regeert over alles. Zijn besluit wordt niet tenietgedaan, Zijn doel wordt niet gedwarsboomd: op geen enkel punt wordt Zijn welbehagen gefnuikt. De woorden ‘al wat’ zijn zo ruim mogelijk en omvatten alles, en de vier plaatsbepalende woorden omspannen de gehele ruimte. De verklaring van de tekst kent daarom geen grens of uitzondering.
Jehova laat Zijn wil geschieden: het behaagt Hem iets te doen, en Hij doet het. Niemand kan Zijn hand stoppen. Hoe anders is het bij de góden waarvan de heidenen zich verbeeldden dat zij onderworpen waren aan alle teleurstellingen, mislukkingen en hartstochten van mensen! Hoe tegengesteld is het zelfs bij die zogenaamde christelijke opvattingen van God die Hem onderwerpen aan de wil van de mens, en die Zijn eeuwige doeleinden tot speelbal van menselijke grillen maken. Onze theologie leert ons niet zulke vernederende gedachten over de Eeuwige dat Hij zou kunnen worden gefrustreerd door mensen. ‘Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.’ Geen gewest is te hoog, geen afgrond te diep, geen land te ver, geen zee te uitgestrekt voor Zijn almacht. Zijn goddelijke wens wordt kenbaar gemaakt in het gehele rijk der natuur, en Zijn bevelen worden gehoorzaamd.
Alles in de stoffelijke wereld ligt onder de directe besturing en controle van de Heere van het heelal. Let op hoe de psalmist ons het persoonlijk handelen van Jehova schetst: ‘Hij doet… Hij maakt … Hij brengt’. Overal bewerkstelligt de Heere alles, en er is geen macht die aan Zijn zeggenschap ontsnapt. Het is goed voor ons dat het zo is: één roversbende die door de domeinen van de Heere rondtrekt en Zijn gezag tart, zou vrees en beven zaaien in alle provincies van Zijn voorzienigheid.
Overweging:
Gods onderscheidende genade moet Zijn uitverkorenen ertoe bewegen veelvuldig nederig, vreugdevol en dankbaar hun hart naar Hem op te heffen.
Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.