Nog zullen de kinderen, waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk van mij, dat ik wonen moge. En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen? Jesaja 49:20,21
Ik zie de Bijbel liever niet als een oud boek of als een overblijfsel uit het verleden. Ik vind het fijn om hem te lezen en te bezien als een nieuw boek dat ook actueel is in deze tijd. Ik word elke keer weer gedwongen om hem zo te bezien, want ik vind dat de Bijbel in verband kan worden gebracht met dingen die om mij heen gebeuren. De Bijbel houdt zich bezig met de problemen, twijfels en blijdschap die me op dit moment bezetten. Het is niet alleen maar een verslag over de heiligen uit de oude tijd, maar een boek dat ook de heiligen van deze generatie richting wijst. De Bijbel gaf niet alleen troost aan de mensen die de belofte honderden jaren geleden ontvingen, maar diezelfde belofte is nu weer als nieuw voor ons. Wij beschouwen de Bijbel als een nieuwe en hedendaagse openbaring vanuit de hemel voor ons. In ieder geval zijn er tijden dat de Geest de woorden van de Bijbel gebruikt en ze als nieuw aan ons presenteert. Net alsof een engel van de hemel voor de eerste keer deze genadige woorden in onze oren fluistert.
Het gedeelte dat ik net heb gelezen biedt mij, ook al is dit misschien voor u anders, al de frisheid en zoetheid van een gedeelte dat voor dit specifieke moment is gemaakt. Als de Bijbel gisteren geschreven was, had hij niet meer waarheid kunnen bevatten die op mezelf van toepassing is. Als ik de Bijbel vergelijk met de Koran van de volgelingen van Mohammed, die zij hoofdstuk voor hoofdstuk nodig hebben, zie ik de grootheid van de Bijbel, die veel meer toegepast kan worden op mijn dagelijkse ervaringen en behoeften. De Heilige Geest neemt voortdurend wijsheid van Christus en past die niet alleen toe, maar maakt haar ook pasklaar voor ons. Hij brengt ons de originele toepassing die God Zijn Woord gegeven had onder ogen, omdat Hij wist met welk doel ze later gebruikt zou worden.
Ik stel voor om deze tekst enigszins beknopt te becommentariëren, en ik hoop dat de opmerkingen die ik erover zal maken anderen ertoe aan zal zetten om dit gedeelte als een onderwerp van nuttige meditatie te zien.
Ik zal beginnen met de opmerking dat de kerk een moeder is. Daarna zal ik opmerken dat de kerk, evenals andere moeders, soms van kinderen beroofd moet zijn. Dan zal ik, ten derde, opmerken dat de kerk een probleem heeft dat andere moeders niet hebben. God geve dat dit ook nooit zo zal zijn, want de kerk draagt boeien en ketenen en kermt in slavernij. Ten vierde bespreek ik de belofte van de tekst: dat deze moeder ondanks haar bedroefdheid en gevangenschap haar familie in ongelooflijke mate vermenigvuldigd zal zien. Zij zal overweldigd worden door verbazing. Zij zal haar ogen opslaan en zeggen: ‘Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen?’
1. Ten eerste merken we op dat de kerk een moeder is. Die relatie heeft de kerk ten opzichte van de leden. Elk individueel lid van de kerk is een kind en alle leden bij elkaar vormen weer de moeder, de kerk. De kerk van Rome zegt een moeder te zijn en wat voor moeder is ze! Laat de inquisitie vertellen hoe liefhebbend ze haar kinderen heeft verzorgd. Laat de folterkamers van het klooster vertellen hoe ze haar zuigelingen heeft verzorgd. Laat de palen van de brandstapel van Smithfield en de galgen en de vuren verhalen van die liefhebbende en medelijdende moeder.
Alleen de Kerk van Christus is de ware moeder. Ook al gebruikt ze deze naam niet voortdurend, toch is ze een liefhebbende en hartelijke moeder voor al haar nakomelingen. Ik zal hier in het kort iets over deze moeder zeggen.
De kerk is een moeder omdat ze het voorrecht heeft de geestelijke kinderen van Jezus Christus in de wereld voort te brengen. De kerk is nog steeds op de wereld zodat zij de rest van Gods kinderen, die nog steeds verborgen zijn in de grotten en bolwerken van de zonde, eruit halen kan. Als God het had gewild, had Hij zijn kinderen zelf geroepen, zonder gebruik te maken van bemiddeling. Hij had zijn genade op een wonderlijke manier in elk hart individueel kunnen zenden zoals Hij dit bij Saulus deed toen hij naar Damascus ging. Maar Hij heeft hier niet voor gekozen. Hij Die de kerk tot Zijn echtgenote en bruid heeft gemaakt, heeft ervoor gekozen om de mensheid tot Hem te brengen door middel van de kerk, door haar predikanten, haar kinderen, haar lijden en haar gebeden. Doordat de kerk deze middelen gebruikt, groeit het geestelijke koninkrijk. Zij bewijst hiermee dat ze het recht heeft om de moedernaam te dragen.
Maar als deze kleintjes zijn geboren, is het de zaak van de kerk om hen te voeden. Het is niet genoeg dat zij hen tot Christus heeft gebracht. Het is niet voldoende dat ze door haar bemiddeling levend geworden zijn en dat ze weer levende hoop hebben gekregen door de wederopstanding van Jezus Christus uit de dood. Het is haar werk om hen te voeden. Ze moet hun de zuivere melk van het Woord schenken door haar dominees, dienaren en door de verschillende activiteiten die zij onderneemt. Zij streeft ernaar hun verlangende ziel met het Brood des levens te voeden. Ze geeft het eten dat geschikt voor hen is, ze voedt hen met de leer en met de voorschriften. Ze vraagt haar kinderen te komen, en te eten en drinken aan haar tafel. Het is haar vurige wens en doel om in al hun geestelijke behoeften te voorzien door hun verstand, genegenheid en harten te voeden. De kerk werkt eraan om de geest en ziel volledig en totaal te voeden.
Ze is niet alleen tevreden met het voeden; ze streeft ernaar de kinderen op te leiden. Er zijn bepaalde kerken van Christus die niets blijken te doen aan het onderwijzen van de kinderen in hun midden. Als er al zondaren bekeerd worden, dan horen deze kerken er nauwelijks van. Als er kinderen geboren worden, is er geen blijdschap; hun namen worden niet in het familieregister -het kerkboek- opgenomen. Hun wordt niet gevraagd naar voren te komen en ze worden niet door middel van de doop als kinderen van God erkend. Ze mogen, misschien, naar Gods huis komen, maar als ze zouden aanbieden om zich bij deze kerk te voegen door geloofsbelijdenis te doen, zou hun meteen worden gezegd dat ze er nog niet geschikt voor zijn om bij de werkelijk koninklijke kinderen te worden gerekend.
Maar de ware voedende kerken handelen zo niet. Zij kijken uit naar elke baby in Christus die ze kunnen vinden, en dan proberen ze die te onderwijzen. En als ze onderwezen zijn, dan ontvangt de kerk hen in haar armen. Ze neemt hen aan om opgeleid te worden voor toekomstige daden van dienstbaarheid. Ze leidt sommige zonen op tot kapiteins in Gods leger. Zij legt het zwaard van de Geest in hun handen en vraagt hun het te gebruiken om de strijd van de Meester te strijden. Ook leidt ze andere zonen en dochters op om de jongeren te onderwijzen, bijvoorbeeld op school. Ze leidt al haar kinderen op, de een op deze manier en de ander op een andere. Tegen sommige zegt ze: ‘Ga naar het buitenland en werk voor God in de afgelegen gebieden. Verspreid Zijn Koninkrijk waar je maar kunt.’ De kerk verdient haar naam als moeder als zij de kinderen van God verzorgt en koestert.
En dit is nog maar een deel van wat de kerk doet. Zij zal altijd klaar staan om haar kinderen te verzorgen als zij ziek zijn. Want ach, in de familie van de kerk zijn er altijd die ziek zijn, niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Wat deze mensen betreft is ze pas echt een moeder. Over hen zal ze, als ze zelf in een juiste toestand verkeert, heel waakzaam en ijverig zijn. Hoewel de sterke kinderen haar aandacht niet ontgaan, zullen de zwakken haar dubbele aandacht hebben. Hoewel de kinderen die rechtop staan geholpen worden, zullen degene die liggen nog meer geholpen worden. Als er een zwak lam of dwalend schaap in de kerk is, doet zij haar ogen wijd open en zal ze proberen om vooral daarover te waken. Zij weet dat ze dezelfde taak als haar Heere heeft, om de gebrokenen van hart te helen en de rouwende kinderen te vertroosten. Daarom vraagt ze haar predikanten voortdurend zoete dingen te uit de ‘voorraadkamer’ te halen. Ze zegt tegen de bedienden: ‘Zet een grote pot op en stop de kostbare leer van het Evangelie erin en laat die zachtjes sudderen zodat er genoeg voedsel is voor al mijn kinderen. En zorg ervoor dat u de wijn en de vette dingen gevuld met merg klaar hebt staan, want ik heb enkele zwakkelingen in mijn familie die niet sterk genoeg zijn om te werken als zij de rijke hartelijkheid van het evangelie niet voortdurend krijgen.’
Als de kerk op orde is, wat zal ze dan voor de zwakken zorgen! Kunt u zich herinneren wat zij in de tijd van Paulus deed? Wat Paulus heeft gedaan, heeft ook de kerk gedaan. Hij zegt: ‘Wij waren zachtmoedig onder u, zoals een verzorgster de kinderen koestert.’ Zo zal ook de kerk dat doen, door middel van haar predikanten en andere ambtsdragers, en zelfs via al haar leden als zij hun plicht vervullen. Ze zal waken over de zielen van de mensen, speciaal over die zielen die het verdrietigst, het meest terneergeslagen en het meest aan verleiding onderworpen zijn. Zij zal zich over hen ontfermen en hen verzorgen. En, laat me dit eraan toevoegen, zij zal nooit gelukkig zijn tenzij ze al haar kinderen naar het huis van haar Man in de hemel brengt. Zij verwacht dat Hij binnenkort komt. En als Hij komt, zal het haar vreugde zijn om haar Echtgenoot te ontmoeten terwijl ze haar dochters met zich mee voert. En ze zal zeggen: ‘Kom hier, dochters van Jeruzalem, en kijk naar hem die groter is dan Koning Salomo die gekroond is met de kroon waarmee zijn moeder hem kroonde op de dag van zijn bruiloft.’ En uiteindelijk, als zij en haar Echtgenoot veilig zullen zijn in het heerlijke Koninkrijk in de hemel, dan zal zij zeggen: ‘Hier ben ik en de kinderen die U mij gegeven hebt en die ik verzorgd heb voor U. Met Uw hulp zijn zij bewaard, door Uw genade zijn zij staande gehouden en het is mijn liefdevolle taak als moeder geweest om hen te verzorgen, te koesteren en groot te brengen voor U.’
Telkens als ik de rechterhand der gemeenschap reik aan een nieuw lid, in het bijzonder aan hen die net vanuit de wereld zijn binnengebracht, dan denk ik dat ik Christus’ stem tot mij hoor zeggen: ‘Neem deze kinderen en verzorg ze voor mij en ik zal u uw loon geven.’ Ik zeg dat dit tegen mij gezegd wordt, maar het wordt gezegd tot de hele kerk; ik spreek natuurlijk alleen als de vertegenwoordiger van het lichaam. Telkens als ons nieuwe leden worden geschonken, dan rust op ons de grote opdracht om hen onder Gods leiding voor Hem op te voeden en om hen te doen voortgaan op de weg naar de hemel.
Maar bij dit alles is de kerk een armzalige moeder als haar God niet bij haar is. Ze kan niets doen met betrekking tot het grootbrengen, verzorgen, trainen, bewaren en thuisbrengen van haar kinderen als de Heilige Geest niet in haar woont en haar niet de kracht geeft om alles te volbrengen.
Als we het hebben over mensen die zich bij de kerk aansluiten, bedoelen we dat ze zijn toegevoegd aan het gezelschap van Gods volk. Wij geloven dat de kerk niet alleen bestaat uit predikanten, diakenen en ouderlingen, maar dat zij een gezelschap is van trouwe en gelovige mannen en vrouwen. Het totale gezelschap is samengevoegd volgens Gods heilige regels en voorschriften en heeft als doel de verspreiding van de waarheid zoals die in Jezus is. Betsy de bediende is net zoveel waard in de kerk als welke geleerde doctor of geestelijke ook. De kerk (en daarmee bedoel ik het grote gezelschap en lichaam van de getrouwen) is een verzorgende moeder.
2. De tweede gedachte die de tekst oproept is dat de kerk soms van kinderen beroofd is. De oorzaak kan bijvoorbeeld een sterfgeval zijn. Er moeten doodskisten en lijkwaden in elk huis zijn, en zo ook in de kerk. De kerk zal sommige van haar kinderen moeten verliezen. Sommige van degenen die in naam haar kinderen zijn, verliest ze door de geestelijke dood, maar de reden hiervan is dat ze niet echt haar kinderen zijn. Ze zijn naar binnen gekropen en deden alsof ze haar kinderen waren. Ze leken zoveel op haar eigen kinderen, dat ze het verschil bijna niet zag. De kerk heeft hen gedurende een korte tijd verzorgd, totdat ze haar verlieten en bleek dat ze nakomelingen van satan waren. Soms vermoedde ze al dat het niet haar eigen kinderen waren, maar niettemin vond ze het erg om hen te verliezen. Laatst op een avond heb ik enige van haar kinderen horen zingen, nadat gebleken was dat een van de broeders onecht was:
Als iemand zich van Sions weg afkeert,
Zoals, helaas, velen doen,
Dan is het alsof ik mijn Zaligmaker hoor zeggen:
‘Wilt u ook niet weggaan?’
De kerk vindt het dus erg om de mensen te verliezen die niet haar kinderen zijn. Daarnaast verliest ze op een andere manier veel kinderen door de tijdelijke dood. (En daarmee bedoel ik dat ze van haar heengaan.) Veel kinderen van de kerk worden naar de hemel gehaald. Hoewel de kerk blij is om te weten dat ze in de schoot van de Vader opgenomen zijn, vindt ze het toch erg om hen te missen. De Kerk vindt het jammer om een lege stoel te zien als gevolg van de dood, vooral als het een van haar kinderen betrof die plichtsgetrouw was en die ernaar gestreefd heeft haar veel te dienen. Over zulke mensen zal ze vol verdriet huilen. Toen zij haar zoon Stefanus verloor, volgde een groep van haar kinderen hem naar het graf, want er wordt gezegd dat vrome mannen hem ten grave droegen en grote rouw over hem bedreven.
Hoewel de kerk niet bedroefd is als iemand die geen hoop heeft, hoewel ze blij is om te weten dat er goed voor haar kinderen gezorgd wordt en dat ze opgenomen zijn om in het huis van hun Vader te wonen, lijdt ze er niet weinig onder als ze ziet dat haar predikanten, andere ambtsdragers en gewone leden een voor een worden weggenomen, soms zelfs terwijl ze nog actief dienstbaar zijn en terwijl ze hun Heere en Meester trouw dienen.
Daarnaast verliest de kerk haar kinderen soms doordat de voorzienigheid haar beproeft. Veel kerken, ook de onze, herkennen deze situatie. We hebben kinderen verloren. We hebben er veel verloren eenvoudigweg door het feit dat ze zijn verhuisd. Op deze manier zijn onze kerken noodzakelijkerwijs verstrooid. Sommige mensen die elke zondag in de kerk aanwezig waren, die samen met ons de zondag vierden, zijn nu niet meer in ons midden te vinden. Ik voel dit als een verlies, ook al begrijpt u dat misschien niet. Ik kan het niet verdragen om een enkel kerklid te missen.
Er is een soort heilige band van gemeenschap die allen samenbindt. En ik vind het niet fijn als er iemand weggaat, behalve als (wat zo nu en dan gebeurt) iemand ontevreden wordt. In dat geval denk ik dat het beter is dat ze ergens anders heengaan. Voor de dominee is dat in dat geval niet erg. Het is veel erger om liefdevolle en naar het goede strevende kinderen te zien vertrekken. Het is jammer om hen te zien vertrekken, en toch is dat al verschillende keren gebeurd.
Er wordt vaak in het kerkboek geschreven. Als ik terugkijk naar het verslag van het verleden, dan zie ik dat het ledental snel toeneemt. Een bepaalde predikant sterft en dan neemt het ledentaal af. Er komt weer een ander en een nieuw kerkgezelschap wordt gevormd. Zodra die dominee weer vertrekt, gaan zij ook weg. En zo lijdt de kerk verlies. Haar kinderen zijn vertrokken, hopelijk niet de wereld in! Maar helaas gebeurt dit, soms zelfs met Gods kinderen. Nadat ze hun eerste liefde in een bepaalde kerk hebben verloren, dwalen ze alle kanten op en doen ze nauwelijks hun best om zich weer bij een kerkelijke gemeenschap te voegen. Ze zijn ongelukkig, verdrietig, alleen en zonder metgezellen.
Ik denk dat ik genoeg over dit punt gezegd heb. Net als iedere andere moeder moet de kerk soms van kinderen beroofd worden en verlies lijden.
3. In de derde plaats wordt de kerk soms gevangengenomen. Hoe vaak is dit niet gebeurd met de kerk van God in vroegere tijden. De kerk is meegenomen naar vreemde landen. Ze is weggehaald uit haar geliefde huis in Jeruzalem om gedwongen te zitten bij de wateren van Ze heeft gehuild terwijl ze zich haar oude woonplaats herinnerde. Haar kinderen hebben hun harp aan de wilgen gehangen en toen hun vijanden kwamen en eisten dat ze een lied zongen, antwoordden ze: ‘Hoe kunnen wij een lied van God zingen in een vreemd land?’ Ook in latere tijden is ze een gevangene geweest. Sinds de dagen van Christus is de kerk een gevangene geweest in een ander opzicht. Ze is in bepaalde tijden wreed vervolgd. Koningen hebben bloedige bevelen tegen haar gegeven en in die tijd was de teder verzorgende moeder, de kerk, verplicht haar kinderen te herbergen in de holen en spelonken van de aarde.
De kinderen van de kerk hebben God in de catacomben aanbeden, bij kaarslicht of misschien zelfs in het donker. Haar meest geliefde zonen zijn gedwongen om het avondmaal te bedienen in de kelders bij de doden. Toen ze niet bij de levenden terecht konden, vonden ze een schuilplaats bij de doden. De aarde hielp de vrouw om in de catacomben haar kinderen voort te kunnen brengen. Ook is de kerk vaak gedwongen om in andere landen haar toevlucht te zoeken. U weet hoe zij tot ver in Afrika is gegaan en hoe zij weer een onderkomen heeft gezocht in de vastheid van de Alpen. Daar in het midden van de met sneeuw bedekte bergen heeft zij bescherming gevonden voor de bloeddorstige honden van de hel.
En nog later heeft de kerk Engeland moeten verlaten om over het water te vluchten naar andere landen. In Amerika zijn de Pilgrim Fathers de stichters van machtiger kerken dan de kerken die ze achtergelaten hebben. Dat zijn de tijden van gevangenschap van de kerk. We kunnen ons in deze tijd niet meer indenken wat voor zorgen de eerste passagiers van de ‘Mayflower’ hebben ondervonden toen zij Engeland verlieten en naar Amerika gingen. Zij wisten absoluut niet wat hun te wachten stond, wisten niet eens waar ze terecht zouden komen. In Engeland konden ze niet samenkomen om God te aanbidden en het betekende hun dood als zij het waagden om het evangelie te prediken. Toen bereikten zij de woonplaatsen van de indianen, waar zij vrij waren om God te aanbidden. Dat waren de dagen van het verhuizen van hier naar daar. Toen huilde de kerk en zei: Ik ben troosteloos, ik ben een gevangene, ik ben verdreven van mijn vroegere standplaats.’
Buiten de dagen van de vervolging om overkwam de kerk soms hetzelfde, als een dodelijke ziekte haar ledematen bekroop, haar energie temperde en haar krachten verminderde. Zij bracht geen kinderen ter wereld en verzorgde haar kinderen ook niet liefde vol. Dagen van zwaarte en sluimer overvallen de kerk dan, en ook dagen van ketterij, als haar predikanten geen schijnend licht meer waren. Je kunt die predikanten vergelijken met brandend vlas dat stinkt en weinig licht geeft of met fonteinen die geen levend, maar zwart, troebel en rottend water voortbrengen. De kinderen van de kerk moeten het dan met schillen doen in plaats van verzadigd te worden met het brood uit de hemel. In plaats van het ware Woord van God heerst dan de leugen, hét kenmerk van de Satan en een van de uitvindingen van de hel.
Ik zal niets meer over de gevangenschap van de kerk zeggen. In de laatste plaats wil ik alleen opmerken dat als de kerk haar kinderen verloren heeft en als ze zelf gevangen is genomen en heen en weer gedreven, ze dan gezegd heeft: ‘Wee mij, wee mij! Mijn God heeft mij vergeten. De Heere heeft mij verlaten. Ik ben een weduwe geworden en ik zal in het stof zitten. Ik zal verdrietig zijn tot aan het eind toe. Mijn ziel zal kreunen van bitterheid, net zoals Rachel deed. Ik zal huilen om mijn kinderen. Ik zal mezelf niet laten troosten want mijn kinderen kunnen evenmin getroost worden.’
Maar hier komt het laatste punt: Dan heeft de kerk een wonderbaarlijke groei doorgemaakt na al haar gevangenschap, en alle verliezen die ze geleden heeft, hebben tot nu toe altijd meegewerkt ten goede. Nooit heeft de kerk kinderen verloren zonder er meer kinderen voor terug te krijgen. U herinnert zich hoe de Joodse natie voor altijd van de kerk afgesneden leek te zijn. De apostel zei toen: ‘Ziende dat u zichzelf het eeuwige leven niet waardig, wenden we ons tot de heidenen.’ Toen had de kerk in rouw kunnen zijn en kunnen zeggen: ‘Ik heb de Joden verloren’, maar ze vond de heidenen. Waar zij er een heeft verloren, heeft zij er duizenden bij gekregen. De dag van haar rouw was de dag van haar toename.
U weet toch wel dat het bloed van de martelaren het zaad van de kerk is? In tijden van felle tegenstand neemt het aantal leden toe. Rond de brandstapel hebben ongelovige toeschouwers het geduld van Gods kind opgemerkt. Zij hebben hem gezien toen zijn grijze baard vlam vatte. Zij hebben hem gezien toen zijn botten in het vuur kraakten. Zij hebben hem gezien toen hij zijn brandende handen naar de hemel richtte en klapte en zei: ‘God is met mij in het vuur!’ Vol verbazing hebben ze gevraagd wat de oorzaak van deze vreugde in het zicht van zo’n verschrikkelijke dood is. Vervolgens zijn ze naar huis gegaan en hebben zich teruggetrokken om te bidden. De volgende dag zijn ze gezien toen ze op de deur van de kerk klopten en smeekten om toegelaten te worden tot het heilige aantal van haar kinderen.
De dagen van rouw zijn de dagen van toename van haar kinderen geworden. Toen de Kerk was verspreid en werd verdreven van en naar verschillende plaatsen, was dat altijd voor haar eigen bestwil; het was alsof er zaad werd uitgestrooid. Er is een tijd geweest dat er een graanschuur vol met hemels zaad was. Satan wist dat dit bestemd was om de gehele wereld te bedekken met een glorieuze oogst. Hij was hier bijzonder boos over. Hij zei: ‘Wat zal ik doen om dit zaad te vernietigen?’ Toen ging hij naar de hel en bracht een legioen vrienden mee. ‘Kom’ zei hij, ‘we breken de deur van de graanschuur open, halen het graan eruit en we gooien het over de wateren. We strooien het in de wind zodat het wegwaait. We zorgen dat het verdwijnt. Het zal niet hier gehouden worden om een oogst in de wereld op te leveren.’ Toen hebben zij de deur opengebroken en het zaad verspreid.
Wat een dwaas is satan, God heeft hem gebruikt om de akkers te zaaien en de oogst op te laten komen. De satan was vreselijk boos toen hij ontdekte dat hij de kerk had laten groeien terwijl hij dacht dat hij haar vernietigd had. De kleine handvol mais die op de bergtop geplant was, groeide en ruiste als de berg Libanon en zorgde ervoor dat de vrucht van het zaad heerlijk bloeide net als het gras op aarde. Zo zult u zien dat elke gevangenschap en andere tegenslagen juist plaatsvinden voor het bestwil van de kerk.
Juist in deze tijd zijn we een beetje troosteloos. We hebben veel van onze kinderen verloren. Onze toehoorders zijn gedwongen van hier naar daar te gaan in plaats van te luisteren naar de stem van de kerk. En wijzelf lijken op een gevangene die van de ene plaats naar de andere gebracht wordt. We zoeken een plaats waar we elkaar kunnen ontmoeten en waar we kunnen zeggen dat het ons pijn doet. Maar laten wij dat niet langer zeggen, ik beschouw dit als een persoonlijke belofte en ik denk dat het een belofte aan de kerk is. De kinderen die u zult hebben, nadat u de andere verloren bent, zullen weer zeggen in uw oren: ‘Deze plaats is mij te nauw, wijk van mij, dat ik wonen moge.’ Dan zult u zelf zeggen: ‘Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen?’ Dit zal de kerk uitroepen.
Het eerste waarover de kerk zich over verbaast als zij haar ogen na haar gevangenschap opent, is de toename van het aantal kinderen. Vroeger telde zij het aantal graven om te weten hoeveel kinderen zij had. Zij verzuchtte: ‘Ze zijn allemaal dood.’ En toch ziet ze ineens andere kinderen rondom haar die haar moeder noemen. Ze ziet dat haar huis weer gevuld wordt, ze drommen samen rondom haar en ze is verbaasd om zo’n groot aantal te zien. Als het er een of twee geweest waren, dan had zij gedacht dat het een restant was geweest dat aan de handen van de vijand ontkomen was. Maar zij ziet er een groot aantal en is verbaasd.
Zo zijn ook wij verbaasd als we aan onze kerk denken. God heeft ons laten groeien zodat we 1500 zielen tellen. We zijn geneigd verbaasd naar het aantal te kijken. Daarom zeg ik dat u ‘grotere’ dingen zult zien dan deze. U zult zien dat door ons vertrek naar een andere plaats en de duidelijke gevangenschap het aantal bekeerden zal toenemen. We zullen verbaasd zijn als er maand na maand nieuwelingen voor in de kerk komen staan om te getuigen wat Gods genade voor hen gedaan heeft. We zullen zeggen: ‘Aan wie heb ik dit te danken? Wie zijn deze, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?’
Het is niet alleen het aantal, maar ook het karakter van de nieuwelingen dat de kerk verbaasd zal doen staan. Vaak vindt ze dat haar bekeerlingen overeenkomsten vertonen. Ze heeft een bepaald soort mensen in gedachten dat de Waarheid vindt. Maar als de kerk zich verplaatst van de ene naar de andere plaats, worden er andere mensen toegebracht. Herinnert u zich nog wat er in Exeter Hall is gebeurd? Een jongeman gaat op een zondagochtend met zijn schaatsen in zijn hand naar de Serpentine (een vijver in Hyde Park). Hij komt langs Exeter Hall en ziet een menigte die de weg verspert. Hij vraagt zich af wat er gaande is en denkt dat er een bijzonder gebeurtenis plaatsvindt. Hij gaat bij de groep staan en de massa duwt hem naar voren. Hij ziet een dominee die preekt en de woorden bereiken het hart van de jonge man. Ze zijn snel en krachtig. Hij wordt tot de Verlosser gebracht en is bekeerd.
Velen die niet gewend zijn om naar een bepaalde plaats te gaan, zullen er toch komen. Veel mensen die niet gewend zijn naar een gewijde plaats gaan om God te aanbidden, zullen komen, al is het uit pure nieuwsgierigheid of om zich te vermaken. Dit is gebeurd in de Surrey Gardens en het zal nog gebeuren nu we naar een andere plaats gaan. Mensen die misschien nog nooit van het Evangelie gehoord hebben, zullen ertoe gedrongen worden om binnen te komen en wij zullen zeggen: ‘Van wie heb ik deze gekregen? Waar zijn deze geweest?’
Ik ben geen profeet en geen profetenzoon, maar ik zeg u dat deze tijden voorbij gaan. We zullen aantallen bekeerlingen zien die ons verbazen. Bovendien zullen er onder hen opmerkelijke zondaars en opmerkelijke heiligen zijn. Als zij zich bij de kerk voegen, zullen zij ons dwingen om te zeggen: ‘Waar zijn deze geweest? Van wie hebben we deze gekregen?’ Dan zult u God danken dat u ooit heeft moeten lijden. Dan zal de kerk er blij mee zijn dat ze gerouwd heeft en dat zij van hier naar daar verplaatst is.
Hoe ik dit weet? Ik weet dat dit gedeelte aan mijn hart is toegepast door de Heilige Geest. Het laat me niet meer los en is zo diep in mijn hart doorgedrongen, dat ik er niet meer van los kon komen. Maar ik heb mezelf ermee gevoed en de zoetigheid ervan geproefd, en als dit niet uitkomt, dan ben ik zeker misleid. Maar laten we ervoor zorgen dat de belofte uitkomt. Want terwijl wij de belofte geloven is het onze verantwoordelijkheid om het middel te zijn, in Gods hand, waardoor hij vervuld wordt.
Geliefde broeders en zusters, bid meer dan u ooit heeft gedaan. Worstel met God in het gebed. Pleit bij Hem dat deze belofte vervuld mag worden. Smeek Hem, want daarom geeft Hij de belofte. ‘Hierom zal ik door het huis van Israël verzocht worden, opdat Ik het hun doe.’
Ik vraag u dit doen. Ik kan u niet dwingen om ja te zeggen. Maar ik vraag het van u als een persoonlijke gunst aan uw predikant, en als een daad van vriendelijkheid aan onze liefhebbende moeder de kerk, als een bewijs van uw genegenheid voor uw Heere en Meester. Ik vraag u om in uw gezin en in het verborgene en tot de volgende kerstdag waarop we weer samenkomen, bij God te pleiten om deze bijzondere zegen. Ga naar deze belofte in uw Bijbels, lees de tekst in uw gezin en pleit er dan op. ‘Heere, U hebt ons troosteloos gemaakt voor een tijd. Wij hebben sommige van onze kinderen verloren. Geef nu dat de kinderen die we zullen hebben nadat we deze hebben verloren, mogen vragen om ruimte omdat de plaats voor hen te nauw geworden is.’
Een van onze broeders zei laatst tegen mij: ‘U verwacht zeker niet dat de gangpaden van de kerk vol zullen zijn of wel?’ Dat doe ik wel. Ik verwacht dat de gangpaden zo vol zijn als ze nog nooit zijn geweest. Ik denk dat we vaak zullen moeten zeggen: ‘Van wie heb ik deze gekregen?’ Gods arm is niet te kort dat Hij niet kan bekeren. Ook is Zijn oor niet doof geworden dat Hij ons niet kan horen. We zullen doorgaan en overwinnen en nooit ophouden. De God Die bij ons is geweest in het verleden, zal ook met ons zijn in de toekomst. Zoals het geweest is, zo zal het nog zijn. God zal nog verheerlijkt worden door de zaligheid van mensen.
Amen.