De bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. Mattheus 22:10
Wij zullen in onze rede van heden ons houden aan de volgorde van het verhaal in deze gelijkenis. Een koning wenste zijn zoon op recht koninklijke wijze te eren. Hij beminde zijn zoon, want deze had zich zeer verdienstelijk jegens hem gemaakt en daarom had hij, nu de geschikte tijd er voor was gekomen, besloten hem eer aan te doen. Zijn zoon stond op het punt van te huwen. Moest zijn huwelijk, dat een grote gebeurtenis is in het leven, niet met grote heerlijkheid en luister gevierd worden? De vader besloot bij deze blijde gelegenheid zijn zoon te eren door een groot aantal gasten aan een luisterrijk feestmaal te nodigen. Niet door anderen smart te veroorzaken, noch door het opleggen van zware belastingen, maar door milddadigheid en het geven van een feest wilde de koning de kroonprins eren. Het moest een buitengewoon feest zijn.
Gewis, het moest wel de eenvoudigste zaak van de wereld zijn een dankbaar gezelschap van gasten bijeen te krijgen. Men zou denken, dat er een wedijver zou ontstaan om toegelaten te worden. Allen, die tot het gebied van de koning behoren, zullen dringend om een uitnodiging vragen. Maar het is geheel anders uitgevallen, dan men gedacht zou hebben. Er was een geest van afval en oproer onder het volk, en daaraan werd thans uiting gegeven. De genoden wilden niet komen, en er moesten middelen beraamd worden om tot de uitkomst te geraken, waarvan de tekst spreekt, dat nl. “de bruiloft vervuld werd met aanzittende gasten.”
De gelijkenis is eenvoudig. De grote Vader verlustigt zich er in Jezus, zijn Eengeboren Zoon te eren. De Vader bemint de Zoon, met wie Hij één is. De Zoon heeft zich jegens de Vader verdienstelijk gemaakt, want Hij is “gehoorzaam geweest tot de dood, ja de dood des kruises.” Het is de bedoeling van de Vader in het werk der genade zijn Zoon te verheerlijken, die, als God en Mens in één natuur, het kanaal van de genade is voor de gevallen mens. Hij stelt zich voor dit te doen op het ogenblik, dat de Heere Jezus in huwelijksverbintenis treedt met zijn gemeente. God, verschenen in het vlees, roept een verkoren gezelschap, de bruid, de vrouw van het Lam, en viert aldus deze gelukkige vereniging door een maaltijd, waaraan Hij zeer veel gasten nodigt. Het is het feestmaal der genade, van de goedertierenheid en van de vrede, een huwelijksfeest van blijdschap en genot. De maaltijd is ter verheerlijking van de Heere Jezus Christus, en wel op
zeer bijzondere wijze. Kan iemand van ons de heerlijkheid afmeten, die onze Heere Jezus Christus verkrijgt door zijn vereniging met de gemeente? Engelen, en overheden, en machten zullen met verwondering staren op de rijkdom van de heerlijkheid van zijn erfenis in de heiligen. Welk een toneel! Het Woord is vlees geworden, opdat het onder ons zou wonen! Immanuël, God met ons, die zich een gezelschap neemt van verkoren mensen, om voor altijd één met Hem te zijn. In de vereniging van Christus en zijn gemeente is alle wijsheid verenigd, en schittert alle genade. De uitnemendheid van onze God wordt gezien in de verlossing van de uitverkorenen en in hun samenvoeging met Christus. Onze heerlijke tweede Adam was gelijk de eerste Adam in de hof, voor wie geen hulp als tegenover hem werd gevonden. Cherubim noch Sarafim, engelen noch geesten konden geschikte metgezellen voor Hem zijn. Hij zegt: “Mijn vermakingen zijn met der mensenkinderen.” Hij heeft gewild, dat Zijn verkoren gemeente in dezelfde betrekking tot Hem zou staan, als Eva stond tot Adam, om de troost te zijn van zijn hart en de rust van zijn liefde. Hij verkoos mensen tot zijn metgezellen, zijn vrienden, zijn blijdschap, zijn kroon.
Men zou gedacht hebben, dat, op het vernemen van de tijding, dat de mensheid aldus geëerd stond te worden door de vereniging met de godheid, iedereen zich naar het bruiloftsfeest heen gespoed zou hebben; en deze hemelse verborgenheid zou hebben begeren te kennen; en dat zij, zodra zij haar kenden, zich zouden heen spoeden om deelgenoten te zijn van dit heil. Helaas! Dit is niet het geval; en hedenmorgen heb ik het mij tot taak gesteld u aan te wijzen, hoe het doel van de goddelijke liefde in gevaar scheen te zijn, maar hoe het in het einde toch werd vervuld, en – om met de woorden van mijn tekst te spreken – “de bruiloft vervuld werd met aanzittende gasten.”
I. Ons eerste punt is, dat HET SCHEEN ALSOF NIEMAND WILDE KOMEN. Het bruiloftsmaal was bereid. Ossen en gemeste beesten waren geslacht, alle dingen waren gereed; maar waar waren de gasten?
Zij, die het eerst genodigd, en dus natuurlijk verwacht werden, wilden niet komen. Er was hun van te voren bericht gezonden, dat het feest gevierd zou worden en daarna werd hun kennis gegeven, dat de ure nu was gekomen. Maar, in plaats van een blijmoedig antwoord te zenden, zeiden zij, dat zij niet wilden komen.
Dat waren in de eerste plaats de Joden, aan wie het Evangelie lang te voren gegeven was door de wet en de profeten. “Hij is gekomen tot de zijnen, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen.” Israël was niet vergaderd. Slechts weinigen uit het uitverkoren volk erkenden de Messias. Hij kwam tot hen met een maaltijd der goedertierenheid, maar zij verlangden er niets van te hebben. Hij riep hen, maar zij weigerden te komen.
Heden ten dage wordt dezelfde klasse van mensen gevonden onder de kinderen van godvruchtige ouders. Van hun geboorte af waren zij de Heere toegewijd, met liefdevolle godsvrucht werd voor hen gebeden, van hun kindsheid af hebben zij het Evangelie gehoord; en toch zijn zij nog niet verlost. Van deze verwachten wij, dat zij tot Jezus zullen komen. Geheel natuurlijk hopen wij, dat zij zich zullen voeden met de kostelijke spijzen van de genade, en dat zij zich, evenals hun ouders, zullen verblijden in Christus Jezus; maar helaas! Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat juist dezen niet willen komen! Sommigen van de zodanigen zijn hedenmorgen hier tegenwoordig. Wij gevoelen diepe smart over u. Gij kiest de God van uw vader niet tot uw deel; gij neemt de Zaligmaker van uw moeder niet aan. Ach! Indien gij niet wilt komen, wie zal dan wèl willen. Indien gij, die omtrent de zaligheid door genade onderwezen zijt, haar toch verwerpt, hoe kunnen wij er ons dan over verwonderen, dat de kinderen van de goddelozen en onheiligen onze boodschap afwijzen?
Waarde hoorders, sommigen van u zijt niet bevoorrecht met godvruchtige ouders; maar gij zijt gedurende vele jaren gewillige hoorders geweest van het Woord des levens; en toch neemt gij Jezus Christus niet aan als de uwe, wilt gij van de voorzieningen van zijn genade niets weten. Gij verblijdt u niet met Hem in zijn vereniging met Zijn uitverkorenen, want gij hebt Hem niet lief. – Hoe droevig is dit! Wel mag de ontmoedigde prediker treuren, en in zijn hart vrezen, dat het grote feestmaal der liefde niet zal slagen! Indien de zodanigen als gij zijt, niet willen komen, hoe zal de bruiloft dan vervuld worden met aanzittende gasten?
De zaken schenen nog erger te staan, toen zij niet wilden komen, ofschoon er met hen gesproken was, en men getracht had hen te overreden. Toen zij niet wilden komen, zond de koning andere dienstknechten, om hen tot betere gedachten te brengen, en het was aldus dat hij met hen redeneerde: “Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid, mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.” Geen vriendelijker argument zou gebruikt kunnen zijn. Er was een beroep gedaan op alles wat edel in hen was, en indien zij het waardig waren geweest zouden zij terstond zijn gekomen. Ik kan begrijpen, dat de dienstknechten de boodschap van hun Heere met grote ijver hebben herhaald, daar zij aan hem dachten, terwijl hij daar wachtte in zijn paleis en uitzag naar de gasten.
Tot hen, die aarzelden, riepen zij: “Gij hebt nu al lang genoeg gewacht, komt terstond. De bruiloft kan niet worden uitgesteld, waarom zoudt gij ook uitstellen? Draalt niet langer. Heden, indien gij zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.” Toch achtten zij zulks niet. Als gij vele malen uitgenodigd waart om toch tot Jezus te komen; als er met tranen bij u gepleit werd, hebben de mannen Gods toch tot hun Meester moeten wederkeren, zeggende: “Wie heeft onze prediking geloofd?” Dan wordt het een treurige zaak, en in onze angst kunnen wij niet zien, hoe de bruiloft met gasten zal worden vervuld. Dit zou iets ongelooflijks voor ons geweest zijn, indien Jezus van de mensen uit zijn tijd niet verklaard had: “Gij wilt tot mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.” Indien zij op zijn pleiten geen acht gaven, kunnen wij ons niet verwonderen, dat zij ons woord verwerpen. Toch blijft het een treurig feit: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.”
Een nog donkerder aanzien krijgen de zaken, als wij bemerken, dat, schoon nieuwe boden hen trachtten te overreden, zij toch niet gekomen zijn. Er staat: “Wederom zond hij andere dienstknechten.” Nu zeg ik u van uit de diepste grond van mijn hart, dat, indien mijn Heere u slechts tot het feestmaal van zijn genade wil brengen, er mij niets aan gelegen is, wie de voorspoedige bode is, die er u toe beweegt. Indien gij in de Heere Jezus Christus niet wilt geloven ten eeuwigen leven door hetgeen ik tot u spreek, zo moge de Heere mij van ulieden verwijderen, en iemand anders zenden, aan wie Hij door zijn genade de macht zal geven uw hart te bereiken. Ik zal zeer gaarne nog vele jaren het Woord voor u blijven prediken; maar niet ten koste van ook maar één enkele ziel. Indien iemand anders met meer vrucht voor ulieden kan prediken, indien iemand anders beter dan ik uw hart kan bereiken, zo moge de Heere mij vergunnen tot uw bestwil heen te gaan.
Wenst gij het? “Hij zond andere dienstknechten.” De ene prediker kan te veel redenaar zijn, laat het nu eens beproefd worden met iemand, die zeer eenvoudig spreekt. Hij kan al te diepzinnig zijn: laat een ander komen met gelijkenissen en treffende verhalen. Helaas! Wat voor sommigen van u nodig is, is niet een nieuwe stem, maar een nieuw hart. Gij zoudt naar de nieuwe boodschapper niet méér luisteren dan naar de oude. Hoe zal, nadat zo vele trouwe en godzalige mannen hebben gesproken, nadat Paulus, en Apollos, en Cefas allen gefaald hebben, de bruiloft vervuld worden met aanzittende gasten?
Als gij ziet op de verschillende karakters van hen, die niet wilden komen, dan zult gij ook al meer en meer oorzaak van droefheid vinden. Van sommigen lezen wij eenvoudig: “Zij wilden niet komen.” Zij maakten geen verontschuldigingen, maar zeiden kortweg, dat zij niet wilden komen. Dat was nu afgedaan. Velen wijzen het Evangelie terstond af; zij zijn niet te overreden. Zij hebben het niet nodig, en willen het niet hebben.
Een grote klasse van mensen hebben van de weg der zaligheid gehoord, maar zij geven er niet om. Bij hen is het geen gebrek aan kennis, maar gebrek aan goede wil. Zij hebben geen lust in de hemelse dingen.
Een tweede groep van mensen sloeg er geen acht op, of achtte het gering. Zij waren onverschillig voor koninklijke eerbewijzen. Zij waren geheel ingenomen door de zorg voor hetgeen zij bezaten, en gingen heen, ieder naar zijn akker, zeggende: Ik heb hard gewerkt om die akker te verkrijgen, het kan er bij mij niet op overschieten hem braak te laten liggen.” Een ander was vervuld van de gedachte, fortuin te maken; en ging tot zijn koopmanschap, zeggende: “Ik heb niemand om op mijn winkel te passen. Ik moet zorgen voor wat het voornaamste is. Als gij niet oppast en naar alle kanten uitziet, dan zal ieder u voorbijstreven. Ik moet zorgen voor mijn inkoop en verkoop.” De wereldwijzen vormen een zeer grote klasse. De rijke kan niet godsdienstig zijn, zijn positie in de maatschappij gedoogt het niet. De arme kan op de dingen van God geen acht slaan, hij is vermoeid en uitgeput door te werken voor zijn dagelijks brood. Aldus heeft iedereen een verontschuldiging. Heere, als zovelen onwillig zijn, en zo vele anderen zich moeten bezig houden met andere zaken, hoe zal de bruiloft dan met aanzittende gasten worden vervuld?
Een derde klasse van mensen bestond uit heftige tegenstanders. Zij wilden niet lastig gevallen worden. Zij konden dat gezeur over de godsdienst niet uitstaan: zij “grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden ze.” Deze zijn niet zo talrijk als de anderen; maar toch worden zij onder ons gevonden. Twijfelzuchtigen, vloekers, beschimpers van godsvrucht, en mensen van “de moderne gedachte”: deze allen smaden het kruis en zijn woest vijandig tegen het Evangelie. Als wij deze zien razen en woeden, dan zijn wij geneigd met grote droefheid te vragen -Hoe kan de bruiloft vervuld worden met aanzittende gasten?
De schrikkelijkste gedachte is: sommigen van de genoden waren reeds omgekomen. De koning werd toornig, en zijn krijgsheiren zendende heeft die moordenaars van zijn boden vernield, en hun stad in brand gestoken. Terwijl ik gepredikt heb, zijn velen van mijn hoorders gestorven. Waar zijn zij thans? Indien zij stierven zonder Christus, dan is er voor hen geen hoop meer. Ach! thans kunnen zij niet meer ingaan, want de deur is gesloten. Indien zij gestorven zijn in hun zonde, dan zijn zij nu in de buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Dat voorwaar! Is een donker vooruitzicht. De mensen sterven, sterven zonder hoop, en zij, die nog leven, zijn besloten op gelijke wijze om te komen; want zij zijn dringend uitgenodigd aan het feestmaal der liefde, maar zij weigeren te komen. Hoe kan nu de bruiloft vervuld worden met aanzittende gasten?
De Koning deelt ons de ware reden mede, waarom zij niet wilden komen. “Zij waren het niet waardig.” Zij, die in het bijzonder uitgenodigd waren en voor wie de grootste hoop gekoesterd werd, hadden niets in zich om die hoop aan te moedigen. Zij waren niet trouw aan de koning; zij waren niet vriendelijk gezind; zij waren niet eerlijk en oprecht; zij waren het niet waardig, anders zouden zij wel gekomen zijn om de Zoon van de Koning te eren. Hun niet komen openbaarde de vijandschap van hun hart. Het was een lage manier van hun haat tegen de prins te tonen op zijn bruiloftsdag. Het is ontzettend, dat de mensen, uit vijandschap tegen God, Christus en de hemel weigeren. De verwerpers van Christus zijn de vergevende genade, de stervende Heiland, de huwelijksvereniging, waarin Jezus met zijn gelovigen treedt, niet waardig. In de evangelische zin van waardigheid, zijn zij niet waardig, en natuurlijk waren zij het nog veel minder in de wettische zin.
Het treurigste gezicht van de wereld is een hart, dat Gods genade afwijst. Men heeft wel eens bedenking geopperd tegen de leer der algehele verdorvenheid van den mens. Ik ken geen bijvoeglijk naamwoord, dat te sterk kan wezen om de menselijke verdorvenheid aan te duiden, als ik zie, dat de mens God onder zijn lieflijkst voorkomen afwijst: God, in de grootheid van zijn liefde, God, niet sparende zijn eigen Zoon. Als de mensen zich afwenden van God in zijn toorn, dan kan ik dat verstaan; als de mensen zich afwenden van God in zijn gerechtigheid, dan kan ik daar inkomen; maar als zij God zó haten, dat zij niet eens zijn verlossing willen, als zij vergeving door het dierbaar bloed van Christus afwijzen, en liever verloren willen gaan dan met God verzoend te worden, dan toont dit, dat hun hart ten enenmale boos is. De verwerping van het kruis is het duidelijkst bewijs van de verdorvenheid van het hart. Maar hier verlaat ik dit treurig onderwerp, en ga een stap verder. Gewis, het had er al de schijn van, dat de bruiloft niet met aanzittende gasten vervuld zou worden.
II. Ten tweede, HET WAS EEN TREURIG VOORUITZICHT. Beeld u eens in, dat er geen gasten waren op de bruiloft: wat dan?
Dat zou, ten eerste, een grote oneer zijn geweest voor de Koning. De Kroonprins treedt in het huwelijk, en niemand komt tot de bruiloft! De maaltijd is vrij voor de genoden, hij is kostbaar, overvloedig, maar niemand wil komen om er deel aan te nemen. Welk een belediging! De feestzaal is verlicht, de zangers en speellieden zijn op hun plaats, maar geen ogen worden er door bekoord, geen oren er door gestreeld. Ossen en gemeste beesten zijn geslacht, de tafels zijn beladen met uitgezochte spijzen, maar niemand is daar om de feestzaal van juichtoon en lied te doen weerklinken. Welk een treurig toneel! Ledige zalen; zetels, die door niemand zijn ingenomen; spijzen, waaraan niemand geraakt heeft, en ten laatste de honden voorgeworpen moeten worden!
Er is in de ganse geschiedenis geen zo grote en met voorbedachten rade gepleegde belediging vermeld. Laat mij de gelijkenis vertolken. Indien er geen zielen behouden worden; indien door het grote plan der verlossing niemand verlost wordt, welk een droevige vertoning zal dit alles dan zijn! Welk een oneer voor de naam van de grote God! Ziet die veronderstelling eens onder ogen, opdat gij er de onmogelijkheid van begrijpt. Denkt u voor een ogenblik een verslagen, teleurgestelde, onteerde Jehovah in! Kan dit? En toch! indien de bruiloft niet vervuld was geworden met aanzittende gasten, dan zou de koning teleurgesteld zijn geweest en gegriefd in zijn teerste punt. Indien de uitverkorenen niet worden behouden, indien de mensen niet tot Christus worden gebracht, dan zal de hoogheerlijke naam van de God van alle genade onteerd worden. Denkt gij, dat dit kan?
En voorts: indien niemand tot de bruiloft was gekomen, dan zou de Zoon van de Koning gegriefd zijn. Zijn bruiloft heeft plaats, en er is niemand! Indien u dat overkomen was, gij zoudt het wellicht hebben kunnen dragen, want uw positie is niet zo hoog en niet zo openbaar als die van de Zoon van de Koning; en gij hebt geen zo groot gastmaal aangelegd. Maar de Zoon van de Koning! Stelt u slechts voor, dat zijn bruiloftsdag daar is, de dienaren en allen op hun plaats zijn, en geen enkele gast! Er is niemand om hem geluk te wensen met die blijde dag, niemand om hem voorspoed te wensen, niemand om de bruid welkom te heten. Dit zelfde nu is waar van onze Heere Jezus Christus. Indien Hij sterft en de mensen geloven niet in Hem: indien Hij opstaat uit de doden, en de mensen nemen Hem niet aan; indien Hij als Vorst en Zaligmaker de hemel binnengaat, terwijl toch niemand zich bekeert en vergeving van zonden ontvangt, waar is dan zijn eer? Waar zijn heerlijkheid? Denkt na over die verschrikkelijke veronderstelling, en ziet of zij mogelijk is. Ik houd er mij van overtuigd, dat er bij u terstond een “Onmogelijk!” van de lippen komt! De Zaligmaker kan niet te vergeefs zijn gestorven. Onze Christus kon in zijn dood het rantsoen niet voor niets hebben betaald. Hij kon zich niet als Plaatsbekleder hebben gesteld voor de mensen, om hen dan toch verloren te zien gaan!”
Indien geen gasten gekomen waren, welk een teleurstelling zou dit geweest zijn voor de bruid! Ook zij zou in de smart over het mislukken van het feest hebben moeten delen. Haar bruiloftsdag zou niet met genoegen in de herinnering zijn bewaard gebleven. Zij zou gelukkig zijn geweest in de bruidegom, maar ook ongelukkig wegens de onvriendelijkheid, die hem werd betoond. Te vergeefs is haar bruidsgewaad en haar kostbare versierselen, want er zijn geen ogen om ze aan te zien. Indien er geen zielen worden behouden, dan mist de gemeente haar grootste blijdschap. Welk een zielsverheuging is het als de mensen in Jezus geloven! Ons hart springt op van vreugde, als de zondaren zich bekeren. Maar als zij niet worden verlost, als het Evangelie te vergeefs wordt gepredikt; als zij niet tot Christus willen komen, dan zijn de heiligen vervuld van smart, en de Kerk roept vol droefheid: “Hebt Gij vergeten genadig te zijn?”
Indien er iemand tot de bruiloft was gekomen, dan zou zeer veel kostelijk goed verspild zijn. De koning zegt: “Mijn ossen en mijn gemeste beesten zijn geslacht.” Maar dit alles zal onaangeroerd blijven. Van die kostelijke spijzen die volle bekers, die saprijke vruchten zal niemand genot hebben. Hoe treurig! Ik wens, dat gij zólang op dit ontzettend toneel staart, totdat het uit uw gezicht is verdwenen. Is het mogelijk, dat Jezus zich tot het hemels brood heeft gemaakt, en dat niemand, of, op zijn best genomen, slechts zeer weinigen, zich met Hem willen spijzigen? Kan het zijn, dat Hij een kleed der gerechtigheid schenkt, maar dat niemand het wil dragen? Is de hemel bereid, en zal hij slechts ten halve bewoond worden? Ik veronderstel dit slechts voor een ogenblik, om u te doen beseffen, hoe ontzettend treurig het zou wezen, indien het plan van de verlossing werkelijk kon falen.
Zou dit niet de triomf van de vijand hebben betekend? De vijanden van de koning zouden er van gehoord hebben en de spot met hem gedreven hebben. Een koninklijk huwelijksfeest, waarbij hij geen gasten kon krijgen! Hoe zij gesmaald zouden hebben op al die verloren gegane spijzen! Het verhaal zou van mond tot mond zijn gegaan, in alle kroegen zijn besproken. De zonen Belials zouden er zich kostelijk mee vermaakt hebben. De Koning, de Prins, de Bruid, allen zouden bespot zijn geworden wegens die bruiloft in ledige zalen en dat feestmaal met onzichtbare gasten. Ik geloof niet, dat het Gods bedoeling is, Satan aldus te laten zegevieren. Ik kan mij niet voorstellen, dat Hij de machten der duisternis zal toelaten aldus hun boze mond tegen Hem open te sperren. Weigert de vrije wil de gave Gods aan te nemen, de vrije genade zal komen en de overwinning wegdragen. Ik heb u reeds getoond, hoe de vrije wil dreigt de feestzaal ledig te laten blijven en de Koning, de Zoon en de Bruid te onteren; en als die zaak aan de vrije wil van de mensen was overgelaten, zie hier dan de gevolgen, die er uit ontstaan zouden zijn: God onteerd, en de mensen liever willende sterven dan door Jezus Christus het leven aan te nemen. En dan zou nooit gezegd hebben kunnen worden, dat “de bruiloft vervuld werd met aanzittende gasten.”
III. Laat ons nu een stap verder gaan en opmerken, dat in de gelijkenis DEZE RAMP GENADIGLIJK WERD AFGEWEND. “De bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.”
Wij bevinden ons heden zo ongeveer in hetzelfde geval als waarin de dienstknechten verkeerden, toen de genoden niet wilden komen. Wij prediken en leren het Evangelie, maar wij moeten de klacht aanheffen, dat zeer velen tot het feestmaal van de genade niet willen komen. God geeft ons vele zielen, maar niet zo velen, als wij begeren. Wij verlangen naar meer, en wij beginnen te vrezen, dat God met dat al niet verheerlijkt zal worden, gelijk wij wensen, dat Hij verheerlijkt zal worden. In de gelijkenis werd het voorkomen, dat de bruiloft zonder gasten bleef, en zo zal het ook in de werkelijkheid zijn. Maar hoe werd die ramp afgewend?
Zij werd afgewend, ten eerste door een ruimere uitnodiging. In den beginne hebben de herauten slechts diegenen geroepen, die te voren een uitnodiging hadden ontvangen; een uitgelezen gezelschap, waarvan men hoge verwachtingen koesterde. Daar dezen niet wilden komen, lezen wij: “Gaat op de uitgangen van de wegen, en zo velen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.” Zij gingen dus uit, niet tot een uitgelezen gezelschap, maar tot allen, die zij konden vinden. Broeders, het is een zaak van groot aanbelang, als wij een helderder denkbeeld verkrijgen van hetgeen het Evangelie werkelijk is. Hoe meer evangelisch onze begrippen worden, zodat wij bereid zijn het Evangelie aan alle schepselen onder de hemel te prediken en te zeggen: “Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”, hoe meer wij op groot welslagen kunnen hopen. Indien ik door mijn prediking iemand er toe breng om eens de blik naar binnen te slaan, en te zien, of er ook iets is in hem zelf, dat hem recht en aanspraak geeft te geloven, dan heb ik in praktische zin het Evangelie voor hem verborgen. Indien ik in mijn prediking het karakter, de hoedanigheid van de mens te veel op de voorgrond stel, zodat de mens voornamelijk en in de eerste plaats onderzoekt, of hij die hoedanigheid bezit, dan vestig ik zijn oog op hemzelf, en dat is het niet wat ik bedoel. Indien ik uitga, en zovelen bijeenvergader als ik kan vinden, beide goeden en slechten, dan zullen hun gedachten meer bezig zijn met het feest dan met zichzelf. Wij verlangen, dat de mensen op Jezus zien, en daarom roepen wij: “Die wil, die kome en neme het water des levens om niet.” Als wij ons op zuivere Evangelische grond bewegen, en dáár blijven, dan kunnen wij verwachten, dat de arm des Heeren zal geopenbaard worden, en dat de bruiloft vervuld zal worden met aanzittende gasten.
De uitnodiging geschiedde thans ook meer in het openbaar. Zij waren eerst eenvoudig naar de huizen der genoden gegaan, en zeiden: “Alle dingen zijn gereed: komt.” Maar nu gaan de dienstknechten naar de druk bezochte wegen en straten, en zij “roepen luidkeels en houden niet in” onder de menigte. De een heeft zich naar de marktplaats begeven; een ander staat op een kruisweg en predikt het Woord. Hoort de stem van een op de wandeling buiten het dorp, en naar het zingen van anderen, die de achterbuurten van de stad doorkruisen! Gij kunt thans geen straat doorgaan zonder de tijding van het grote bruiloftsmaal te horen. Velen zullen ingebracht worden, als er velen zijn, die vurig verlangen hen in te brengen. Het behaagt God de middelen te zegenen, die Hij zelf verordineerd heeft. Hoe meer het Evangelie voortdurend en in het openbaar verkondigd wordt, hoe meer mensen er door de Geest van God behouden en zalig gemaakt zullen worden. Dan is de tijd gekomen om Sion genadig te zijn. Wij moeten onze kaars niet onder een korenmaat verbergen. Hij, die kennis heeft aan het Evangelie, moet het verkondigen, zo helder en duidelijk als hij kan, en zijn stem moet als de zilveren bazuin van het jubelaar wezen, opdat iedereen haar kan horen.
Het geschiedde, dat de boodschap van de koning in ruimere kring werd bekend gemaakt, en dat aldus “de bruiloft vervuld werd met aanzittende gasten.” En nog iets anders heeft hiertoe bijgedragen: de dienstknechten waren nu volkomen wakker, opgewekt voor hun werk. Ik denk dat het mij in zeer grote onrust en spanning zou hebben gebracht, als ik al die kostelijke spijzen gezien had, zonder dat er iemand kwam om er zich te goed aan te doen. Denk aan die versierde zalen, die keukenmeesters, nacht en dag werkende, die grote vuren, die ossen en gemeste beesten, die gebraden en bereid worden, die gezuiverde wijnen, gereed om er de bekers mee te vullen -en geen gasten! Het zou mij, en ook u, zeer hebben gekweld. “Het kan niet wezen,” zoudt gij gezegd hebben, “het moet niet wezen, wij kunnen het niet dragen. Hoe droevig moet het de koning te moede zijn! En die edelaardige prins! Welk een bitter verdriet voor hem! En de bruid! Hoe moet het haar pijn doen zo grovelijk beledigd te worden! Kom, ik moet enige gasten zien binnen te krijgen, al zou het mij ook de dood kosten.” Ik geloof, dat wij, zo wij het slechts konden, op duizend wegen tegelijk zouden gegaan zijn, en met duizend monden de uitnodiging hebben doen horen, zo het slechts mogelijk was.
Wij zouden de mensen aangegrepen hebben bij hun kleed, wij zouden ze hebben gedwongen in te komen. Ook dit is des Heeren wijze van de mensen te zegenen. Hij wekt zijn eigen volk op, doet hen treuren om de zonde van hun tijd, en dan worden zij ontroerd en benauwd, en zo geven zij zich dan de kost om de mensen als vuurbranden uit het vuur te rukken. “Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard.” Het niet aanwezig zijn van weeën veroorzaakt afwezigheid van bekering. Als wij beginnen te zuchten, en te wenen, en te treuren, omdat Gods wegen zijn verlaten, dan zal onze ijver het hart bewegen, beide van God en van de mens, en dan zullen de gasten tot de bruiloft komen.
En wederom: de ramp van een bruiloft zonder gasten was afgewend door een zekere verborgen kracht, die de boodschappers vergezelde. Wij lezen, dat zij “vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden.” Zij hebben hen niet bloot uitgenodigd, maar hen ingebracht. Nu kunnen de mensen niet in groot aantal plotseling bijeenvergaderd en tot een feestmaaltijd ingeleid worden door blote woorden. Woorden zijn slechts wind. Er is in onze woorden niets om de mensen tot Jezus te doen komen, tenzij de Heere er door werkt. Toch kwamen de gasten, en nog wel bij menigten. Er ging met de woorden van deze dienstknechten een invloed mee, die de mensen bij elkaar bracht. Zij konden niet wegblijven; zij kwamen met blijdschap. Hun wil was ten goede geneigd en zij stroomden naar het paleis. Geliefden, al de hoop van onze bediening is gelegen in de werking van Gods Geest op de geest van de mensen.
Ik wens, dat al de leden van onze gemeente dit dieper en praktischer zullen gevoelen dan ooit te voren. Stelt uw betrouwen niet op de prediker. Als hij van u afwezig is, denkt dan niet, dat God aan hem is gebonden. Verwacht een zegen van het Evangelie zelf, wie het ook is, die het predikt. Indien de Heilige Geest met ons is, dan zullen wij duizenden naar Jezus zien heen stromen. Geen zondaar zal ooit tot Christus komen zonder de levendmakende, verlichtende, trekkende, bekerende macht van de Heilige Geest, die bovennatuurlijk op het hart en de consciëntie werkt. Laat ons dit geloven, en laat ons vervolgens er van verzekerd wezen, dat de Geest Gods met ons is, en dan met alle vrijmoedigheid heen treden. Naar de hoeken van de straten, in de stulpen van de armen, in de kosthuizen, op de wegen, laat ons daar overal heengaan en de uitnodiging van de grote Koning bekend maken: mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.”
Aldus hebt gij de uitwendige middelen gezien, door welke de Heilige Geest de mensen tot Jezus brengt, en de bruiloft vervuld wordt met aanzittende gasten.
IV. Ik zal besluiten door in de vierde plaats op te merken DAT IN HET EINDE HET FEEST HEERLIJK EN UITNEMEND GESLAAGD WAS. “De bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. Gasten behoren tot het benodigde van een bruiloft. Gij kunt stapels van gouden en zilveren vaatwerk hebben; gij kunt uw banieren laten wapperen, uw tafels beladen met kostelijke spijzen en uw muziek laten weerklinken; hebt gij echter geen gasten, zo is het gehele feest mislukt. Het is onze heilige overtuiging, dat de Heere, onze God, nooit in iets gefaald heeft, en nooit in iets zal falen. Wij geloven, dat des Heeren eeuwige raad zal bestaan, en dat Hij al zijn welbehagen zal doen. Wij geloven niet in een blind noodlot, maar vertrouwen op een voorbeschikking, die vol is van ogen, en haar doeleinden tot de laatste tittel en jota tot stand zal brengen. Gods grootste werk is verlossing; zal Hij er niet in slagen? De zaligheid is het brandpunt van zijn heerlijkheid; zal zij verijdeld worden? Indien God ten opzichte van het kruis zou falen, dan voorwaar! Zou dit met recht een falen genoemd kunnen worden. God zou onteerd en zijn kroonjuwelen in het slijk worden geworpen. Doch dat zal niet geschieden.
Wenden wij ons wederom tot de gelijkenis: wij zien, dat er een genoegzaam aantal gasten was: “de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.” Er waren zo veel gasten als nodig waren om eer te bewijzen aan de Koning, zijn Zoon en zijn Bruid. O gewis! In de bijeen vergadering en voleinding van alle dingen zal de bruiloft van de Heere Jezus overvloediglijk met gasten worden vervuld: “Om de arbeid van zijn ziel zal hij het zien, en verzadigd worden.” Op de laatste grote dag zal Christus niet teleurgesteld worden. Satan kan heden wel van ramp en teleurstelling fluisteren, en voor het ogenblik kan alles er wel uitzien, alsof de machten van de duisternis triomfeerden, maar nog is het einde niet. De wil van God, zo vol van genade en goedertierenheid, zal geschieden; de toebereidselen der genade zullen gebruikt, en de doeleinden der liefde worden vervuld. Gelijk de bruiloft vervuld werd met aanzittende gasten, zo zal de hemel vervuld worden van “een getal, dat niemand tellen kan.”
Het feest was nog veel beter geslaagd, dan wanneer er geen tegenstand was geweest. De personen, die tot de bruiloft kwamen, waren dankbaarder dan de eersten geweest zouden zijn, indien zij waren gekomen. De rijkere lieden hadden elke dag een goed middagmaal. Die pachters konden altijd wel een vet schaap slachten, en die kooplieden waren altijd in staat een vet kalf te kopen. Maar deze arme bedelaars, die van de straat opgeraapt waren, hadden in maanden geen vlees geproefd. Aan hun half verhongerd lichaam waren de gemeste beesten zeer welkom. Hoe blij waren zij! Eén hunner zeide tot een ander: “Het is lang geleden, sedert ik van zulke kostelijke spijzen genoot; en deze antwoordde: “Ik kan het nauwelijks geloven, dat ik in het paleis ben en aanzit met de koning. Gisteren heb ik de gehele dag om een aalmoes gevraagd, en des avonds had ik niets dan een paar stuivers. Lang leve de Koning, gezegend zij de prins met zijn bruid!” Ik sta er u borg voor, dat zij dankbaar waren voor die maaltijd.
Het is een kwade wind, zeiden zij, die aan niemand enig goed toewaait. Omdat hun meerderen geweigerd hadden te komen, was er nu plaats voor hen. Als de Heere grote zondaren verlost, zoals u en mij, dan heeft Hij zich warme harten gewonnen. Als de Heere mensen verlost van wie men dit nooit gedacht zou hebben, dan wordt Hem buitengewone dank toegebracht. Als Hij de dronkaard toebrengt en de onheilige, de verharde en de onkuise, en hen rein en heilig maakt, en hen stelt onder zijn kinderen, welk een dankbaarheid wordt Hem dan niet bewezen! De Farizeeër kan op koude wijze de Heere tot de maaltijd nodigen, maar het is de vrouw, die een zondares was, die zijn voeten zal wassen met haar tranen, en ze zal afdrogen met de haren van haar hoofd. Indien sommigen van u, brave lieden, behouden wordt – God geve het! – dan zult gij het dierbaar bloed nooit zo op prijs stellen als diegenen, die er van hun vuilste vlekken door gereinigd zijn.
De vreugde op die dag werd meer ten volle uitgedrukt, dan wanneer anderen zouden gekomen zijn. Deze voorname lieden, die eerst uitgenodigd waren, zouden, indien zij tot de bruiloft waren gekomen, zich zeer stijf en deftig hebben neergezet. O die deftigheid is zo iets fraais! Onlangs zei mij iemand: “Ik heb vele jaren in één kerk de godsdienstoefeningen bijgewoond, maar ik weet niet, dat ik ooit door iemand werd toegesproken; en dat zal ook wel in de toekomst niet gebeuren, want wij zijn allen veel te deftig om elkaar te kennen.” Gij kent die stijve vormen van deze zo met zichzelf ingenomen mensen. Er heerst geen hartelijkheid onder hen, geen frisheid, geen liefelijke eenvoudigheid. Hebt gij ooit een ontbijt of een middagmaal van bedelaars bijgewoond? Hebt gij ooit een gezelschap van zeer hongerige mensen naar hartelust zien eten? Zij maken een vrolijk gedruis en worden niet weerhouden door deftigheid. Zij verheugen zich bij iedere schotel die wordt aangedragen. Zij zien op hen, die aan tafel dienen, als op engelen, en als zij beginnen te juichen, bewondert gij de kracht van hun longen.
De doffe eentonigheid van de stijve deftigheid kent geen blijdschap als die, waardoor armoede wordt aangegrepen, als zij zich eens aan een wel voorziene dis te goed kunnen doen. De Kroonprins was die dag gelukkiger onder zijn arme onderdanen, dan hij onder de hoog aanzienlijken zou geweest zijn. Die armen, deze arbeiders, die zwervers, deze landlopers, dat waren de lieden, die voor vrolijkheid vatbaar waren. Zij, aan wie veel vergeven is, zullen veel liefhebben. Daar boven in de hemel zingen zij met een stem als van vele wateren, omdat zij van vele zonden gewassen zijn, en hun grote genade ten deel is gevallen. Laten de Farizeeën het Evangelie afwijzen – er zijn nog mensen, die, door het aan te nemen, er groter eer aan zullen doen, dan hun stompzinnige zielen er ooit aan zouden kunnen toebrengen. Aldus werd de bruiloft vervuld met aanzittende gasten, die met grote geestdrift hun blijdschap te kennen gaven.
En hoe werd er genoten van al deze spijzen! Het doet iemand goed om een hongerige te zien eten. Voor hem is zelfs het bittere nog zoet. Hij is niet zo kieskeurig als sommigen van u, die op alles wat u voorgezet wordt, iets hebt aan te merken. De ware Evangeliehoorder luistert naar de tekst – “Eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.” Hij kritiseert niet, hij vit niet. Hij is te hongerig om op al de fijnheden van voorsnijden en tafelversiering te letten. Wij verbazen ons wel eens over de eetlust van een hongerige. Hij schijnt nooit verzadigd te kunnen worden, en met geestelijke honger gaat het even zo. Ik denk, dat ik u wel zeggen kan, wat er op die bruiloft omging. De Bruid zag de Bruidegom vriendelijk aan en zei: “Zie eens hoe deze mensen eten! Is het niet een genot zijn ossen en gemeste beesten te geven aan lieden, aan wie zij zo wel besteed zijn, en die er zulk een grote behoefte aan hebben?” De Bruidegom was zo gelukkig als hij slechts wezen kon, want hij had een medegevoelend hart, en hij verheugde zich grotelijks in de blijdschap van de arme lieden, die hem omringden.
De koning zelf was verblijd, toen hij zag hoe veel eer zij gaven aan zijn kostelijke spijzen, en hoe er geen vitten en bedillen bij hen was, maar wel onvermengd genot en dankbaarheid. Indien het doel was blijdschap te geven, dan was daar het uitgelezendste gezelschap van gasten bijeen. O mijn vrienden, indien gij een diepe bewustheid hebt van zonde, dan zult gij de vrije genade en liefde van Christus op zeer hoge prijs stellen. Dat is het gebrek van sommigen, die altijd iets hebben aan te merken op het Evangelie: zij hebben nooit begrip gehad van hun eigen toestand, hoe die is van nature en door hun werken, en daarom kunnen zij de verlossing niet waarderen. Indien zij de geselslagen van de roede der wet hadden gevoeld op hun naakte consciëntie, dan zouden zij veel meer smaak hebben in evangelievergeving. Wie in de gevangenis van de overtuiging van zonde heeft gezucht, waardeert de door bloed verkregen vrijheid. Wie de ketenen van de zonde gevoelt, waardeert de vrijheid, waarmede Christus hem vrij gemaakt heeft. En zo zeg ik, dat, voor zo veel deze arme mensen van de straat in waren gebracht en met hun grote honger eer toebrachten aan het feestmaal, het bruiloftsfeest volstrekt niet mislukt was; dat het integendeel juist door de tegenstand van de vijanden van de koning des te beter was geslaagd. De bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten -gasten die van de overvloed van de spijzen van de Koning van harte en ten volle genoten.
En gewis, dit voorval werd hierdoor meer vermaard dan anders het geval zou zijn geweest. Indien dat bruiloftsfeest op de gewone wijze was gevierd, dan zou dit slechts een feest onder velen geweest zijn; maar nu was dit koninklijk gastmaal enig, ongeëvenaard. Arme mensen van de straat te halen, werklieden en leeggangers, slechte mensen en goede mensen, om de bruiloft van de kroonprins te helpen vieren -dat was iets nieuws onder de zon. Iedereen sprak er van. Er werden liederen op gedicht, en deze werden tot eer van de Koning gezongen, waar nooit te voren koningen geëerd werden. Het was een heerlijke geschiedenis, om door de dienstboden aan elkaar te worden verhaald, terwijl zij, die er niet bij waren, dan wensten er bij geweest te zijn. Jarenlang zal dit het geliefkoosd verhaal zijn – de geschiedenis van de Prins der armen en van de Koningin der behoeftigen. Op de beurs en op de markt spraken de mensen van die kloekmoedige Bruidegom en zijn Bruid, die de gewoonten der mode hadden durven braveren, en een daad gedaan hadden, zo stoutmoedig in haar goedheid. Wie heeft ooit te voren van zo iets gehoord?
Hier was een feestmaal voor mensen, die nooit te voren op een feestmaal geweest waren! Verstandige lieden zeiden: “Dit was uitnemend, want zij spijzigden hen, die spijzen behoefden, en ze anders nooit bekomen konden.” Onder de armen zelf was de naam van de Prins zeer vermaard, terwijl het beeld van de Prinses in ieders woning was te vinden. De kinderen zeiden tot elkander: “Mijn vader was op de bruiloft van de Prins.” Voor velen scheen het geen geschiedenis, maar een wondersprookje uit de gouden eeuw. Waarde vrienden, toen de Heere sommigen van ons heeft verlost, was dit geen gewone gebeurtenis voor ons. Toen Hij ons, grote zondaren, aan zijn voeten heeft gebracht, ons heeft gewassen en gekleed, ons heeft gespijzigd en tot de zijnen gemaakt, toen was dit een wonder om er ons leven lang over te spreken. Nooit, door de ganse eeuwigheid heen zullen wij aflaten van Hem te prijzen. Hetgeen de Koning scheen te zullen smaden, is gebleken uit te lopen tot zijn eer en heerlijkheid, en “de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.”
Nog iets: de milddadigheid van de koning werd nu meer openbaar. Indien zij, die het eerst genodigd waren, waren verschenen, dan zouden zij gekomen zijn bekleed met hun eigen scharlaken en fijn linnen. Sommigen zouden zich geheel nieuwe klederen hebben aangeschaft. Nu zouden al deze fraaie klederen veel meer de heerlijkheid hebben getoond van de gasten, dan tot eer des konings hebben gestrekt. Doch dit was niet alzo met hen, die van de uitgangen der wegen waren gekomen. Dezen waren in lompen gekleed. En wat was hiervan het gevolg? Wel, dat zij allen de livrei van de Prins moesten dragen, en het schone van hun gewaad dus Hem tot eer en heerlijkheid strekte. Hij zei tot zijn dienstknechten: “Gaat heen en brengt wisselklederen.” Iedereen, die tot de bruiloft kwam, werd uitgenodigd zich met het bruiloftskleed van de Koning te bekleden. Toen hij binnenkwam om de gasten te overzien, was het een schone, heerlijke aanblik, want iedereen was koninklijk gekleed.
Des konings bruiloftsklederen waren veel kostelijker dan de beste, fraaiste klederen van zijn onderdanen. Het was een schoon gezicht al die aanzittende gasten in de koninklijke livrei te zien, daar zij allen het uniform der genade droegen. Zo is het ook met ons, zondaren, die door genade behouden zijn. Indien wij enigerlei ware gerechtigheid van ons zelf hadden bezeten, wij zouden er mee voor de dag zijn gekomen; maar nu achten wij onze eigen gerechtigheid niets dan drek te zijn, opdat wij Christus mogen gewinnen. Al de heiligen zijn versierd met zijn gerechtigheid; zij zouden niet beter, niet schoner bekleed kunnen wezen. Aldus was dit feest nog veel heerlijker dan het anders geweest zou zijn, en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.
Hoe zou ik wensen hedenmorgen zeer velen, beide kwaden en goeden, te kunnen vergaderen! Met goeden bedoel ik hen, die dit vergelijkenderwijs zijn, ten opzichte van hun zedelijk gedrag. Gij wordt genodigd tot het bruiloftsmaal van de liefde te komen. Maar zelfs als gij tot de kwaden behoort, en verplicht zijt dit te erkennen, dan wens ik toch even vurig, dat gij tot dit feest zult komen. Vraagt gij mij: Wat moeten wij doen? Wat hebben deze lieden moeten doen? Niets anders dan komen, zoals zij waren, en ontvangen wat de koning hun om niet schenken wilde. Als wij de kinderen van onze zondagsscholen feestelijk onthalen, dan zeggen wij wel eens, dat zij hun eigen bekers en borden moeten meebrengen; maar zo is het niet met onze grote Koning. Daar is zijn gastmaal te koninklijk voor.
Gij moet niets meebrengen. Maar iedereen moet toch zeker eerst naar huis gaan om zich te wassen, niet waar? Neen, het is in des Konings paleis, dat gij gewassen en gekleed zult worden. Komt, zoals gij zijt. “Maar wat bedoelt gij met komen?” Daarmee bedoelen wij vertrouwen. Vertrouwt uw ziel toe aan Jezus Christus, en Hij zal haar zalig maken. Vertrouwt op Hem, en gij zult weten, dat Hij voor u, en in uw plaats is gestorven, zodat gij, in Hem gelovende, niet verdorven zult worden, maar het eeuwige leven hebben. Moge de Heilige Geest er u toe leiden in Jezus te geloven, dat is: op Hem te betrouwen.
Ik heb u het Evangelie, het gehele Evangelie, verkondigd. Vertrouwt op de gekruisigde Heiland en gij zult leven. Jezus zegt: “Wendt u naar mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde.” Slaat geen blik binnen in u, om te zien wat daar is; ziet op Jezus aan het kruis. Een blik op de Gekruiste zal u behouden. Ziet, o gij jonge maagden, ziet thans, zo jong als gij zijt, op Jezus! Ziet, o gij grijsaards, mannen en vrouwen, die nooit te voren de blik op Jezus gericht hebt; ziet thans! Vreemdelingen, die dit woord nooit te voren gehoord hebt, er is ook voor u leven in een blik op de Gekruiste. Gij schuldigsten van de schuldigen; gij beminnelijksten van de beminnelijken, keert u af van alles wat in u zelf is, van het kwade en het goede, en ziet alleen op Jezus. Ontvangt van Jezus alles wat Hij u brengt – genade, gerechtigheid, heiligmaking, verlossing, Hemzelf. Wie tot een bruiloft komt, heeft niets te doen dan te eten en te drinken. Geeft daar uw hart, uw gedachten aan. Neemt de spijze, die God u geeft. Naderhand zult gij goede werken doen, want die komen vanzelf als een gevolg van de kracht, die gij verkrijgt uit de hemelse spijze, die gij door het geloof hebt ontvangen; maar thans moet gij eten en drinken en vrolijk zijn, gelijk het betaamt op de bruiloft van een Prins. Moge de Vader door u behaagd, zijn Zoon geëerd en zijn gemeente vertroost worden.
Amen, ja amen.