Daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen. Deut. 33:29.
Die aartsvijand, de duivel, is een leugenaar van den beginne; maar hij doet zich zo mooi voor, dat wij, evenals moeder Eva, ertoe gebracht worden hem te geloven. Toch zullen wij bij ervaring ondervinden, dat hij een leugenaar is. Hij zegt, dat wij zullen vervallen van de genade, onze belijdenis te schande zullen maken, en omkomen onder het oordeel van afvalligen; maar vertrouwend op de Heere Jezus, zullen wij blijven voortgaan op onze weg en bewijzen, dat Jezus niemand verliest, die de Vader Hem gaf. Hij vertelt ons, dat wij broodsgebrek zullen hebben, en dat wij met onze kinderen honger zullen lijden; toch heeft Hij, die de raven voedt, ons nog niet vergeten, en Hij zal dat nooit doen, maar Hij zal ons een tafel bereiden in de tegenwoordigheid van onze vijanden. Hij fluistert ons in, dat de HEERE ons niet zal bevrijden uit de beproeving, die in de verte opdoemt, en hij dreigt ermee, dat de laatste druppel de emmer zal doen overlopen. Welk een leugenaar is hij! Want de HEERE zal ons nooit begeven, noch ons verlaten. „Laat Hij hem nu verlossen! ” roept de valse vijand: maar de HEERE zal hem tot zwijgen brengen door ons te hulp te komen. Hij schept er een groot vermaak in, ons te vertellen, dat de dood voor ons te veel zal blijken. “Hoe zult gij het dan maken in de verheffing van de Jordaan? ” Maar ook dan zal hij voor ons een leugenaar blijken, en wij zullen door de rivier gaan onder het zingen van lofpsalmen.