Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en die bereid. Psalm 7:13
Indien de zondaar zich niet bekeert, zo zal God Zijn zwaard wetten.” God heeft dus een zwaard en Hij zal de mens straffen wegens zijn ongerechtigheid. Dit boze geslacht heeft zich ervoor ingespannen God het zwaard van Zijn gerechtigheid te ontnemen. Zij hebben ernaar gestreefd voor zichzelf te bewijzen dat God ”de schuldigen onschuldig houden” zal en dat Hij in geen geval ”de ongerechtigheid, overtreding en zonde straffen” zal. Tweehonderd jaar geleden was de overheersende preektrant van de kansel er een van verschrikking. Ze was als de berg Sinaï: met donderende stem verkondigde ze de vreselijke toom van God, en van de lippen van een Baxter of een Bunyan kon men de meest ontzagwekkende preken horen, tot de rand toe gevuld met waarschuwingen voor het komende oordeel.
Misschien zijn sommige Puriteinse predikers te ver gegaan en hebben ze in hun evangeliebediening de schrik des Heeren te zeer op de voorgrond geplaatst. Daarentegen heeft de tijd waarin wij leven geprobeerd deze verschrikkingen in het geheel te vergeten. En als we de mensen al durven vertellen dat God hen voor hun zonden zal straffen, worden wij ervan beschuldigd hen met bedreigingen tot vroomheid te willen dwingen. En als we onze luisteraars eerlijk en oprecht vertellen dat de zonde tot een zekere ondergang zal leiden, wordt er beweerd dat we de mensen zo bang proberen te maken dat ze deugdzaam gaan leven. Nu geven we er niet om wat de mensen ons al spottend ten laste leggen. We zien het als onze plicht om de mensen te vertellen dat zij, wanneer zij zondigen, gestraft zullen worden. En zolang de wereld de zonde niet nalaat, geloven wij dat we niet moeten stoppen met waarschuwen.
De leus van deze tijd is echter dat God genadig is, dat God liefde is. Zeker, wie heeft er gezegd dat Hij dat niet was? Vergeet echter niet dat het even waar is dat God rechtvaardig is, onverbiddelijk en onwrikbaar rechtvaardig! Hij zou geen God zijn als Hij niet rechtvaardig was. Hij zou niet genadig kunnen zijn als Hij niet rechtvaardig was, want het straffen van de goddelozen wordt door de hoogste genade vereist voor de rest van de mensheid. Wees er echter van verzekerd dat Hij rechtvaardig is en dat de woorden die ik u zo meteen uit Gods Woord zal lezen waar zijn: ”De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen.” ”God toomt te allen dage over de goddelozen.” ’’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en die bereid, en heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de verhitte vervolgers te werk stellen.” Voorwaar, omdat deze tijd verdorven is, wil ze geen hel kennen.
En omdat ze huichelachtig is, wil ze alleen maar een voorgewende straf kennen. Dit leerstuk is zo wijd verspreid dat het zelfs de bedienaars van het evangelie dwingt hun plicht te verzaken om de dag der wrake aan te zeggen. Wat zijn er weinigen die ons ernstig van het komende oordeel vertellen. Zij preken over Gods liefde en genade, zoals ze ook zouden moeten en zoals God hun bevolen heeft. Maar wat voor nut heeft het over genade te preken als zij ook niet de veroordeling van de goddelozen verkondigen? En hoe kunnen we het doel van de prediking hopen te verwezenlijken als we de mensen niet waarschuwen dat Hij Zijn zwaard zal wetten indien zij zich niet bekeren? Ik ben bang dat in te veel plaatsen het leerstuk van de toekomende straf verworpen wordt en achteloos als inbeelding en een hersenschim afgedaan.
Toch zal de dag komen dat het als realiteit erkend zal worden. Achab spotte met Micha toen deze zei dat hij nooit levend terug zou komen. De tijdgenoten van Noach lachten de in hun ogen dwaze oude man uit, die hun vroeg op te passen omdat de wereld onder water gezet zou worden. Toen zij echter naar de boomtoppen klommen en de wateren hen achtervolgden, zeiden ze toen dat de profetie onjuist was? En toen de pijl in het hart van Achab stak en hij sprak; ’’Voer mij uit het leger, want ik moet sterven”, dacht hij toen dat Micha een onwaarheid gesproken had? En zo is het nu ook. U zegt ons dat we leugens vertellen wanneer we u voor het toekomende oordeel waarschuwen. Maar zult u op die dag waarop uw onheil op uw hoofd zal neerkomen en het oordeel u zal verpletteren, zeggen dat we toen stonden te liegen? Zult u zich dan omdraaien en spotten en zeggen dat hij niet de waarheid sprak? Integendeel, beste luisteraars, de hoogste eer en heerlijkheid zal dan bewezen worden aan hem die het meest getrouw was in het waarschuwen van de mensen aangaande de toom van God.
Ik heb vaak gehuiverd bij de gedachte dat ik hier voor u sta en voortdurend bezig ben met het werk der bediening. En als ik, wanneer ik sterf, ontrouw aan uw zielen bevonden zou worden, wat zal onze ontmoeting in de wereld der geesten dan treurig zijn! Het zou vreselijk zijn als u in de toekomende wereld tot mij zou kunnen zeggen: ’’Mijnheer, u hebt onze oren gestreeld. U hebt ons niet van de ernst van de eeuwigheid verteld. U hebt niet stilgestaan bij de ontzagwekkende toom van God. U hebt onduidelijke en zachte woorden tot ons gesproken. U was een beetje bang van ons. U wist dat we het niet zouden kunnen verdragen om van de eeuwige pijniging te horen en daarom hebt u het verborgen gehouden en het nooit genoemd!” Welnu, me dunkt dat u me, als ik me zo zou hebben gedragen, recht zou aankijken en me tot in eeuwigheid vervloeken.
Toch zal het met Gods hulp nooit zover komen. Of het nu goed of slecht met me gaat, wanneer ik sterf, zal ik -zo helpe mij God- kunnen zeggen: ”Ik ben onschuldig aan het bloed van alle mensen.” Voorzover ik Gods waarheid ken, zal ik me inspannen om erover te spreken. En al wordt er tienmaal zoveel oneer en smaad op mijn hoofd uitgestort, ik zal het begroeten en het verwelkomen, als ik maar trouw aan dit wankelmoedige geslacht mag zijn, trouw aan God en trouw aan mijn eigen geweten. Laat mij me dan inspannen, en met Gods hulp zal ik het zo ernstig en zo gevoelig doen als ik kan, om me tot diegenen van u te richten die zich nog niet bekeerd hebben. Hierbij zal ik u op zeer toegenegen wijze herinneren aan uw aanstaande veroordeling als u onbekeerd sterft. ’’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten.”
In de eerste plaats: wat voor bekering wordt hier bedoeld?Laten we in de tweede plaats stilstaan bij de noodzakelijkheid die er is voor de bekering van de mensen, anders zal God hen straffen.En laat me u ten derde herinneren aan de middelen waardoor de mensen van hun dwaalwegen bekeerd kunnen worden en de zwakheden en tekortkomingen van hun natuur door de kracht van goddelijke genade rechtgezet.
I. In de eerste plaats, laat me, geliefde toehoorders, proberen u de AARD VAN DE BEKERING DIE HIER BEDOELD WORDT uit te leggen. Er staat: ’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten.”
Om te beginnen is de bekering die bedoeld wordt echt,niet denkbeeldig, niet iets wat niet verder gaat dan beloften en geloften, maar iets wat daadwerkelijke handelingen betreft. Het is mogelijk dat iemand van u vanmorgen zegt: ’’Kijk, ik bekeer me tot God. Vanaf nu zal ik niet meer zondigen, maar zal ik in heiligheid proberen te wandelen. Mijn slechte gewoonten zullen afgezworen worden, op mijn misdaden zal ik geen acht meer slaan en ik zal me tot God bekeren met mijn gehele hart.” Morgen bent u dit misschien wel weer vergeten. U laat een paar tranen onder de prediking van Gods Woord, maar morgen is iedere traan weer opgedroogd en bent u totaal vergeten dat u ooit in het huis van God geweest bent. Hoevelen van ons zijn, als diegenen die hun gezicht in een spiegel zien, aanstonds weggaan en vergeten wat voor soort mensen zij zijn! O, mijn toehoorder, het is niet uw belofte om u te bekeren die u kan behouden.
Het is niet uw gelofte, het is niet uw plechtige verklaring, het zijn niet de tranen die gemakkelijker opdrogen dan de dauwdruppels, het is niet de kortstondige ontroering van het hart die een echte bekering tot God vormt. Er moet een oprecht en daadwerkelijk opgeven van de zonde zijn, en een bekering tot rechtvaardigheid in de praktijk van het leven van elke dag. Zegt u dat u het erg vindt en berouw hebt, en gaat u toch van dag tot dag door, net zoals u altijd deed? Wilt u nu uw hoofd buigen en zeggen: ’’Heere, ik heb berouw”, en weldra diezelfde daden weer begaan? Als u dat doet, had uw berouw er maar beter niet kunnen zijn; het zal uw veroordeling nog zekerder maken. Want hij die zijn Maker een gelofte aflegt en die niet betaalt, heeft nog een zonde begaan omdat hij geprobeerd heeft de Almachtige te bedriegen en te liegen tegen de God Die hem gemaakt heeft. Bekering moet, om oprecht te zijn, om volgens het Evangelie te zijn, een bekering zijn die echt ons gedrag beïnvloedt.
Vervolgens moet bekering echt volledig zijn. Hoevelen zullen zeggen: ’’Mijnheer, ik zal deze en gene zonde afzweren, maar er zijn bepaalde begeerten waaraan ik wil vasthouden.” Och toehoorders, laat me u in Gods Naam zeggen dat het niet gaat om het opgeven van één zonde, noch van vijftig, wat oprechte bekering inhoudt. Het is echter de plechtige afzwering van iedere zonde. Als u een van deze vervloekte adders in uw boezem koestert, is uw bekering maar schijn. Als u aan slechts één begeerte toegeeft en alle andere opgeeft, zal die ene begeerte, net zoals één lek in een schip, uw ziel doen vergaan. Denk niet dat het voldoende is om uw openbare zonden op te geven, noch dat het genoeg is om de meer verdorven zonden uit uw leven te bannen. Het is alles of niets wat God vraagt.
’’Bekeert u”, zegt Hij. En wanneer Hij u opdraagt om u te bekeren, bedoelt Hij berouw te hebben over al uw zonden, anders kan Hij uw bekering nooit als oprecht en ongeveinsd aanvaarden. De ware boetvaardige heeft een afkeer van de zonde als zodanig en niet van een speciale zonde, van de zonde in haar totaliteit en niet van een bepaalde zonde. Hij zegt: ’’Versier u, o zonde, wat u wilt, maar ik walg van u! Ja, overdek u maar met genoegens, maak u opzichtig als de slang met zijn azuurblauwe schubben. Toch heb ik een afkeer van u want ik ken uw vergif en ik ontvlucht u, zelfs wanneer u tot mij komt in het meest verblindende gewaad.” Met alle zonden moet gebroken worden, want anders zult u Christus nooit bezitten. Alle overtredingen moeten verzaakt worden, want anders zullen de poorten des hemels voor u vergrendeld zijn. Laten we dan niet vergeten dat de bekering, wil ze oprecht zijn, volledig moet zijn.
En verder, wanneer God zegt: ’’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten”, bedoelt Hij een onmiddellijke bekering. U zegt dat wanneer we het einde van ons sterfelijke leven naderen en we het grensgebied van de dikke duisternis van het hiernamaals binnentrekken, we dan onze gewoonten zullen veranderen. Maar, geliefde broeders, misleid uzelf niet. Het zijn er weinigen die na een lang leven in de zonde, veranderd worden. ”Zal ook een Moorman zijn huid veranderen, of een luipaard zijn vlekken?” Als dat zo is, laten diegenen die gewend zijn kwaad te doen, leren goed te doen. Stel uw vertrouwen niet in een bekering die u verwacht op uw sterfbed te hebben. Er zijn tienduizend argumenten tegen één, dat als u zich bij gezondheid niet bekeerd hebt, u zich bij ziekte ook niet bekeren zult. Te veel mensen hebben zich, voordat ze deze wereld verlaten, een tijd van rust aangepraat waarin ze hun gezicht naar de muur zouden kunnen keren en hun zonden belijden.
Maar hoe weinigen hebben die tijd van gemoedsrust gevonden! Vallen de mensen niet gewoon dood neer op straat – ja zelfs in het huis van God? Blazen zij niet op de zaak hun laatste adem uit? En wanneer de dood geleidelijk aan komt, verschaft ze een slechte tijd voor berouw. Heel wat heiligen hebben op hun sterfbed gezegd: ”O, als ik nu mijn God nog zou moeten zoeken, als ik Hem nu nog om genade zou moeten smeken, wat zou er dan van mij geworden? Deze pijnscheuten zijn genoeg zonder de pijnscheuten van het berouw. Het is genoeg dat het lichaam gepijnigd wordt zonder dat de ziel van wroeging gekweld wordt.” Zondaars, God zegt: ’’Heden, indien gij Mijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, toen uw vaderen Mij verzocht hebben en Mij bedroefd.” Wanneer God de Heilige Geest mensen overtuigt van zonde, zullen zij nooit over uitstel praten. U krijgt misschien geen andere dag waarop u zich kunt bekeren. Daarom zegt de stem van de Wijsheid: ’’Bekeert u nu.”
De joodse rabbi’s zeiden: ’’Laat ieder mens zich één dag voordat hij sterft, bekeren. En aangezien hij morgen kan sterven, laat hem er dan op letten zich vandaag nog van zijn boze wegen te bekeren.” Inderdaad zeggen wij ook dat onmiddellijke bekering datgene is wat God vraagt, want Hij heeft u nooit beloofd dat u ooit een moment zult krijgen waarop u zich kunt bekeren behalve de tijd die u nu krijgt.
Vervolgens is de bekering die hier beschreven wordt als absoluut noodzakelijk, een hartelijke bekering: het zijn geen neptranen. Het is geen uitsteken van de vaandels van verdriet terwijl u de vrolijkheid in uw hart bewaart. Het is niet het hebben van een verlichting vanbinnen, en ondertussen alle ramen sluiten door een voorgewend berouw. Het is het doven van de kaarsen in het hart. Het is zielensmart die ware bekering inhoudt. Een mens kan iedere openbare zonde afzweren en er toch geen echt berouw van hebben. Waar berouw is een bekering van zowel het hart als het leven. Het is het toewijden van de hele ziel aan God om voor altijd de Zijne te zijn.
Het is een afzweren van zowel de boezemzonden als de openbare misdaden. Ach geliefde luisteraars, laat niemand van ons zich inbeelden dat we ons bekeerd hebben als we slechts een onechte en denkbeeldige bekering hebben. Laat niemand van ons dat als het werk van de Geest zien wat slechts het werk van de zwakke menselijke natuur is. Laten we niet dromen dat we ons tot ons behoud tot God bekeerd hebben wanneer we ons misschien alleen tot onszelf gewend hebben. En laten we niet denken dat het genoeg is ons van de ene zonde tot de andere gekeerd te hebben, of van de zonde tot de deugd. Laten we niet vergeten dat het een bekering van de gehele ziel dient te zijn, zodat de oude mens in Christus Jezus vernieuwd wordt. Anders hebben we niet voldaan aan de eis van de tekst, dan hebben we ons niet tot God bekeerd.
En tot slot moet deze bekering bestendig zijn. Het is niet mijn bekering tot God in de loop van deze dag die er een bewijs van is dat ik een ware bekeerling ben. Het is het verzaken van mijn zonden gedurende mijn gehele leven, totdat ik in het graf rust. U hoeft zich niet in te denken dat een week oprecht zijn er het bewijs van is dat u behouden bent. Het gaat om een onophoudelijke afschuw van het kwade. De verandering die God werkt, is geen kortstondige noch een oppervlakkige verandering, niet het afhakken van het topje van het onkruid, maar een met wortel en tak uittrekken, niet het wegvegen van het stof van één dag, maar het wegnemen van datgene wat de oorzaak van de vervuiling is.
In vroeger tijden, toen rijke en gulle koningen naar hun steden kwamen, lieten ze de fonteinen met melk en wijn stromen. Toch waren die fonteinen om die reden niet altijd fonteinen van melk en wijn: een dag later stroomden zij weer met water, zoals vroeger. Dus vandaag gaat u misschien naar huis om daar te doen alsof u bidt. U vat het vandaag misschien ernstig op, morgen bent u misschien deugdzaam en overmorgen doet u misschien alsof u godvruchtig bent. Maar als u, zoals de Schrift zegt, weerkeert’’gelijk een hond tot zijn uitbraaksel, en gelijk de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk”, zal uw bekering u alleen maar dieper in de hel doen verzinken, in plaats van een bewijs van goddelijke genade in uw hart te zijn.
Het is erg moeilijk om een onderscheid te maken tussen wettisch berouw en evangelisch berouw. Toch zijn er bepaalde kenmerken waardoor ze onderscheiden kunnen worden. Om u niet al te zeer te vermoeien, zullen we er slechts één of twee van noemen. En moge God geven dat u ze in uw eigen ziel kunt aantreffen! Wettisch berouw is de angst om voor eeuwig verdoemd te worden, evangelisch berouw is de angst om te zondigen. Wettisch berouw laat ons de toom van God vrezen, evangelisch berouw laat ons de oorzaak van die toom, namelijk de zonde, vrezen. Wanneer een mens berouw heeft met dat genadige berouw dat God de Heilige Geest in hem werkt, heeft hij geen berouw vanwege de straf die op de daad volgt, maar vanwege de daad zelf. Hij voelt dat, zelfs al zou er geen kuil gegraven zijn voor de goddelozen.
Al zou er geen immer knagende worm en geen onuitblusselijk vuur zijn, hij zou toch een afkeer van de zonde hebben. Dit soort berouw moet ieder van u kennen, anders zult u verloren gaan. Het gaat om een afkeer van de zonde. Denk niet dat omdat u bang zult zijn voor de eeuwige pijniging als u gaat sterven, dat daarom berouw zal zijn. Iedere dief is bang voor de gevangenis. Toch zal hij de volgende dag weer gaan stelen als u hem vrijlaat. De meeste mensen die een moord hebben gepleegd, huiveren bij het zien van de galg, maar toch zouden ze de daad weer herhalen als ze konden blijven leven. Berouw is niet een afkeer van de straf, het is een afkeer van de daad zelf. Vindt u dat u zo’n soort berouw hebt? Als dat niet zo is, moeten deze waarschuwende woorden opnieuw aan u verkondigd worden: ’’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten.”
Laat ik u hier nog een hint geven. Wanneer een mens een waar en evangelisch berouw kent -ik bedoel een evangelisch berouw dat de ziel behoudt- dan heeft hij niet alleen een afkeer van de zonde zelf, maar dan verafschuwt hij haar zo radicaal en zo volkomen, dat hij voelt dat geen berouw van hemzelf baten kan om haar weg te wassen. Hij zal dan ook erkennen dat alleen door een daad van goddelijke genade zijn zonden weggewassen kunnen worden. Welnu, als iemand van u veronderstelt dat u berouw hebt over uw zonden en u zich toch inbeeldt dat u ze door een heilige levenswandel kunt wegpoetsen; als u veronderstelt dat u door van nu af aan in rechtvaardigheid te wandelen uw vroegere overtredingen kunt uitwissen, dan hebt u nog geen waar berouw gehad. Waar berouw zorgt er namelijk voor dat een mens beseft dat zijn ijver noch zijn tranen de zonden kunnen verzoenen. Dat kan Christus alleen.
Niet het offer, dat ik breng,
niet de tranen, die ik pleng,
schoon ik ganse nachten ween,
kunnen redden, Gij alleen.
En als de zonde op zo’n wijze in u gedood wordt dat u er een afkeer van hebt als iets wat verdorven en afschuwelijk is, en u haar uit het gezicht zou willen begraven, moet u echter wel inzien dat ze nooit begraven zal worden indien Christus het graf niet delft. Dan hebt u berouw over uw zonde gehad. We moeten ootmoedig belijden dat we Gods toom verdienen en dat we die niet door enige daad van onszelf kunnen afwenden. We moeten ons vertrouwen enkel en alleen op het bloed en de verdienste van Jezus Christus stellen. Als u nog niet zo berouw hebt gehad, roepen we het weer uit met de woorden van David: ’’Indien u zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten.”
II. En nu over naar het tweede punt. Het is nog ontzagwekkender om daarbij stil te staan, en als ik op mijn eigen gevoelens zou moeten afgaan, zou ik het niet noemen. Maar in het werk der bediening moeten we niet op onze gevoelens afgaan, niet meer dan we zouden doen als we geneesheren voor de lichamen der mensen zouden zijn. We moeten soms een mes gebruiken wanneer we menen dat anders de dood zou volgen. We moeten veelvuldig diepe wonden slaan in de gewetens van de mensen, in de hoop dat de Heilige Geest hen tot leven wekt. We verklaren daarom dat er een NOODZAKELIJKHEID is dat God Zijn zwaard zou wetten en de mensen straffen als ze zich niet bekeren. De ernstige Baxter zei altijd: ’’Zondaar, het is u bekeren of verteren: het is uw enige alternatief. U BEKEREN of VERTEREN!” En zo is het ook. We zijn van mening dat we u kunnen tonen waarom de mensen zich moeten bekeren, of anders zullen zij verteren.
1. Ten eerste kunnen we niet aannemen dat de God van de Bijbel de zonde ongestraft zou kunnen laten blijven. Sommigen denken dat misschien; zij brengen hun verstandelijke vermogens misschien in zo’n toestand van bedwelming dat ze zich een God zonder gerechtigheid indenken. Niemand die bij zijn volle verstand is, kan zich echter een God zonder gerechtigheid voorstellen. U kunt zich geen koning zonder gerechtigheid voorstellen die ook een goede koning zal zijn. U kunt zich geen goede regering indenken die zonder gerechtigheid zou kunnen bestaan, laat staan God, de Rechter en Koning van heel de aarde, zonder gerechtigheid in Zijn hart.
Door Hem als een en al liefde te zien, zonder gerechtigheid, maakt u Hem niet langer God. Hij zou niet in staat zijn deze wereld te regeren als Hij geen gerechtigheid in Zijn hart had. Er leeft in de mens een natuurlijk besef van het feit dat als er een God is, Hij rechtvaardig moet zijn. En ik kan me nauwelijks voorstellen dat u kunt geloven in een God zonder ook in de straf op de zonde te geloven. Het zou moeilijk zijn Hem hoog verheven boven Zijn schepselen in te denken, hun ongehoorzaamheid gadeslaand, terwijl Hij toch met dezelfde doorluchtigheid op zowel de goeden als op de kwaden neerkeek. U kunt zich niet voorstellen dat Hij dezelfde eer en heerlijkheid aan zowel de goddelozen als de rechtvaardigen bewijst. De gedachte aan God vooronderstelt gerechtigheid. U zegt immers gerechtigheid wanneer u God zegt.
2. Maar het idee dat er geen straf op de zonde zal volgen en dat dc mens zonder bekering behouden kan worden, gaat rechtstreeks in tegen de Schrift. Wat? Betekenen de verslagen van de goddelijke geschiedenis niets? En als ze enige betekenis hebben, moet God dan niet heel erg veranderd zijn als Hij nu de zonde niet straft? Wat? Heeft Hij eenmaal Eden vernietigd en onze voorouders uit die gelukzalige tuin gedreven op grond van een geringe diefstal, zoals de mens het zou omschrijven? Heeft Hij de wereld niet onder water gezet en de schepping overspoeld met dc wateren die Hij in de ingewanden van de aarde had verborgen? En zou Hij dan de zonde niet straffen? Laat de brandende hagel die op Sodom viel u zeggen dat God rechtvaardig is.
Laat de open mond van de aarde, die Korach, Dathan en Abiram opslokte, u waarschuwen dat Hij de schuldigen niet zal sparen. Laat de machtige daden van God die Hij in de Rode Zee verrichtte, de wonderen die Hij tegen Farao wrocht en de wonderbaar!ijke slag die Hij Sanhcrib toebracht u vertellen dat God rechtvaardig is. Het zou misschien niet passen als ik in één adem de oordelen van God juist in onze tijd noem. Zijn die er dan nooit geweest? Deze wereld is niet de kerker waar God de zonde straft, maar toch zijn er een paar gevallen waarvan we wel moeten geloven dat Hij haar feitelijk gewroken heeft. Ik geloof niet dat ieder ongeluk een oordeel is. Ik geloof absoluut niet dat de ondergang van mannen en vrouwen in een schouwburg een straf voor hun zonden is, aangezien hetzelfde tijdens een eredienst heeft plaatsgevonden, tot onze gedurige smart.
Ik geloof dat het oordeel bewaard wordt voor de toekomende wereld. Ik zou de voorzienigheid niet kunnen verklaren als ik zou geloven dat God nu straft. ”Die mensen, op wie de toren in Siloam viel, en doodde ze; meent gij, dat deze schuldenaars zijn geweest, boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen? Ik zeg u: Neen zij.” Het doet de godsdienst geen goed als mensen overal de hand Gods bij halen en zij bijvoorbeeld beweren dat toen er een boot op de sabbatdag omsloeg, dit een straf was voor de mensen die erin zaten. Wij geloven stellig dat het zondig was de dag in ijdel vermaak door te brengen, maar we ontkennen dat het een straf van God was. God bewaart Zijn straf gewoonlijk voor de toekomende staat.
Desondanks moeten we toegeven dat er een paar situaties geweest zijn waarvan we niet anders kunnen geloven dan dat mannen en vrouwen vanwege hun eigen schuld tijdens hun leven door de Voorzienigheid gestraft zijn. Ik herinner me een situatie die ik u nauwelijks durf vertellen. Ik heb het ongelukkige schepsel zelf gezien. Hij had het gewaagd om de meest afschuwelijke vervloekingen die denkbaar zijn over zichzelf af te roepen. In zijn woede en razernij zei hij dat hij wilde dat zijn hoofd naar één kant gedraaid zou worden, dat zijn ogen verblind en zijn kaken stevig vastgemaakt zouden worden. Nauwelijks een moment daarna kwam het einde van zijn zweep, waarmee hij zijn paard afgetuigd had, in zijn oog.
Dit veroorzaakte eerst een ontsteking en daarna kaakkramp. En toen ik hem zag, bevond hij zich precies in die positie waarom hij gevraagd had, want zijn hoofd stond omgedraaid, zijn gezichtsvermogen was verdwenen en hij kon niet anders dan met zijn tanden op elkaar spreken. U zult zich wel een vergelijkbare situatie in Devizes herinneren, waar een vrouw verklaarde dat ze haar deel van de prijs van een zak meel al betaald had, terwijl ze het nog in haar hand hield. Onmiddellijk viel ze ter plekke dood neer. Een aantal van deze zaken is misschien een toevallige samenloop van omstandigheden geweest. Toch ben ik niet zo goedgelovig dat ik veronderstel dat ze door toeval tot stand gebracht zijn. Ik denk dat het naar de wil van de Heere was.
Ik geloof dat het enkele vage aanduidingen waren dat God rechtvaardig is. Hoewel de volle schalen van Zijn toorn niet in dit leven op de mensen vallen, stort Hij wel één of twee druppels op hen uit, om ons te tonen hoe Hij eenmaal de wereld zal zuiveren van haar ongerechtigheid.
3. Maar waarom zou ik moeite doen om argumenten voor u aan te voeren, mijn toehoorders? Uw eigen geweten zegt u dat God de zonde moet straffen. U kunt me uitlachen en zeggen dat u zo’n geloof niet bezit. Dat heb ik ook niet gezegd, maar ik zeg dat uw geweten u dat vertelt, en het geweten heeft meer macht over de mensen dan ze denken. Zoals John Bunyan het zei: De heer Geweten had een zeer luide stem en hoewel de heer Verstand zich in een donkere kamer opsloot waar hij niets kon zien, ging Geweten toch altijd zo krachtig op straat te keer dat Verstand meestal in zijn huis stond te sidderen door wat er gezegd werd. En zo is het vaak. U zegt met uw verstand: ”Ik kan niet geloven dat God de zonde zal straffen.”
Toch weet u dat Hij het wel zal doen. U zou uw verborgen angsten niet graag erkennen, omdat dat zou betekenen dat u moet opgeven wat u zo vaak dapper beweerd hebt. Maar omdat u het beweert met zulke grootspraak en retoriek, veronderstel ik dat u het niet gelooft. Want als u het wel geloofde, zou u niet zo gewichtig hoeven te lijken terwijl u dat zegt. Ik weet dat u pas om genade roept als u ziek bent. Ik weet dat u pas in een hel zult geloven wanneer u gaat sterven. Zo maakt het geweten lafaards van ons allen en laat het ons geloven, zelfs wanneer we zeggen van niet, dat God de zonde zal straften.
Laat me u een verhaal vertellen. Ik heb het eerder verteld, maar het is treffend en laat duidelijk zien hoe gemakkelijk mensen in tijden van gevaar ertoe gebracht worden in een God te geloven, en nog wel in een God van gerechtigheid, hoewel ze Hem daarvoor loochenden. In de wouden van Canada woonde een zekere dominee, die eens op een avond, zoals Izak, in het veld ging om te mediteren. Spoedig merkte hij dat hij aan de rand van een bos gekomen was. Hij liep het bos in en ging over een pad waar voor hem al op gelopen was. Al peinzend trad hij voort tot uiteindelijk de schaduwen van de schemering om hem heen groter werden. Hij begon erover na te denken hoe hij de nacht in het bos zou moeten doorbrengen.
Hij huiverde bij de gedachte daar achter te blijven, met slechts de bescherming van een boom waarin hij gedwongen zou worden te klimmen. Plotsklaps zag hij in de verte een lichtje tussen de bomen en denkend dat het misschien een raam van een of ander huisje was waar hij een gastvrij onderkomen zou vinden, haastte hij zich erheen. Tot zijn verbazing zag hij een open plek, met op de grond gelegde bomen die een podium vormden. Daarbovenop stond een spreker die een menigte toesprak. Hij dacht bij zichzelf: ”Ik ben op een groep mensen gestuit die in dit donkere bos zijn samengekomen om God te aanbidden, en de een of andere dominee preekt tot hen op dit late tijdstip in de avond over het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid.”
Echter tot zijn verbazing en verschrikking zag hij, toen hij dichterbij kwam, een jongeman die uitvaarde tegen God, die de Almachtige uitdaagde om met hem te doen wat Hem behaagde, die in woede vreselijke dingen tegen de rechtvaardigheid van de Allerhoogste sprak en zeer brutale en verschrikkelijke beweringen uitte betreffende zijn eigen ongeloof in een toekomende staat. Alles bij elkaar was het een eigenaardig tafereel. De knoesten van pijnbomen verspreidden hier en daar een lichtende gloed, terwijl er op andere plaatsen nog een dikke duisternis heerste. De mensen zaten aandachtig naar de redenaar te luisteren en toen hij ging zitten, kreeg hij een overweldigend applaus. De een leek de ander in zijn loftuitingen te willen overtreffen.
De dominee dacht: ”Dit moet ik niet zo laten gaan. Ik moet wat gaan zeggen. De eer van mijn God en Zijn zaak vereist het.” Hij was echter bang om te spreken want hij wist niet wat hij moest zeggen, aangezien hij daar zo plotseling gearriveerd was. Hij zou het echter gedurfd hebben als er niet iets anders gebeurd was. Een man van middelbare leeftijd, flink en sterk, stond op. Leunend op zijn stok, zei hij: ”Mijn vrienden, ik heb u vanavond iets te zeggen. Ik zal geen van de argumenten van de redenaar weerleggen. Ik zal zijn stijl niet bekritiseren. Ik zal niets zeggen over waarvan ik geloof dat het godslasteringen zijn die hij geuit heeft. Maar ik zal eenvoudig een feit aan u verhalen.
En als ik dat gedaan heb, mag u uw eigen conclusie trekken. Gisteren liep ik aan de oever van de rivier daarginds. Ik zag op het water een jongeman in een boot zitten. De boot was onbestuurbaar en voer snel in de richting van de stroomversnelling. Hij kon de riemen niet gebruiken en ik zag dat hij niet in staat was de boot naar de kant te brengen. Ik zag die jongeman in doodsangst de handen wringen. Na enige tijd gaf hij de poging op om zijn leven te redden. Hij knielde neer en riep in radeloze ernst: ”O God, red mijn ziel! Als mijn lichaam niet gered kan worden, red dan mijn ziel.” Ik hoorde hem belijden dat hij een godslasteraar geweest was. Ik hoorde hem plechtig beloven dat hij, als zijn leven gespaard zou blijven, nooit meer zo zou zijn. Ik hoorde hem om de genade van de hemel bidden om Jezus Christus’ wil en ernstig smeken om in Zijn bloed gewassen te mogen worden.
Deze armen redden die jongeman uit de stroom. Ik dook het water in, bracht de boot naar de oever en redde zijn leven. Laat nu diezelfde jongeman u zojuist toegesproken hebben en zijn Maker vervloekt. Wat zegt u hiervan, heren?” De spreker ging zitten. U kunt wel raden wat voor een huivering er door de jongeman zelf ging en hoe de toehoorders ogenblikkelijk een toontje lager gingen zingen. Ze zagen in dat het misschien mooi was om op het droge en toen het gevaar ver weg was stoer tegen de almachtige God te staan snoeven, maar dat het toch niet zo erg verheven was om aan de rand van het graf kwaad van Hem te denken. Wij geloven dat er voldoende geweten in ieder mens zit om hem ervan te overtuigen dat God hem wel moet straffen vanwege zijn zonden. We denken daarom dat onze tekst een weerklank in ieder hart zal doen ontstaan. ’’Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten.”
Ik ben dit vreselijke werk moe om u te proberen te laten zien dat God de zonde wel moet straffen. Laat me slechts enkele van de verklaringen van Zijn heilig Woord uitspreken en laat me u dan vertellen hoe bekering verkregenkan worden. U denkt misschien dat het vuur van de hel in feite een verzinsel is en dat de vlammen van de diepste afgrond slechts paapse dromen zijn. Maar als u in de Bijbel gelooft, moet u wel geloven dat dat niet zo is. Heeft onze Meester niet gezegd: ’’Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt”? U zegt dat het vuur figuurlijk bedoeld is. Maar wat heeft Hij dan hiermee bedoeld: ”Hij kan beide lichaamen ziel in de hel werpen”? Staat er niet geschreven dat er voor de duivel en zijn engelen vreselijke pijniging weggelegd is?
En weet u niet dat onze Meester heeft gezegd: ’’Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn”; ’’Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is”? ”Ja”, zegt u, ’’maar het is niet wijs om te geloven dat er een hel is. Het strookt niet met het gezond verstand om dat te geloven.” Ik zou echter willen doen alsof die plaats er wel was, zelfs als een dergelijke plaats niet bestaat. Want zoals de arme vrome man eenmaal sprak: “Mijnheer, ik zou graag twee pijlen op mijn boog hebben. Als er geen hel is, zal ik net zo goed af zijn als u. Maar als de hel wel bestaat, zult u het zwaar te verduren krijgen.” Waarom zou ik ”als” zegge. U weet dat het waar is.
Er is geen mens in dit land geboren en grootgebracht wiens geweten niet zo verlicht is geworden, of hij weet dat het de waarheid is. Het enige wat ik hoef te doen is deze gedachte onder uw bezorgde aandacht brengen. Meent u dat u nu een geschikt onderdaan voor de hemel bent? Voelt u dat God uw hart veranderd en uw natuur vernieuwd heeft? Als dat niet zo is, smeek ik u uw voordeel met deze gedachte te doen: dat alles wat vreselijk kan zijn in de pijnigingen van de toekomende wereld onvermijdelijk de uwe zal zijn, tenzij u vernieuwd wordt. Geliefde toehoorder, pas het toe op uzelf, niet op uw medemensen, maar op uw eigen geweten. En moge de almachtige God het gebruiken om u tot bekering te brengen.
III. Nu nog kort, wat zijn de MIDDELEN tot bekering? Zeer ernstig zeg ik dat ik niet geloof dat iemand zich uit zichzelf met evangelisch berouw kan bekeren. U vraagt me verder welk doel de preek heeft die ik u heb getracht te verkondigen, waarbij de noodzakelijkheid van de bekering aangetoond werd. Sta mij toe dat ik de preek een bepaalde bedoeling geef, naast God, in de afronding ervan. Zondaar, u zit zo uitzichtloos vast aan de zonde, dat ik geen hoop koester dat u zich er uit uzelf ooit van zult bekeren. Luister echter! Hij, Die op Golgotha stierf, is tot de hemel toe verhoogd ”om te geven bekering en vergeving der zonden”. Voelt u vanmorgen dat u een zondaar bent?
Als dat zo is, vraag Christus dan u te bekeren, want Hij kan door Zijn Geest bekering in uw hart werken, hoewel u het daar niet zelf kunt werken. Is uw hart van staal? Hij kan het in de oven van Zijn liefde zetten en het laten smelten. Is uw ziel als de onderste molensteen? Zijn genade is in staat haar op te lossen zoals ijs smelt voor de zon. Hij kan u bekeren hoewel u zichzelf niet bekeren kunt. Als u de noodzaak tot bekering voelt, zal ik niet nu tot u zeggen ’’Bekeer u”, want ik geloof dat er bepaalde handelingen aan een besef van bekering voorafgaan. Ik zou u willen adviseren naar huis te gaan en als u voelt dat u gezondigd hebt en u nog niet voldoende berouw hebt van uw overtreding, uw knieën te buigen voor God en uw zonden te belijden. Zeg Hem dat u niet zo’n berouw kunt hebben als u zou moeten.
Zeg Hem dat uw hart hard is. Zeg Hem dat het ijskoud is. U magdat doen als God u heeft laten voelen dat u een Zaligmaker nodig hebt. Dan, als het in uw hart gegeven wordt om te trachten naar bekering te streven, zal ik u vertellen wat de beste manier is om haar te vinden. Breng eerst een uur door met te proberen aan uw zonden te denken, en wanneer de schuldigbevinding u stevig in haar greep heeft, breng dan nog een uur door – waar? Op Golgotha,mijn toehoorder. Lees het hoofdstuk dat de geschiedenis en de geheimenis bevat van de God Die liefhad en stierf. Denk u in dat u die glorierijke Man ziet, terwijl^et bloed van Zijn handen druppelt en Zijn voeten stromen geronnen bloed doen opzwellen.
En als dat nog niet voldoende voor u is om berouw te tonen, met de hulp van Gods Geest, dan weet ik verder niets wat dat wel kan. Een oude theoloog zei het zo: ”Als u merkt dat u God niet liefhebt, heb Hem dan lief totdat u merkt dat u Hem wel liefhebt. Als u denkt dat u niet kunt geloven, geloof Hem dan totdat u merkt dat u wel gelooft.” Velen zeggen dat ze geen berouw kunnen tonen, terwijl ze dat al hebben. Volhard in dat berouw totdat u merkt dat u berouw getoond hebt. Erken slechts uw overtredingen, belijd uw schuldigheid, geef toe dat Hij rechtvaardig zou zijn als Hij u zou doden.
O, wat zou ik er veel voor over hebben als een van mijn toehoorders zo door God gezegend zou worden dat hij thuis berouw zou tonen! Als ik alles ter wereld had om een van uw zielen te kopen, zou ik het graag geven. Als ik een van u maar tot Christus zou kunnen brengen. Ik zal nooit het moment vergeten waarop, naar ik hoop, Gods genade voor de eerste keer op mij zag. Het was in een plaats die zeer van deze verschilt, tussen verachte mensen, in een onaanzienlijk kerkje van een bepaalde geloofsgemeenschap. Ik ging daarheen, gebukt onder mijn schuld, met zonden beladen.
De dominee liep de trap van de preekstoel op, opende zijn Bijbel en las die dierbare tekst: ’’Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde! want Ik ben God, en buiten Mij niemand meer.” En terwijl hij, zoals ik dacht, zijn ogen op mij richtte voordat hij tot de anderen begon te preken, zei hij: ’’Jongeman, wend u! Wend u! Wend u! U bent één van de einden der aarde. U voelt dat u dat bent. U weet dat u een Zaligmaker nodig hebt. U zit te rillen omdat u denkt dat Hij u nooit zal behouden. Vanmorgen zegt Hij: Wend u!” O, wat was mijn ziel toen geschokt in mij! Wat, dacht ik, kent die man mij en weet hij alles van mij? Het leek zo te zijn.
En ik moest ”me wenden!” Welnu, dacht ik, ik zal het proberen, op hoop tegen hoop. Het is erop of eronder, ik zal het risico nemen. En op dat moment zag ik, naar ik hoop, door Zijn genade op Jezus. Hoewel ik vertwijfeld en terneergeslagen was, ik op het punt stond de hoop op te geven en ik dacht dat ik liever zou willen sterven dan leven zoals ik geleefd had, leek het op precies dat moment alsof er een jonge hemel in mijn geweten geboren was. Ik ging naar huis, niet langer terneergeslagen. Degenen die om me heen stonden, merkten de verandering op en vroegen me waarom ik zo blij was. Ik vertelde hen dat ik in Jezus was gaan geloven en dat er geschreven staat: ”Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.”
O, was er maar zo iemand vanmorgen hier. Waar bent u, u voornaamste der zondaars, u ellendigste der ellendigen? Mijn geliefde toehoorder, u bent misschien de laatste twintig jaar nooit meer in het huis van God geweest. Maar hier zit u nu, bedekt met zonden, de zwartste en ellendigste van allemaal! Hoor het Woord van God. ’’Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen worden als witte wol, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen witter worden dan sneeuw.” En dit alles om Jezus’ wil, dit alles om wille van Zijn bloed! ’’Geloof in de Heere Jezus, en u zult zalig worden.” Want Zijn woord en bevelschrift luidt: ”Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.”
ZONDAAR, HET IS U BEKEREN OF VERTEREN!
Amen.