U weet dat in onze rechtbanken het vonnis ‘niet schuldig’ betekent dat een gedaagde wordt vrijgesproken en een gevangene onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Zo is het ook in de taal van het Evangelie. Het vonnis ‘niet veroordeeld’ betekent de rechtvaardiging van de zondaar. Het houdt in dat de gelovige in Christus nu, op dit moment, gerechtvaardigd wordt. Het geloof brengt niet in de toekomst vrucht voort, maar nu. Voor zover rechtvaardigmaking de vrucht is van het geloof, wordt ze de ziel geschonken op het moment dat zij Christus aanneemt en Christus voor haar alles in allen wordt. Zijn zij die voor de troon van God staan gerechtvaardigd? Wij ook. Wij zijn net zo echt en volkomen gerechtvaardigd als zij die wandelen in witte kleren en Zijn lof zingen in de hemel. De moordenaar aan het kruis werd gerechtvaardigd op het moment dat hij het geloofsoog sloeg op Jezus, Die toen naast hem hing. De oude Paulus was na jaren in de dienst van God niet méér gerechtvaardigd dan de moordenaar die God helemaal niet gediend had.
Wij zijn nu aangenomen in de Geliefde. Nu hebben wij vergeving van zonde ontvangen. Nu zijn we onschuldig in Gods oog. Wat een heerlijke, verblijdende gedachte! Sommige druiven van deze wijnstok zullen we niet kunnen oogsten voor we naar de hemel gaan. Maar dit is een van de eerste rijpe druiven en die mag hier geplukt en gegeten worden. Het is niet als het koren op het land. Dat kunnen we niet eten voor we de Jordaan overgestoken zijn. Maar dit is een deel van het manna in de woestijn en hoort ook bij onze dagelijkse kleding. God geeft ons dit tijdens onze reis.
We hebben nu, ja nu, vergeving ontvangen. Nu zijn onze zonden al weggedaan. Nu staan we al voor God alsof we nooit schuldig geweest waren. We zijn onschuldig, zoals vader Adam in de staat der rechtheid, voor hij gegeten had van de vrucht van de verboden boom. We zijn even rein als wanneer we nooit met zonde bevlekt waren geweest. ‘Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn.’ (Rom. 8:1) Er staat in Gods Boek nu geen zonde meer tegen een van Zijn kinderen. Er is geen beschuldiging meer tegen hen ingebracht. In de rechtvaardigmaking ziet de Rechter van de hele aarde geen vlek of rimpel meer in enige gelovige. Maar laten we verdergaan. Gods kinderen worden niet alleen nu, maar ook voorgoed gerechtvaardigd. Op het moment dat u en ik geloofden, werd er van ons gezegd: ‘Hij wordt niet veroordeeld.’
Er zijn sinds die tijd al veel dagen voorbijgegaan. We hebben veel veranderingen gezien. Toch is het vandaag nog steeds waar: ‘Hij wordt niet veroordeeld.’ De Heere alleen weet hoelang de tijd zal duren die ons is toegemeten. Hij weet hoelang het zal duren tot we de tijd van de huurling volbracht hebben en als een schaduw zullen verdwijnen. Maar dit weten we, omdat elk woord van God zeker is en God geen berouw krijgt van Zijn genadegaven. Zelfs als we nog vijftig jaar zouden leven, zou hier geschreven staan: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ Zelfs als we door een wonderlijke leiding van Gods voorzienigheid tien keer zo oud zouden worden als de meeste mensen nu en we de acht- of negenhonderd jaar van Methusalach zouden bereiken, zou het er nog zo staan: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ ‘Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.’ (Joh. 10:28) ‘Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.’ (1 Petr. 2:6)
Al deze beloften laten zien dat de rechtvaardiging die Christus geeft aan ons geloof blijvend is en duurt zolang we leven. En niet alleen in de tijd, maar ook in de eeuwigheid. We zullen in de hemel geen ander kleed dragen dan hier. Vandaag zijn de rechtvaardigen gekleed in de gerechtigheid van Christus. Op het grote bruiloftsfeest zullen ze hetzelfde bruiloftskleed dragen. Maar als dat kleed nu zal slijten? Als de gerechtigheid van Christus nu haar kracht verliest in de komende eeuwigheid? Daar zijn we niet bang voor, geliefden! De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar het kleed van Zijn gerechtigheid zal nooit oud worden. Geen mot zal het verteren; geen dief zal het stelen. Het zal niet uit verdriet in tweeën gescheurd worden. Het is en moet eeuwig zijn, zoals Christus Zelf, de Heere onze Gerechtigheid. Hij is onze Gerechtigheid, de zelfstandige, de eeuwige, de onveranderlijke Jehova. Aan Zijn jaren komt geen einde en het ontbreekt Hem nooit aan kracht. Daarom zal onze gerechtigheid eeuwig, volkomen en blinkend zijn. Ik denk dat de Schrift ons leert dat wie in Christus gelooft, een eeuwigdurende gerechtigheid ontvangt.
Denk hier eens een ogenblik over na. ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ Absoluut niet. Ik weet dat sommigen denken dat het mogelijk is om half veroordeeld en half aangenomen te zijn. Als zondaars zijn we veroordeeld en als rechtvaardigen zijn we aangenomen. Zoiets staat niet in de Schrift, geliefden! Het staat haaks op wat er in het Evangelie geleerd wordt. Als het uit de werken is, is het geen genade meer. En als het door genade is, is het niet uit de werken. Werken en genade kunnen net zomin vermengd worden als water en vuur. Het is óf het een óf het ander, maar niet allebei. Deze twee kunnen nooit samengaan. Vermenging of afzwakking is niet mogelijk. Wie gelooft, is vrij van alle ongerechtigheid en van alle schuld. Als de duivel een beschuldiging inbrengt, is deze ongegrond, want we zijn ook vrij van alle beschuldigingen. Mag de kerk niet vrijmoedig uitroepen: ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?’ (Rom. 8:33) Er staat niet: ‘Wie zal hun schuld bewijzen?’ maar: ‘Wie zal hen beschuldigen?’
Ze zijn zo volkomen van het oordeel verlost, dat er zelfs geen schaduw van een vlek op hun ziel is te zien, niet de minste voorbijgaande ongerechtigheid kan een zwarte schaduw over hun ziel werpen. Ze staan voor God: niet slechts voor de helft onschuldig, maar volmaakt, niet slechts half gewassen, maar witter dan sneeuw. Hun zonden zijn niet alleen doorgehaald, maar uitgewist. Ze zijn niet slechts uit het zicht, maar ze zijn geworpen in de diepten van de zee. Hun zonden zijn niet alleen weggedaan, zo ver als het oosten van het westen is verwijderd, maar ze zijn voor altijd, eens en voor al van hen weggenomen. Geliefden, u weet dat een Jood door de ceremoniën nooit zijn geweten kon bevrijden van zonden. Hij had altijd weer een nieuw offer nodig, want deze offeranden konden nooit iemand volmaakt maken.
Voor de zonden van de volgende dag was weer een nieuw lam nodig. Voor de ongerechtigheid van het volgende jaar was weer een nieuw slachtoffer nodig. ‘Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods.’ (Hebr. 10:12) Geen brandoffers, geen reiniging, geen bloed, geen verzoening, geen offer waren meer nodig. We horen de stervende Zaligmaker roepen: ‘Het is volbracht!’ (Joh. 19:30) Uw zonden hebben de doodsteek gekregen. De laatste draad van de mantel van uw gerechtigheid is afgehecht. Christus’ werk is volbracht, volkomen, volmaakt. Er hoeft niets aan te worden toegevoegd; er kan nooit iets van afgedaan worden.
O, christen, klamp u toch aan deze heerlijke gedachte vast. Ik kan er slechts van stamelen, maar laat mijn zwakheid toch geen schaduw werpen over Christus’ heerlijke, kostbare offer. We zijn volmaakt in Christus. Dat is genoeg om ons te laten springen, hoewel onze voeten met ijzeren ketenen geboeid zijn en om ons te laten zingen met een prop in onze mond. Onze rechtvaardigmaking is niet ten dele, niet beperkt, maar volkomen. Onze ongerechtigheid is bedekt. We zijn volkomen en onherroepelijk verlost van het oordeel.
Het vonnis wordt echt ingetrokken. Het koninklijke voorrecht, de rechtvaardigmaking, zal nooit falen. Elke gelovige zal dat ontvangen. Tijdens de regering van koning George III was de zoon van een lid van onze gemeente ter dood veroordeeld vanwege vervalsing. Na ongelooflijke inspanningen kreeg mijn voorganger, dr. Rippon, de toezegging dat het vonnis zou worden ingetrokken. Door een bijzonder voorval hoorde de oudste ambtsdrager, op dat moment nog een jongeman, van de gevangenisdirecteur dat het bevel tot gratie niet was ontvangen. De ongelukkige gevangene zou de volgende morgen terechtgesteld zijn als dr. Rippon zich niet naar het paleis in Windsor gehaast had, een onderhoud met de koning had gehad in zijn slaapkamer en uit de hand van de koning een kopie had gekregen van het bevel dat een onnadenkende officier achteloos opzij had gelegd.
U moet zich haasten, dr. Rippon’, sprak de koning. ‘Daar kunt u op rekenen, koning’, antwoordde hij. Op tijd, precies op tijd, arriveerde hij in Londen, want de gevangene werd net met veel anderen naar het schavot gebracht. De gevangene mocht dan wel gratie gekregen hebben, maar hij zou toch ter dood gebracht zijn als de gratie niet metterdaad was verleend. God zij geloofd, er wordt echt gratie verleend. Deze vrijspraak is geen dode letter, maar een feit. Arme mensen, jullie weten dat het oordeel echt is. Toen u en ik leden in onze ziel en we onder de harde hand van de wet gebracht werden, voelden we dat de vloek echt was, en geen schijn zoals de toorn van het Vaticaan. We voelden dat Gods toorn echt was en dat we daarvoor moesten beven.
Zo echt als het oordeel van de wet, zo echt is de rechtvaardiging door genade. U bent niet alleen in naam, maar echt vrij van schuld, als u in Christus gelooft. U krijgt niet slechts in naam de plaats van een onschuldige, maar u wordt daar echt geplaatst, zodra u in Christus gelooft. God zegt niet alleen dat uw zonden zijn weggedaan, maar ze zijn weggedaan. God ziet u niet alleen als een aangenomen kind, maar u bent aangenomen. Dat is een feit, net zoals het een feit is dat u gezondigd hebt. U twijfelt er niet aan dat u gezondigd hebt; u kunt daar niet aan twijfelen. Dan moet u er evenmin aan twijfelen dat uw zonden zijn weggedaan, als u gelooft. Zo zeker als u ooit zwart werd van zonde, zo zeker werd al uw vuilheid afgewassen toen u zich waste in de fontein van bloed, die ontspringt uit Immanuël.
Kom, denk hier eens over na. U bent echt, werkelijk van zonde verlost. U bent uit de gevangenis gehaald. U bent niet meer gebonden als een slaaf. U bent bevrijd uit de banden van de wet. U bent vrij van zonden en u kunt als vrij man rondlopen. Door het bloed van uw Zaligmaker is de straf u volkomen kwijtgescholden. Kom, mijn ziel, u hebt nu een recht om te komen aan de voeten van uw Vader. Daar zijn nu geen vlammen van wraak meer om u bang te maken. Er is geen vlammend zwaard meer. Het recht kan de onschuldige niet treffen. Kom, al uw onbekwaamheid is weggenomen. Eens kon u het gezicht van uw Vader niet zien, nu wel. U kon niet met Hem spreken en Hij evenmin met u. Nu mag u met vrijmoedigheid naderen tot de genade waarin wij staan. Eens kende u vrees voor de hel. Nu is er voor u geen hel meer. Hoe kunnen onschuldigen gestraft worden? Wie gelooft, is onschuldig, hij wordt niet veroordeeld en kan niet gestraft worden. Nu is er geen wrekende God. Als God Rechter is kan Hij de onschuldigen toch niet veroordelen? Hoe zou de Rechter vertoornd kunnen neerzien op een vrijgesproken zondaar?
Als gerechtvaardigde hebt u nu meer voorrechten dan u ooit zou hebben genoten als u nooit gezondigd had. Alle zegeningen die u had kunnen ontvangen als u de wet had gehouden en meer dan dat had gedaan, zijn vandaag voor u, omdat Christus de wet voor u heeft gehouden. Alle liefde en gunst die een volmaakt gehoorzaam mens van God had kunnen ontvangen, zijn nu uw deel, omdat Christus de wet volkomen heeft gehoorzaamd voor u. Al Zijn verdiensten worden aan u toegerekend, opdat u door Zijn diepe armoede schatrijk zou worden.
Het is mijn wens dat de Heilige Geest ons hart verruimt, zodat we in deze gedachten vreugde zullen vinden! Er is geen verdoemenis! Er zal zelfs nooit verdoemenis meer zijn. De vergeving is niet onvolkomen, maar volmaakt. We worden verlost van alle straffen van de wet en ontvangen alle voorrechten van de gehoorzaamheid aan de wet. We krijgen nu een hogere plaats dan wanneer we nooit gezondigd zouden hebben. Onze positie is nu zekerder dan voor de val. We zijn nu niet waar Adam was, want Adam kon vallen en omkomen.
We zijn eigenlijk waar Adam geweest zou zijn als God hem zeven jaar in de hof had laten leven en had gezegd: ‘Als je zeven jaar gehoorzaam bent geweest, zal je proeftijd voorbij zijn en zal Ik je belonen.’
Enerzijds kunnen we zeggen dat Gods kinderen een proeftijd doormaken. Anderzijds is er geen proeftijd. Gods kind zal verlost worden. Hij is al verlost. Zijn zonden zijn afgewassen; zijn gerechtigheid is volmaakt. Als die gerechtigheid een proeftijd van miljoen jaar moest doorstaan, zou ze nog onbevlekt zijn. Deze gerechtigheid blijft onveranderd in Gods oog en kan in eeuwigheid niet veranderen.