En zond zijn dienstknechten uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen… Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. Mattheüs 22:3, 8-9
Als degenen die het eerst uitgenodigd waren wel gekomen waren, zouden ze zich ongetwijfeld uitgedost hebben in hun eigen purper en fijn linnen. Die prachtige kleren zouden meer bedoeld zijn om zelf op te vallen dan om daarmee de koning te eren. Bij degenen die op de uitgangen der wegen verzameld waren, was echter van dit alles geen sprake. Ze zagen er zeer armoedig uit. In sommige gevallen was het misschien zelfs wel onmogelijk om te vertellen hoe hun kleren er oorspronkelijk hadden uitgezien, zo opgelapt en versteld waren ze. Hoe dan ook, ze waren in lompen gehuld en wat was het gevolg daarvan? Dat ze allen gekleed moesten worden in het livrei van de koning, zodat alle eer van hun voorkomen aan hem toegeschreven moest worden. Hij zei tot zijn dienstknechten: ‘Ga naar het kledingmagazijn en haal er de mooiste kleding uit.’ Iedereen die naar het feest kwam, werd uitgenodigd de koninklijke bruiloftsklederen aan te trekken. Het was een prachtig gezicht om zovelen in het koninklijk livrei gekleed te zien; alle gasten droegen het uniform der genade. Zo is het ook met ons, arme zondaren, die door genade behouden zijn. Als we enige ware gerechtigheid van onszelf zouden bezitten, zouden we die gedragen hebben, maar nu zien we onze eigen gerechtigheid als schade en drek, opdat we Christus mogen gewinnen en in Hem gevonden worden. Zijn gerechtigheid versiert alle heiligen: ze kunnen niet beter gekleed gaan. Zo wordt het feest nog heerlijker dan anders het geval zou zijn en werd de bruiloft vervuld met aanzittende gasten.