Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden! Genesis 32:10
Ik vraag uw aandacht voor het feit dat in deze tekst de tegenwoordige tijd wordt gebruikt. Jakob zegt niet, zoals we misschien verwacht zouden hebben: ‘Ik was geringer dan al deze weldadigheden’, maar hij zegt: ‘Ik ben geringer dan al deze weldadigheden.’ Hij zinspeelt niet alleen op zijn onwaardigheid toen hij de Jordaan overtrok met alleen maar de staf in zijn hand, een arme, eenzame en verbannen man; hij geloofde dat hij toen een onwaardig mens was, maar zelfs nu, nu hij op al zijn kudden en zijn grote gezin ziet en na alles wat hij gedaan en geleden heeft, roept hij uit: ‘Ik ben dan al deze weldadigheden.’ Wat? Heeft al die genade van God u niet waardig gemaakt? Broeders, vrije genade is nooit het kind noch de vader van waardigheid. Als we alle genade ontvangen die we ooit zouden kunnen verkrijgen, zullen we die genade toch nooit waardig worden, want als ons in onze geringheid genade wordt verleend, worden we in Gods oordeel niet waardig als we die eenmaal ontvangen hebben. Als we alles gedaan hebben, dan nog blijven we onnutte dienstknechten. We hebben dan alleen maar gedaan wat onze plicht was om te doen. Als we ook maar voor een ogenblik aannemen dat we iets van de Heere God hebben verdiend, dan is dat zo ijdel, zo vals en zo ten onrechte, dat we de gedachte alleen al moeten verwerpen en als Jakob uitroepen: ‘Ik ben geringer dan al deze weldadigheden.’ Zodra Job, die zichzelf heftig, en waarschijnlijk met bitterheid verdedigde, God tot zich in de stormwind hoorde spreken, riep hij uit: ‘Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as’ (Job 42:5-6). De juiste gebedshouding is knielen voor de troon: in nederigheid ligt de kracht van ons smeken.