13 Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht. 14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. 15 Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis. 16 Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid. 17 Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn, 18 Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed; 19 Dat zal geschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk, dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven; 20 Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien; dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben; 21 Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods; 22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem; 23 Wanneer de volken samen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen. 24 Hij heeft mijn kracht op den weg ter neder gedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort. 25 Ik zeide: Mijn God! neem mij niet weg in het midden mijner dagen; Uw jaren zijn van geslacht tot geslacht. 26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen; 27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd 28 Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. 29 De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden.
De gedachten van de schrijver wenden zich van de moeilijkheden van hemzelf en van die van anderen naar de ware bron van alle troost, te weten de Heere Zelf, en Zijn goedgunstige bedoelingen met Zijn eigen volk. De soevereiniteit van God in alle dingen is een feilloze grond voor troost; Hij regeert en bestuurt, gebeure wat gebeurt, en daarom is alles goed. Voor de Kerk van God kan geen teken hoopgevender zijn dan de gewaarwording dat haar leden volop betrokken zijn bij alles wat haar betreft. Het is niet aannemelijk dat het met een kerk goed gaat wanneer zorgeloosheid omtrent bepalingen, initiatieven en diensten zegeviert. Maar wanneer zelfs met de minste en geringste aangelegenheid met het oog op het werk van de Heere zorgvuldig wordt omgegaan, kunnen wij er zeker van zijn dat de vastgestelde tijd voor ontferming over Sion is gekomen.
Het armzaligste kerklid, de ergste afvallige en de onwetendste bekeerling, moeten kostbaar zijn in ons oog, omdat zij deel uitmaken, zij het misschien een zeer zwak deel, van het nieuwe Jeruzalem. Als het wel en wee van de kerk waartoe wij behoren ons niet deert, moeten wij ons er dan over verbazen dat de zegen van de Heere ons wordt onthouden? Genade binnen de kerk wordt spoedig opgemerkt door mensen buiten de kerk. Als er een kaars in huis wordt aangestoken, schijnt hij door het raam. Wanneer Sion zich verheugt in haar God, beginnen de heidenen Zijn naam eer te bewijzen, want zij horen van de wonderen van Zijn macht, en zijn daarvan onder de indruk.
De psalmist bedoelt te zeggen dat de wederopbouw van Jeruzalem een historisch feit zou zijn waarvoor de Heere door de eeuwen heen geprezen zou worden. Heroplevingen van het geloof veroorzaken niet alleen grote vreugde bij hen wie het onmiddellijk aangaat, maar bemoedigen en verblijden ook het volk van God lang daarna. Het zijn in feite altijddurende aansporingen tot aanbidding die in het hele bestaan van de Kerk van God van kracht zijn. Dit leert ons dat wij oog moeten hebben voor het nageslacht, en dat wij ons speciaal moeten inspannen om de gedachtenis van Gods liefde voor Zijn Kerk en voor Zijn arme volk instand te houden. Opdat jonge mensen bij het opgroeien mogen weten dat de Heere, de God van hun vaderen, goed is en vol erbarmen.
In het begin van de psalm had de psalmist vooruitgekeken naar een toekomstige generatie, en vol vertrouwen spreekt hij uit dat zo’n geslacht zal opstaan en bewaard en gezegend zal worden door God. Dit is heel bemoedigend voor ons; wij mogen bidden om de gunst van de Heere voor onze kinderen, en wij mogen verwachten dat de zaak van God en waarheid in toekomstige geslachten weer zal opleven. Laten we hopen dat zij die ons op moeten volgen niet zo halsstarrig, ongelovig en dwalend zullen zijn als wij waren. Als de kerk geslonken en gezonken is door de lauwheid van het huidige geslacht, laten wij de Heere dan smeken dat Hij een beter soort mensen doet opstaan, welks ijver en gehoorzaamheid een langdurige bloei zullen teweegbrengen en in stand houden. Mogen onze eigen geliefden behoren tot de betere generatie die zal voortgaan in de wegen van de Heere, gehoorzaam tot het einde.
Overweging:
Het is opmerkenswaardig dat hij de verlossing en het herstel van het volk toeschrijft aan de gebeden van de gelovigen.