1 Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. 2 O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. 3 Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk. 4 Want mijn dagen zijn vergaan als rook, en mijn gebeenten zijn uitgebrand als een haard. 5 Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten. 6 Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens. 7 Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen. 8 Ik waak, en ben geworden als een eenzame mus op het dak. 9 Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. 10 Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen. 11 Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen. 12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.
Oprechte smekelingen nemen geen genoegen met bidden om het bidden, zij verlangen ernaar werkelijk oor en hart van de grote God te bereiken. Het is in tijden van nood een grote opluchting als we anderen onze moeilijkheden vertellen, hun luisterend oor voor onze klachten stelt ons gerust, maar het is de allerzoetste troost als God Zelf meelevend naar onze klacht luistert. Dat Hij zo is, is geen droom of verzinsel, maar een vaststaand feit. Het zou het toppunt van ellende voor ons zijn als onomstotelijk kwam vast te staan dat God noch hoort noch verhoort. Hij die ons zo’n akelige overtuiging zou kunnen aanpraten, zou ons een even slechte dienst bewijzen als wanneer hij ons doodvonnis had voorgelezen.
Beter te sterven dan de troon der genade te moeten ontberen. We kunnen net zo goed meteen atheïst worden als geloven in een niet-horende en niet-meelevende God. Wij mogen vragen dat wij zo spoedig mogelijk antwoord op een gebed krijgen, maar wij mogen niet klagen als de Heere het wijzer vindt ermee te wachten. Wij hebben toestemming om te smeken en aan te dringen, maar geen recht om voor te schrijven of nukkig te zijn. Als het belangrijk is dat de verlossing meteen komt, hebben we groot gelijk als wij spoed in ons gebed bepleiten, want God is evenzeer bereid ons vandaag een gunst te bewijzen als morgen, en Hij is niet traag waar het om Zijn belofte gaat.
Dit is een treffende beschrijving van een doordringende, verbitterende droefheid – en dat was het lot van een van de beste van alle mensen, en niet door eigen schuld, maar vanwege zijn liefde voor het volk van de Heere. Als ook wij geroepen worden tot rouwen, laten we dan niet verbaasd zijn over de hevige beproeving alsof ons iets vreemds is overkomen. In eten zowel als in drinken hebben wij gezondigd; het is dan ook niet verbazend als wij in beide moeten rouwen. Een besef van goddelijke toorn die zich had bewezen in de val van het uitverkoren volk en hun droeve ballingschap dompelde de psalmist in de diepste ellende. Hij voelde zich als een dor blad dat door een orkaan is gegrepen en onmiddellijk wordt weggevoerd, of als stuivende druppels van de zee die omhoog en uiteen worden geworpen.
Er zijn momenten waarop een mens zich door een geestelijke inzinking voelt alsof alle leven uit hem is weggevloeid, en het bestaan louter een ademende dood is geworden. Innerlijke gebrokenheid heeft een wonderlijk ondermijnende invloed op ons hele systeem; ons vlees is op zijn best slechts als gras, en wanneer het lijdt onder hevige kwellingen, verbleekt zijn schoonheid en wordt het iets verschrompelds, iets dat levenloos en afstotelijk is.
Overweging:
De Heere vindt het niet erg dat Zijn kinderen in hun eigen taal tot Hem spreken, bijvoorbeeld: ‘Hoor mij, verberg Uw aangezicht niet, neig Uw oor tot mij’, en andere soortgelijke uitspraken.