We gaan ons thans bezig houden met het onderwerp: de gewone omgang van de dominee, wanneer hij met de mensen in het algemeen verkeert en verondersteld wordt echt op z’n gemak te zijn. Hoe behoort hij zich te midden van zijn medemensen te gedragen?
Allereerst en vooral zou ik dit willen zeggen: laat hij zich geen ambtelijk air geven, maar alle plechtigheid, ambtshoogheid, dikdoenerij en aanmatigend optreden vermijden. ’’Mensenkind” is een schone titel, ze werd gegeven aan Ezechiël en zelfs aan Een, Die groter was dan hij. Laat de gezant van de hemel niet anders zijn dan een mensenkind. Hoe eenvoudiger en natuurlijker hij zich voordoet, des te meer zal hij gelijken op dat buitengewone Mensenkind, het heilig Kind Jezus. Laat hij dat goed bedenken. Het komt voor, dat iemand te veel dominéé en te weinig mens probeert te zijn. Maar hoe meer u zich als een echt mens gedraagt, des te meer zult u voldoen aan de eisen, die aan een dienstknecht van de Heere gesteld moeten worden. Onderwijzers en dominees hebben gewoonlijk iets eigenaardigs over zich. Ze zijn, maar dan in een verkeerde zin, ’’niet als andere mensen”. Ze lijken maar al te vaak op gespikkelde vogels, die zich onder de andere bewoners van de streek niet thuis schijnen te voelen: ze zijn wat onhandig en vreemd. Wanneer ik zie, hoe een ooievaar diep in gedachten verzonken is, dan word ik onweerstaanbaar herinnerd aan sommigen van mijn eerwaarde ambtsbroeders, die steeds zo verbazend netjes zijn, dat men er eigenlijk om lachen moet. Hun achtbare, plechtige, waardige, gewichtige en gereserveerde houding is gemakkelijk aan te leren, maar is ze het aanleren waard?
Theodore Hook stapte eens op een heer toe, die geweldig verwaand over de straat paradeerde. Hij vroeg hem: ’’Mijnheer, u is zeker een zeer voornaam persoon?” Men is geneigd hetzelfde te doen bij sommige ambtsdragers. Ik ken broeders, die van top tot teen, in kleding, toon, manieren, strikje en schoenen, zo volmaakt dominee zijn, dat er van de mens geen greintje meer te zien is. Een jonge theoloog moet beslist getabberd over straat gaan en een ander vertegenwoordiger van de hoogkerkelijke richting liet met veel genoegen in de kranten zetten, dat hij op een tocht door Zwitserland en Italië overal zijn baret gedragen had. Weinig jongens zouden op een zotskap zo trots geweest zijn. In zijn klederdracht zal vermoedelijk geen van ons zo ver gaan, maar we kunnen hetzelfde doen door onze gemaaktheid. Menigeen schijnt een witte das om zijn ziel gebonden te hebben: zijn mens-zijn wordt door dat stijve vod verstikt.
Bepaalde broeders houden er een deftige houding op na, die naar hun mening indruk maakt, maar ze verwekt alleen maar ergernis en ze is volkomen in tegenstelling met wat hun als volgeling van de nederige Jezus betaamt. De trotse Hertog van Somerset maakte zijn bevelen door tekenen aan zijn dienaren kenbaar, omdat hij zich niet verwaardigde tot zulke lage wezens te spreken. Zijn kinderen mochten in zijn tegenwoordigheid nooit gaan zitten en wanneer hij zijn middagdutje deed, stond er gedurende zijn verheven sluimmering aan elke kant van zijn bed een van zijn dochters. Wanneer zulke hoogmoedige Somersets het ambt aanvaarden, weten zij hun waardigheid hoog te houden op een andere manier, die bijna even belachelijk is. Dwars over hun voorhoofd staat geschreven: ”Ga weg, want ik ben heiliger dan gij!”
Een bekende dominee kreeg eens van een uitnemende broeder het verwijt te horen, dat hij zo toegaf aan een zekere luxe, waarbij vooral de daarvoor nodige uitgaven als argument dienden. ’’Alles goed en wel”, luidde het antwoord, ’’daar zit wel wat in, maar vergeet niet, dat ik voor mijn liefhebberij niet half zoveel uitgeef als gij voor stijfsel.” Dit is nu een artikel, dat ik verfoei: die ellendige ambtelijke stijfsel. Als ge er gebruik van maakt, zou ik u de ernstige raad willen geven om u zevenmaal te gaan wassen in de Jordaan, zodat er geen spoor meer van overblijft. Naar mijn overtuiging is een van de redenen, waarom onze arbeiders totaal niets van dominees willen weten, gelegen in het feit, dat ze een afkeer hebben van hun gemaakte en onmannelijke manieren.
Als ze ons op en buiten de preekstoel maar zagen te werk gaan als gewone mensen en ons natuurlijk hoorden spreken als ieder ander, dan zouden ze zich om ons verdringen. Baxter’s opmerking is nog steeds van betekenis: ”Het is een grote fout, dat de vertrouwelijke toon en wijze van uitdrukking in onze preken gemist wordt; deze fout moeten we zorgvuldig verbeteren.” De fout van het ambt is, dat de dominees het Evangelie willen verambtelijken. Als we de massa willen winnen, moeten we niet alleen theologen, maar vooral ook mensen zijn. Aanstellerij kan iedereen doorzien en de mensen laten zich daardoor niet beetnemen. Slinger uw stelten weg, broeders, en loop op uw voeten. Leg uw kerkelijke waardigheid af en bekleed u met de waarheid!
Toch is een dominee, waar hij zich ook bevindt, immer dominee en hij moet eraan denken, dat hij altijd in functie is. Een politieagent of een soldaat kan vrij van dienst zijn, maar een dominee nooit. Zelfs bij onze ontspanning behoren we steeds het grote doel van ons leven na te jagen. We worden er immers toe geroepen ’’gelegen of ongelegen” ijverig bezig te zijn. Er zijn in ons leven geen omstandigheden mogelijk, waarin de Heere niet tot ons kan komen met de vraag: ”Wat doet gij hier, Elia?” en dan moeten we terstond kunnen antwoorden: ”Ik heb en probeer ook hier iets voor U te doen.” Natuurlijk moet de boog zo nu en dan ontspannen worden, anders verliest hij zijn kracht, maar het is niet nodig de pees door te snijden.
Op dit ogenblik spreek ik over de dominee in uren van ontspanning en ik zeg, dat hij zich ook dan behoort te gedragen als een gezant van God en de gelegenheid moet aangrijpen om iets goeds uit te richten: dit zal zijn rust niet bederven, maar heiligen. Een dominee moet lijken op de kamer, die ik te Beaulieu eens bezichtigde en waarin nooit een spinnenweb te zien is. Het is een ruime rommelkamer, die nooit uitgeveegd wordt. Maar geen spin verontreinigt haar met de zinnebeelden van verwaarlozing. De zoldering is van kastanjehout en om een mij onbekende reden komen de spinnen nog in geen jaar dicht bij dit hout. In de gangen van de Winchester School werd me hetzelfde meegedeeld. Men vertelde mij: ’’Hier komen nooit spinnen.” Zo behoort ons gemoed vrij te zijn van nietswaardige aanwendsels.
Op de openbare rustplaatsen voor kruiers in de stad Londen kunt u de woorden lezen: ’’Rust, maar verbeuzel uw tijd niet”. Ze bevatten een advies, dat onze aandacht waard is. Een ’’dolce far niente” noem ik nog geen luiheid. Er is een zalig nietsdoen, dat voor een afgetobd gemoed de beste medicijn ter wereld is. Wanneer de geest afgemat en van streek raakt, dan is rusten evenmin ledigheid als de slaap. Niemand wordt lui genoemd, omdat hij op tijd slaapt. Het is heel wat beter ijverig te slapen dan lui te waken. Wees erop bedacht om ook in uw rusttijd en in uw vrije uren iets goeds te doen. Wéés waarlijk dominee, dan zult u niet behoeven te zeggen, dat u het bent.
Een dominee moet buiten de preekstoel een gezellige man zijn. Hij is de wereld niet ingezonden om een kluizenaar of Trappist te wezen. Hij wordt er niet toe geroepen om de gehele dag boven zijn medemensen uit op een pilaar te staan, evenals oudtijds de dwaze Simon de pilaarheilige’.
U moet niet als een onzichtbare nachtegaal zitten kwelen vanuit de top van een boom, maar u moet een mens onder de mensen zijn en tot hen zeggen: ”Ik ben u gelijk in alles wat menselijk is.” Als het zout in het vat blijft, doet het geen nut: het moet in het vlees gewreven worden. Zo moet onze persoonlijke invloed de samenleving doordringen en kruiden. Hoe kunt u anderen van dienst zijn, als u zich verre van hen houdt? Onze Meester ging naar een bruiloft en at met tollenaars en zondaars, en toch was Hij heel wat reiner dan die schijnheilige Farizeeën, die er een eer in stelden, zich van hun medemensen af te zonderen. Het is nodig, sommige predikanten erop te wijzen, dat ze van dezelfde soort zijn als hun hoorders. Het is een opmerkelijk, doch niettemin vaststaand feit, dat bisschoppen, kanunniken, aartsdekens, domheren, plattelandsdekenen, rectoren, vicarissen en zelfs aartsbisschoppen tenslotte maar mensen zijn. God heeft geen heilig hoekje van de aarde afgeschut om dienst te doen als een koor, waarin alleen zij maar verblijf mogen houden.
Het zou niet kwaad zijn, als de ernstige gesprekken op de kerkpleinen weer in zwang zouden komen. Ik houd van de dikke bomen bij onze oude kerken, met banken erom heen. Ze schijnen te zeggen: ”Ga zitten, buurman, en praat eens wat over de preek; daar komt de dominee aan, hij komt bij ons zitten en dan zullen we een aangenaam en stichtelijk gesprek voeren.”We zouden geen lust hebben om met iedere prediker te praten, maar er zijn er, aan wie men een vermogen zou willen geven om een uur met hen te spreken. Ik ben gesteld op een dominee, wiens gezicht me uitnodigt hem tot mijn vriend te maken, een man op wiens drempel ge leest: ’’Salve”, ’’welkom”, en bij wie men het aanvoelt, dat de Pompejaanse waarschuwing ”Cave canem”, ’’wacht u voor de bond”, niet nodig is. Geef mij maar een man, om wie de kinderen zich verzamelen als vliegen om een pot met honing: die kinderen kunnen uitmuntend beoordelen of iemand een goed mens is.
Toen Salomo door de koningin van Scheba met betrekking tot zijn wijsheid op de proef gesteld werd, bracht zij volgens de rabbijnen een aantal schone en welriekende kunstbloemen mee, die van echte bloemen niet te onderscheiden waren. Ze verzocht Salomo aan te wijzen, welke de nagemaakte en welke de echte waren. De wijze man beval zijn dienaars het venster open te zetten: toen de bijen binnenkwamen, vlogen ze terstond op de echte bloemen af zonder zich om de kunstbloemen te bekommeren. U zult bespeuren, dat ook kinderen hun instinct hebben en al heel spoedig ontdekken, wie hun vriend is. U kunt er op aan, dat een kindervriend het waard is, nader kennis met hem te maken. Heb een goed woord voor elk lid van het gezin: de grote jongens en meisjes, de kleine kinderen, kortom voor allemaal. Niemand weet, wat een glimlach en enkele vriendelijke woorden kunnen uitwerken.
Wie veel met mensen te maken heeft, moet ze liefhebben en zich bij hen thuis voelen. Een onvriendelijk mens kon beter begrafenis-ondememer zijn en de doden begraven, want hij zal er nooit in slagen invloed uit te oefenen op de levenden. Ik ben eens ergens de opmerking tegen gekomen, dat men, om een populair prediker te zijn, ingewanden moet hebben.
Ik ben er bang voor, dat deze opmerking bedoeld werd als een zachte kritiek op de buik van bepaalde broeders, maar er ligt een waarheid in. Als iemand een grote gemeente wil hebben, dan moet hij een groot hart hebben. Zijn hart moet even ruim zijn als onze mooie kusthavens, die een hele vloot kunnen bergen. Wanneer iemand een mim, liefhebbend hart heeft, komen de mensen tot hem als de schepen naar een haven en ze voelen zich rustig, wanneer ze voor anker gegaan zijn in de luwte van zijn vriendschap. Zo’n man is in de vertrouwelijke omgang even hartelijk als in het openbaar. Zijn bloed is niet koud als dat van een vis, maar hij is zo warm als uw plekje bij de haard. Geen kille hoogmoed en zelfzucht schrikken u af, wanneer u bij hem komt. Hij zet alle deuren open om u te ontvangen en u voelt zich terstond bij hem thuis. Ik wenste wel, dat ik u allen ertoe bewegen kon, zulke mannen te worden.
Een dominee behoort ook echt blijmoedig te zijn. Het lijkt me niet goed om rond te lopen zoals sommige monniken, die ik in Rome elkaar op een graftoon hoorde begroeten met het opgewekte woord: ’’Broeder, we moeten sterven”, op welke blijmoedige groet elke blijmoedige broeder van de orde het antwoord geeft: ”Ja, broeder, we moeten sterven.” Het deed me goed, er op zulke goede gronden van verzekerd te worden, dat deze luie lieden spoedig zouden sterven. Over het geheel genomen is dit het beste wat ze kunnen doen, maar zolang het nog niet zover is, konden ze toch wel een meer bemoedigende begroetingsformule bezigen.
Ongetwijfeld zijn er mensen, op wie het echt plechtige vertoon van een dominee nogal indruk maakt. Ik heb eens gehoord, dat iemand door het uiterst kwijnende en uitgeteerde voorkomen van een zeker priester tot de overtuiging kwam, dat het Rooms-Katholieke geloof toch wel wat inhield. ’’Kijk eens”, zo zei hij, ”hoe die man door zijn dagelijks vasten en nachtelijk waken tot een geraamte is uitgeteerd! Hoezeer moet hij zijn vlees wel kastijden!” Nu leed die vermagerde priester wellicht aan een inwendige kwaal, waar hij dolgraag vanaf wilde. Het was niet het bedwingen van de honger, maar een gebrek in de spijsvertering, dat hem zo had afgetakeld, mogelijk ook een verontrust geweten, dat hem verteerde. Nog nooit ben ik een tekst tegengekomen, die uitstekende botten een blijk van genade noemt.
Als dit zo was, dan zou ”het levend geraamte” niet slechts als een bezienswaardigheid op het gebied van de natuur, maar ook als een ideaal van deugdzaamheid tentoongesteld zijn. Enigen van de grootste schurken in de wereld zagen er zo vervallen uit, alsof ze leefden van sprinkhanen en wilde honing. Het is een veelvuldig voorkomende dwaling, te veronderstellen, dat een neerslachtige bonding het bewijs is van een godsvmchtig gemoed. Allen, die zielen willen winnen, raad ik aan blijmoedig te zijn. Geen lichtzinnigheid en oppervlakkigheid, maar een opgewekt en blij hart. Men vangt meer vliegen met stroop dan met azijn en er worden meer zielen naar de hemel geleid door iemand, wiens gelaat de hemel weerspiegelt, dan door een, die de hel in zijn ogen draagt.
Alle dominees, maar vooral de jongere, moeten er zich voor wachten, in een gezelschap alléén het woord te voeren. Door hun bekwaamheid in het onderwijzen en hun welbespraaktheid zijn ze daartoe zonder twijfel in staat, maar ze moeten eraan denken, dat de mensen niet altijd onderwezen willen worden: ze verlangen ook zelf aan het gesprek deel te nemen. Er zijn mensen, die niets plezieriger vinden dan dat men hen eens laat praten en het kan goed voor hen zijn, hun dat plezier te gunnen.
Eens bracht ik een avond door bij iemand, die me de eervolle verzekering gaf, dat hij me een aangenaam mens vond, van wie hij in het gesprek veel geleerd had, maar toch haast ik me te erkennen, dat ik bijna niets gezegd heb, doch hem alleen maar de gelegenheid heb gegeven om een gesprek met zichzelf te voeren. Door geduld te oefenen kwam ik zijn mening te weten en werd me de kans geboden op een andere keer verder met hem te spreken. Aan tafel heeft men evenmin het recht om alleen het woord te voeren als om alleen alles op te eten. We moeten niet denken, dat wij ’’Heer Orakel” zijn, voor wie geen hond zijn bek mag opendoen. Neen, laat het gehele gezelschap uit zijn voorraad Iets meedelen, dan zullen allen te beter de ernstige woorden waarderen, waarmee u het gesprek tracht te kruiden.
U zult in gezelschappen komen, vooral wanneer u nog maar kort ergens bent, waar iedereen onder de indruk komt van uw verheven aanwezigheid en waar de mensen uitgenodigd zijn, omdat de nieuwe dominee er zou verschijnen. Dit doet me denken aan het mooiste standbeeld in het Vaticaan. Er is een afzonderlijke kamer voor ingericht, een gordijn wordt weggeschoven en zie, daar staat de grote Apollo voor u. Als u de beproeving moet ondergaan om als de Apollo van een klein gezelschap te fungeren, maak dan een einde aan die onzin. Als ik Apollo was, zou ik het liefste regelrecht van mijn voetstuk afstappen en van al de aanwezigen met een handdruk afscheid nemen.
Doet u dat ook maar, want vroeg of laat komt er een einde aan de drukte, die men voor u maakt en het is de wijste weg, daarvoor zelf te zorgen. Heldenverering is een soort afgodendienst, die niet aangemoedigd moet worden. De helden zullen er goed aan doen, wanneer zij, evenals de apostelen te Lystra, terugschrikken voor de eerbewijzen, die hun worden gebracht, en zich onder het volk begeven met de uitroep: ’’Mannen, wat doet u daar? Ook wij zijn maar zwakke mensen, evenals gij.” Dommees zullen dit niet zo lang behoeven te doen, omdat hun dwaze vereerders zich maar al te gemakkelijk tegen hen zullen keren en al zullen ze hen niet ten dode toe stenigen, ze zullen toch zo ver mogelijk gaan in onvriendelijkheid en verguizing.
Ik zeg wel: ’’Voer niet alleen het woord en omgeef u niet met een schijn van voornaamheid”, maar ik zeg toch ook: ’’speel geen stommetje.” De mensen zullen u en uw ambt, zowel naar uw persoonlijke omgang als naar uw spreken in het openbaar, beoordelen. Veel jonge mannen hebben door hun onverstandig gedrag in de ontvangkamer hun arbeid op de kansel onherstelbare schade toegebracht en door hun dwaasheid en lichtzinnigheid alle hoop om iets goeds uit te richten, verloren. Doch gedraag u niet als een levenloos blok hout. Op de jaarmarkt te Antwerpen zag ik temidden van veel bezienswaardigheden, aangekondigd met reusachtige platen en grote trommels, een tent, die een’’groot wonder” bevatte, te zien voor een stuiver per persoon: het was een versteend mens! Ik heb de toegangsprijs maar niet betaald, want ik had al heel wat versteende mensen voor niets gezien: levenloos, zorgeloos, verstandeloos en volkomen bewegingloos, en niettemin belast met de gewichtigste taak, die een mens op zich nemen kan.
Tracht aan het gesprek een nuttige wending te geven. Wees gezellig en opgewekt, maar doe uw best wat uit te richten. Waarom zou u wind zaaien of op rotsen ploegen? Beschouw uzelf tenslotte als in hoge mate verantwoordelijk voor de inhoud van het gesprek, dat in uw tegenwoordigheid gevoerd wordt, want in de regel zal men u de man achten, die de richting van zulk een gesprek bepaalt. Leid het daarom in goede banen, maar doe dat niet ruw of geforceerd. Houd de wissels in een goede conditie, dan loopt de trein zonder schokken over op uw spoor. Tracht een goede gelegenheid aan te grijpen om het gesprek ongemerkt in de verlangde richting te sturen. Als u er met uw hart bij bent en u uw verstand gebruikt, zal dit heel gemakkelijk zijn, vooral als u bidt om leiding.
Ik zal nooit vergeten, hoe een dorstige man me eens om een dronk bedelde. Ik zag hem op een heel grote handkar een erg klein pakje vervoeren en ik was er benieuwd naar, waarom hij het pakje niet in zijn zak gestoken en de wagen thuis gelaten had. Ik zei: ’’Zo’n grote wagen voor zo’n klein vrachtje lijkt toch wel vreemd.” Hij bleef stilstaan, keek me ernstig aan, en antwoordde: ”Ja, mijnheer, het is erg vreemd, maar ik ben vandaag wat tegengekomen, dat nog vreemder is. Ik heb de hele dag gezwoegd en gezweet en tot nu toe geen enkele heer ontmoet, die eruit zag, alsof hij mij een pint bier zou geven, totdat ik u zag.” Naar mijn mening gaf hij zo een handige wending aan het gesprek en wij, die ons met een veel belangrijker onderwerp bezig houden, behoren even goed in staat te zijn om wat ons ter harte gaat, ter sprake te brengen. Ik beneed die man om zijn ongedwongenheid, want ik vond het lang niet gemakkelijk om mijn eigen onderwerp onder zijn aandacht te brengen. Toch ben ik er zeker van, dat ik erin geslaagd zou zijn mijn doel te bereiken, als ik me maar even ernstig afgevraagd had, hoe ik iets tot zijn nut kon doen, als hij dat gedaan had om wat drinken te bekomen.
Om enkelen, hoe dan ook, te redden, moeten we evenals onze Heere, ook aan tafel over belangrijke dingen spreken – ja, en ook aan de rand van de put, en op de weg, en aan de kust, en in huis en op het veld. In de dagelijkse omgang over Jezus te spreken is een bijna even vruchtbaar werk als een getrouwe prediker te zijn. Streef ernaar om het beide voortreffelijk te doen. Als u de hulp van de Heilige Geest inroept zult u uw wens verkrijgen.
Hier mag ik misschien een voorschrift invoegen, dat ik overigens vrijwel overbodig acht voor de geachte broeders, tot wie ik thans spreek. Ga niet telkens bij de rijken ten maaltijd, om zo bij hen in de gunst te komen en wees nooit een soort klaploper bij theepartijen en feestelijkheden. Waartoe zou u deze of gene rijkaard nalopen, terwijl het arme, zieke volk des Heeren en Zijn dwalende schapen u nodig hebben? De studeerkamer op te offeren aan de salon is een misdaad. Wanneer u een klantenlokker bent voor uw Kerk en u de mensen in hun huizen belaagt om ze te bewegen juist uw kerkbanken te vullen, is dat een vernedering, waaraan niemand zich moest onderwerpen.
Het is walgelijk, dominees van verschillende kerken om een rijke man te zien fladderen als gieren om een dode kameel. Kostelijk sarcastisch was de befaamde brief”van een oude en geliefde dominee aan zijn beste zoon”, bij diens intrede in het ambt. Het volgende citaat daaruit heeft betrekking op ons onderwerp. Men zegt, dat het afkomstig is van de Smellfungus Gazette, maar ik heb zo het vermoeden, dat onze vriend Paxton Hood alles van het auteurschap afweet. “Houd ook een waakzaam oog op alle aanzienlijke personen, die in uw stad komen wonen, vooral als het welgestelde en invloedrijke mensen zijn. Zoek ze op en probeer hen door salonhoffelijkheden voor uw zaak te winnen. Op die manier kunt u het krachtigst de belangen van uw Meester dienen. De mensen hebben toezicht nodig en het resultaat van een lange ervaring bevestigt me in de overtuiging, geliefde zoon, dat de invloed van de preekstoel, vergeleken met de macht van de salon, maar gering is. We moeten de praktijken van de Jezuïeten navolgen en ze heiligen door het Woord van God en het gebed. Op de preekstoel bereiken ze niet zoveel als in de salon. In de salon kunt u fluisteren – u kunt daar op al de kleine, persoonlijke en bijzondere inzichten van de mensen ingaan.
De preekstoel is een erg onaangename plaats. Natuurlijk is hij de grote kracht van God, enz., maar de salon is je ware: een dominee heeft minder kans van slagen, wanneer hij een goed prediker dan wanneer hij een volmaakt heer is. Hoe voortreffelijk iemand ook mag wezen, wanneer hij niet allereerst een heer is, kan hij niet verwachten, dat hij in een beschaafd gezelschap iets zal uitrichten. Ik heb altijd bewondering gehad voor de manier, waarop Lord Shaftesbury in zijn ” Characteristics” de apostel Paulus karakteriseert: hij noemt hem een fijne heer. Daarom zeg ik ook tot u: wees een heer! Het is wel niet nodig, dit te zeggen, maar ik ben ervan overtuigd, dat we slechts op deze manier hopen kunnen op de bekering van onze steeds aanwassende en welgestelde middenstand. We moeten laten zien, dat onze religie de religie is van gezond verstand en goede smaak, en dat we heftige opwinding en krachtige aansporingen afkeuren. Wilt u nuttig zijn, mijn beste jongen, bid er dan in uw binnenkamer ernstig om, dat u beschaafd moogt wezen. Uw eerste plicht is: wees beschaafd; en uw tweede: wees beschaafd; en uw derde: wees beschaafd.”
Wie denkt aan de predikers, die vijftig jaar geleden zo gewild waren, die zal de scherpe satire in dit citaat bespeuren. Tegenwoordig is dit kwaad veel minder; ik vrees werkelijk, dat we wel eens in een ander uiterste kunnen vervallen.
Het is zeer waarschijnlijk, dat een verstandig gesprek soms op een dispuut uitloopt en daarbij komt menigeen op een klip terecht. De verstandige dominee zal in een discussie uitermate mild zijn. Meer dan anderen moet hij zich wachten voor de verkeerde mening, dat hij door heftigheid en woedende woorden aan zijn argumenten kracht bijzet. Een heiden, die in Calcutta temidden van een menigte stond te luisteren naar een twistgesprek tussen een zendeling en een Brahmaan, verklaarde te weten, wie gelijk had, hoewel hij de taal niet verstond – hij wist, dat hij ongelijk had, die het eerste zijn kalmte verloor. Meestal is dit een zeer nauwkeurige maatstaf ter beoordeling. Tracht een debat met de mensen te vermijden. Zeg uw mening en laten zij de hunne zeggen. Als u ziet, dat een stok krom is en u wilt de mensen laten zien, hoe krom hij wel is, leg er dan een rechte stok naast, dat is voldoende. Mocht u niettemin in een discussie betrokken worden, gebruik dan zeer krachtige argumenten en zeer zachte woorden.
Door een beroep te doen op zijn verstand kunt u meestal iemand niet overtuigen, maar u kunt hem wel overreden door zijn hart te winnen. Onlangs had ik het ongeluk, dat ik om een paar nieuwe schoenen verlegen zat. Ofschoon ik de schoenmaker had verzocht ze zo groot te maken als schuiten, kon ik ze slechts met heel veel moeite aankrijgen. Met een paar schoenlepels tobde ik me af, als de mannen, die met Jona op het schip waren, doch alles vruchteloos. Eindelijk strooide mijn vriend er wat talkpoeder in en de zaak was in een oogwenk voor elkaar. Dat talkpoeder deed wonderen. Heren, neem altijd een beetje talkpoeder met u mee in gezelschap, een keurig pakje christelijke overredingskracht en u zult er spoedig de deugdelijkheid van ontdekken.
Tenslotte: bij al zijn beminnelijkheid moet een dominee vastberaden voor zijn beginselen uitkomen en ze in gezelschap moedig belijden en verdedigen. Wanneer zich, al of niet door zijn toedoen, een schone gelegenheid voordoet, laat hij dan niet aarzelen er gebruik van te maken. Krachtig in zijn beginselen, ernstig van toon en met een liefdevol hart spreke hij vrijuit als een man, God dankend voor het hem verleende voorrecht. Er behoeft en er behoort geen terughoudendheid te zijn. De vreemdste verzinsels van Spiritualisten, de dolste dromen van utopische hervormers, de onnozelste praatjes in de stad en de meest waardeloze onzin van de wufte wereld vragen gehoor en krijgen het. En zal Christus dan niet gehoord worden?
Zal Zijn liefdesboodschap verzwegen worden uit vrees, dat we van indringerigheid of kwezelarij beschuldigd zullen worden? Moet de religie in de ban gedaan en het beste en edelste van alle onderwerpen voor een gesprek verboden worden? Mocht dit in enig gezelschap als voorschrift gelden, dan zullen wij er ons niet aan houden. Als we het niet ongedaan kunnen maken, zullen we dat gezelschap verlaten, gelijk men een door melaatsheid aangetast huis verlaat. We kunnen er niet mee instemmen, dat ons het zwijgen wordt opgelegd. Er is geen reden voor om dat te doen. We willen geen plaats bezoeken, waarheen we onze Meester niet kunnen meenemen. Wanneer anderen de vrijheid nemen om te zondigen, zullen wij ons de vrijheid niet ontzeggen om hen te bestraffen en te waarschuwen.
Als we haar met wijsheid aanwenden, kan onze conversatie met anderen een machtig middel zijn om iets goeds uit te richten. Door een enkele zin wordt misschien een reeks van gedachten wakker geroepen, die kunnen leiden tot de bekering van personen, die we met onze preken nooit bereiken zouden. De methode om de mensen aan de jas te trekken of de waarheid hun persoonlijk voor te houden, heeft uitnemende resultaten opgeleverd. Intussen is dit een ander onderwerp en het kan nauwelijks onder het hoof d ’’conversatie” gerangschikt worden, maar we willen toch besluiten met de hoop uit te spreken, dat men ons zowel bij de gewone gesprekken als op de preekstoel nooit zal beschouwen als aardige mensen, die tot taak hebben de dingen altijd even aangenaam voor te stellen en die onmogelijk lastig kunnen zijn voor enig mens, al is zijn leven nog zo goddeloos. Lieden van dat slag gaan bij de gezinnen van hun hoorders in en uit en maken plezier met hen, terwijl ze over hen bedroefd behoorden te zijn. ze zitten bij hen aan tafel en vieren rustig feest, terwijl ze hen moesten aansporen te vlieden voor de toekomende toom. Ze lijken op de Amerikaanse wekker, waarvan ik eens gehoord heb, en die geleverd wordt met de garantie, dat hij u niet wekt, wanneer u dat niet verlangt.
Laten we het beschouwen als onze plicht om te zaaien, niet slechts op de goede en vruchtbare bodem, maar ook op de rots en op de weg, opdat we op de laatste en grote dag met blijdschap oogsten mogen. Moge het brood, dat we zo nu en dan bij ongewone gelegenheden op het water werpen, gevonden worden na vele dagen.