Het nut van anekdoten en illustraties is velerlei, maar voorzover zij te maken hebben met onze bedoelingen van dit ogenblik kunnen wij de voordelen terugbrengen tot zeven, waarbij wij ons geen ogenblik voorstellen dat dit een volledige lijst zal zijn.
Wij gebruiken ze in de eerste plaats om de belangstelling van de geest op te wekken en om zeker te zijn van de aandacht van onze hoorders. Een slaperig gehoor kunnen wij niet verdragen. Een mens die slaapt is voor ons geen mens. Sydney Smith merkt op, dat hoewel Eva werd genomen uit de zijde van Adam terwijl hij sliep, het toch niet mogelijk was op die manier de zonde uit het hart van de mens te bannen. Wij zijn het niet eens met Sijmen, de heggesnoeier en slootgraver, die tegen een christenman met wie hij stond te praten de opmerking maakte: ”Ik hou veul van de zondag, dat doe ik; ik hou veul van de zondag”. ”En hoe komt het datje zoveel van de zondag houdt?” ’’Omdat het een rustdag is, zie je; ik gao naor de oude kerk, ik gao in een bank en ik leg m’n benen d’r op en ik denk nergens meer an”.
Het staat te vrezen dat dit „an niks meer denken” zowel in de stad als op het platteland een heel gewone zaak is. Maar uw eerbied voor de heilige dag en de dienst, waartoe u wordt geroepen, en de voor de eredienst samengekomen vergadering zullen het u niet toestaan om uw mensen de kans te geven om nergens aan te denken. U wenst elke mogelijkheid in hen om het Woord van God te ontvangen, wakker te roepen, opdat dit hun ten zegen mag zijn.
Wij moeten de aandacht winnen aan het begin van de dienst en die behouden tot aan het einde toe. Tot dit doel kunnen vele methoden worden beproefd, maar mogelijk zal er geen beter slagen dan het inlassen van een interessant verhaal. Dit brengt Sijmen ertoe om te luisteren. Hoewel hij de frisse lucht van het veld zal missen en zich dommelig zal beginnen te voelen in uw muffe kapel, zal toch een verhaal hem aansporen tot hernieuwde aandacht. Als hij een of ander verhaal hoort dat verband houdt met zijn dorp of landstreek, dan zult u hem „van zessen klaar” vinden en u kunt hopen, dat u nuttig voor hem bent.
De anekdote in de preek komt overeen met de bedoeling van een gravure in een boek. Iedereen weet dat de mensen worden aangetrokken door boeken waarin plaatjes staan en dat een kind, wanneer het een boek krijgt, hoewel het misschien de tekst zal overslaan zonder er aandacht aan te schenken, zeer beslist bij de houtsneden zal stilstaan. Laten wij ons niet te hoog achten om een methode toe te passen die velen nuttig hebben bevonden. Wij moeten aandacht hebben. Bij sommige hoorders kunnen wij die niet krijgen als wij beginnen met een gedegen onderwijzing. Zij verlangen er niet naar om te worden onderricht en dientengevolge zijn zij met in conditie om de waarheid aan te nemen, als wij haar zonder meer aan hen voorhouden. Dan is een bos bloemen nodig om deze mensen naar onze tafel te lokken, want later kunnen wij hen voeden met het voedsel, dat zij zo hard nodig hebben.
Precies zoals het Leger des Heils trompettend en trommelend door de straten trekt om de mensen in de barakken te krijgen, zo mag een ernstig man de eerste paar minuten bij een onvoorbereide gemeente besteden aan het opwekken van het volk en om het over te halen de binnenkamer van de waarheid binnen te treden. Wel moet dit opwekkend voorspel iets bevatten dat de gelegenheid waard is. Als het echter niet toekomt aan het gewone, gemiddelde gewicht van uw lering, dan mag het niet alleen worden verontschuldigd, maar ook worden aanbevolen als het uw gehoor maar erop voorbereidt om te ontvangen wat nog moet volgen. Op de bodem geworpen aas kan geen vis vangen. Het beantwoordt echter aan zijn doel als het die dicht bij het aas aan de haak brengt.
Een gemeente die goed is onderricht en voornamelijk bestaat uit bevestigde gelovigen behoeft niet te worden toegesproken in dezelfde trant als een gehoor dat pas uit de wereld is bijeengebracht of als een samenkomst van ongevoelige, vormelijke kerkgangers. Uw gezond verstand zal u leren uw spreektrant aan te passen bij uw gehoor. Het is mogelijk een diepe en voortdurende aandacht te behouden zonder het gebruik van een illustratie. Ik heb dat herhaaldelijk klaar gekregen in de Tabernakel wanneer hij voornamelijk met kerkleden was gevuld. Wanneer mijn eigen mensen echter weg zijn en vreemden hun plaats innemen, dan haal ik mijn gehele voorraad verhalen, vergelijkingen en gelijkenissen voor de dag.
Ik heb weleens op de preekstoel anekdoten verteld, waarover zeer fijngevoelige en kieskeurige mensen later hun leedwezen en afkeer hebben uitgesproken omdat ik zulke dingen meende te moeten zeggen. Maar wanneer ik ontdekte dat God enkele van de illustraties, die ik had gebruikt, heeft gezegend, dan heb ik dikwijls gedacht aan het verhaal van de man met een hellebaard, die werd aangevallen door de hond van een edelman en die natuurlijk toen hij zich verdedigde, het dier doodde. De edelman was erg boos en vroeg de man hoe hij de hond had durven doden.
De man antwoordde, dat als hij hem niet had gedood, de hond hem gebeten zou hebben en in stukken gescheurd. ’’Goed en wel”, zei de edelman, ’’maar je had hem niet met de hellebaard op zijn kop moeten slaan; waarom sloeg je hem niet met de steel?” ’’Mijnheer”, antwoordde de man, ”als ik dat had gedaan, dan had hij geprobeerd mij met zijn staart te bijten”. Zo zeggen sommige mensen wanneer ik met de zonde heb te maken: ’’Waarom spreekt u niet op een kiese manier?
Waarom zegt u het niet in hoffelijke taal?” Ik antwoord: ”Dat zou ik gedaan hebben als zij mij met haar staart had willen bijten, maar zolang ik vind dat zij mij ruw behandelt, zal ik haar ruw behandelen; en elk soort wapen dat zal helpen om het monster te verslaan zal ik voor mijn hand niet ongepast achten”.
Wij kunnen in deze dagen geen enkele gelegenheid verloren laten gaan om het gehoor van het volk te krijgen. Elke gelegenheid die zich voordoet en elk gereedschap dat ons misschien kan helpen bij ons werk, moeten wij benutten en wij moeten al onze vermogens inzetten en al onze krachten inspannen als wij in elk geval de mensen ertoe kunnen krijgen acht te geven op datgene, waaraan zij zo traag aandacht schenken: het belangrijke artikel van gerechtigheid, matigheid en het toekomstig oordeel.
Wij zullen veel moeten lezen en hard studeren, anders zullen wij niet in staat zijn onze tijd en ons geslacht ten goede te beïnvloeden. Ik geloof dat de grootste ijver nodig is om een door en door krachtig prediker te vormen en daarbij ook de beste natuurlijke geschiktheid. Het is mijn vaste overtuiging, dat u, wanneer u de beste natuurlijke geschiktheid bezit, die moet aanvullen met de grootst denkbare ijver als u werkelijk temidden van dit krom en verdraaid geslacht veel dienstwerk zult doen voor God.
De nar in Schotland, die de preekstoel opging voordat de prediker was aangekomen, werd door de prediker verzocht naar beneden te komen. ”Nee, nee”, antwoordde de man, ’’komt u er ook maar op, want wij zullen beide nodig zijn om dit hardnekkig geslacht in beweging te brengen”. Het zal zeker al de wijsheid die wij kunnen verkrijgen in beslag nemen om de mensen, onder wie wij ons bevinden, in beweging te brengen. En als wij niet alle wettige middelen gebruiken om de geest van onze hoorders tot belangstelling op te wekken, dan zullen wij ontdekken dat zij zijn als een zekere gemeente, waarin alle mensen zaten te slapen, behalve een arme zwakzinnige. De dominee maakte hen wakker en probeerde hen terecht te wijzen door te zeggen: ” Zie eens, u zat allen te slapen, behalve de arme Jock, de zwakzinnige”. Maar dit verwijt werd onderbroken door Jock, die uitriep: ”En als ik geen zwakzinnige was geweest, dan zou ook ik geslapen hebben”.
Ik zal de moraal van dit welbekende verhaal voor zichzelf laten spreken en ik zal nu overgaan tot mijn tweede punt: het gebruik van anekdoten en illustraties maakt onze prediking levendig en helder. Dit is een hoogst belangrijke zaak. Van alle dingen die wij hebben te vermijden, is één van de meest wezenlijke, dat wij wanneer wij preken onze mensen het idee geven, dat wij bezig zijn een rol te spelen. Elke komedie op de preekstoel, hetzij in toon of gebaar of iets anders, verfoei ik uit het diepst van mijn ziel. Ga gewoon de preekstoel op en spreek tot de mensen zoals u dat zou doen in de keuken of in de ontvangkamer en zeg wat u hun te vertellen hebt op uw gewone spreektoon.
Laat ik bezweren bij alles wat goed is, elke hoogdravende spreektrant en alles wat naar gemaaktheid zweemt te verwerpen. Niets kan bij de grote massa’s iets uitwerken behalve natuurlijkheid en eenvoud. Sommige dominees kunnen zelfs geen lied opgeven op een natuurlijke manier! ’’Laten wij zingen tot lof en eer van God”, (uitgesproken op de toon die soms in kerken en kapellen wordt gehoord) – wie zou er ooit aan denken om aan de theetafel als volgt te spreken: ”U zult mij zeer verplichten als u zo vriendelijk wilt zijn mij nog een kop thee te geven”, (uitgesproken op dezelfde onnatuurlijke manier) – u zou er nooit aan denken om thee te geven aan iemand die zó sprak.
En als wij preken in die vervelende trant, dan zullen de mensen niet geloven wat wij zeggen. Zij zullen denken dat het onze taak is, ons beroep, en dat wij alles doen op een manier die bij ons beroep past. Wij moeten alle beroepsmatigheid van ons afschudden, evenals Paulus de adder afschudde in het vuur, en wij moeten spreken zoals God heeft verordend dat wij behoren te spreken en niet op een vreemde, ongewone, nieuwmodische wijze van kanselwelsprekendheid.
De onderwijzing van onze Heere was verbazend levendig en helder. Het was een uiteenzetten van de waarheid voor het oog, niet als een vaag beeld, maar als in een stereoscoop, die haar met al haar schone lijnen en hoeken in een levendige werkelijkheid plaatste. Het was een prachtige, levende prediking toen Hij een klein kind nam en dat temidden van Zijn discipelen plaatste.
En het was een andere geweldige toespraak, toen Hij predikte over het afleggen van kwellende zorgen, neerbukte en een lelie plukte (zoals ik veronderstel dat Hij deed) en zei: ”Zie de lelies op het veld hoe zij groeien; zij arbeiden niet en zij spinnen niet”. Ik kan mij gemakkelijk voorstellen, dat juist enige raven boven Zijn hoofd vlogen en dat Hij naar hen wees en zei: ”Zie de raven, want zij zaaien niet en zij oogsten niet en zij hebben geen opslagplaatsen en schuren en nochtans voedt God hen”. Er was een levendigheid, zo u ziet, een helderheid aangaande het geheel. Wij kunnen onze Heere niet altijd letterlijk navolgen omdat wij meestal in kerkgebouwen preken.
Het is een zegen, dat wij zoveel godshuizen hebben en ik dank God, dat daarvan zovele om ons heen verrijzen, maar toch zou ik de Heere nog meer prijzen als de helft van de dommees, die preken in onze verschillende gebouwen, eruit zouden gaan en van hun Meester zouden spreken op de wegen en zijwegen en waar de mensen ook maar naar hen wilden gaan luisteren. Wij moeten uitgaan in de gehele wereld en het Evangelie prediken aan alle creaturen en niet in onze kapellen blijven wachten op ieder schepsel dat binnenkomt om te horen wat wij hebben te zeggen.
Een jager, die met zijn reeds geladen geweer aan het raam van zijn woonkamer gereed zou zitten om patrijzen te schieten, zou vermoedelijk geen erg zware weitas krijgen. Nee, hij moet zijn jachtlaarzen aantrekken en over de velden dwalen en dan zal hij de vogels, die hij zoekt, onder schot krijgen. Zo behoren ook wij te werk te gaan, broeders: wij moeten altijd onze jachtlaarzen gereed hebben voor werk op het veld en steeds uitzien naar gelegenheden om uit te gaan onder de mensen, opdat wij hen mogen terugbrengen als trofeeën van de macht van het Evangelie dat wij hebben te verkondigen.
Het zou niet verstandig zijn als wij probeerden onze preken levendig en helder te maken op de manier, waarop de eigenaardige oude Matthew Wilks dat soms deed zoals toen hij op een zekere zondagmorgen een doosje meenam naar de preekstoel. Na een poosje opende hij dat en aan de gemeente toonde hij een kleine weegschaal. Daarna, terwijl hij zeer bedachtzaam de bladen van de Bijbel omsloeg, hield hij de weegschaal omhoog en kondigde als zijn tekst aan: ”Gij zijt gewogen in de weegschaal en te licht bevonden”. Maar dit was naar mijn gedachte meer kinderlijk dan geweldig.
Ik mag Matthew Wilks liever zoals hij toen hij bij een andere gelegenheid als tekst had: ”Zie, hoe gij voorzichtig wandelt”, en begon met te zeggen: ’’Hebt u wel eens een kater boven op een hoge muur, die bedekt was met stukken glas van gebroken flessen, zien lopen? Zo ja, dan hebt u precies een nauwkeurige toelichting op wat wordt bedoeld met het bevel: ”Zie, hoe gij voorzichtig wandelt”. Dan is er ook het geval van de goede „Vader Taylor”, die in de straten van één van de steden van Califomië stond te preken op een vat whisky. Bij wijze van toelichting stampte hij met zijn voet op de ton en zei: ”Dit vat is evenals het hart van de mens vol slechtigheid.
Er zijn mensen die zeggen, dat de zonde, als die in u is, er net zo goed uit kan komen. ”Nee”, zei de spreker, ”dat is niet zo. Op dit ogenblik is deze whisky, die in het vat zit, onder mijn voeten. Het is slecht spul, het is vervloekt spul, het is duivels spul, maar zolang het stevig opgesloten zit in het vat, zal het beslist niet het kwaad doen dat het zal uitrichten als het wordt overgebracht naar de tapkast en wordt verkocht aan de dronkaards in de buurt. Dan doet het hen naar huis gaan om hun vrouwen te slaan of hun kinderen te mishandelen. Zo zullen ook uw zonden, als u die in uw eigen hart houdt, slecht en duivels zijn en God zal u erom veroordelen, maar zij zullen in elk geval niet zoveel kwaad doen aan andere mensen als wanneer zij in het openbaar komen”. Terwijl hij opnieuw met zijn voet op het vat stampte zei hij: ’’Neem aan dat u deze ton over de grenzen van het land tracht te brengen en dat de douane-beambte komt en u om de uitvoerrechten van zijn inhoud vraagt.
U zegt dat u niets van de whisky eruit wilt laten nemen, maar de beambte zegt, dat hij u dan niet kan toestaan dat die wordt uitgevoerd. Zo zou het voor ons als het ons mogelijk was ons te onthouden van uitwendige zonden, toch, omdat het hart vol is van allerlei kwaad, onmogelijk zijn de grenzen van de hemel over te trekken en te verblijven in die heilige en zalige plaats.” Ik dacht dat dit iets had van een levendige illustratie en het een belangrijk middel was om de waarheid in het licht te stellen, hoewel ik waarschijnlijk niet altijd een vat whisky als preekstoel zou begeren uit vrees, dat het deksel zou instorten en ook ik er in zou storten.
Ik zou niemand van u aanbevelen zo levendig te zijn in uw bediening als die merkwaardige franse priester, die zijn gemeente toesprak en zei: ”Wat de Magdalena’s aangaat en hen, die zich schuldig maken aan vleselijke zonden: zulke zijn er nogal wat. Zij zijn zelfs in deze kerk overvloedig aanwezig en ik maak mij gereed om dit misboek te werpen naar een vrouw, die een Magdalena is”. Daarop bogen alle vrouwen in de kerk het hoofd. Daarom zei de priester: ”Nee, u bent beslist niet allen Magdalena’s.
Ik heb nauwelijks gedacht dat dit het geval zou zijn, maar u ziet hoe uw zonden u verraden!” Evenmin zou ik u aanbevelen het voorbeeld te volgen van de geestelijke, die, toen een collecte zou worden gehouden voor de verlichting en de verwarming van de kerk, nadat hij een poosje had gepreekt de kaarsen aan beide kanten van de preekstoel uitblies en zei, dat de collecte bestemd was voor licht en vuur en dat hij geen licht nodig had, want hij las zijn preek niet voor. ’’Maar”, voegde hij eraan toe, ’’wanneer Roger aanstonds de Psalm opgeeft, dan zult u licht behoeven om in uw boek te kijken.
Dus zijn de kaarsen voor uzelf. En wat de kachel aangaat: ik heb de warmte daarvan niet nodig, want het houden van mijn preek is voldoende om mij warm te houden. Daarom ziet u, dat bij deze gelegenheid de kollekte geheel voor uzelf is. Niemand kan zeggen, dat de geestelijken ditmaal een kollekte houden voor zichzelf, want op deze zondag is zij geheel voor uzelf bestemd”.
Ik zou denken dat de man een dwaas was omdat hij zulke opmerkingen maakte, maar toch vind ik, dat op zijn gedrag kan worden gewezen als zijnde een uitnemend voorbeeld van een vrijmoedige prediking. Men vertelt een verhaal over mijzelf, dat evenals zeer vele van de verhalen die over mij worden verteld, een verhaal is in tweeërlei zin.
Men zegt, dat ik om te laten zien op welke wijze mensen afvallig worden, mij eens langs de leuning van de preekstoel naar beneden liet glijden. Ik maak hier slechts melding van in het voorbijgaan, omdat het een opmerkelijk feit is, dat mijn preekstoel in de tijd waarin het verhaal werd verteld, in de muur was bevestigd en er geen leuning was, zodat de eerwaarde dwaas (die hij zou zijn geweest, als hij had gedaan wat de mensen zeiden) die grap niet zou hebben kunnen uithalen, zo hij al geneigd zou zijn geweest het te proberen. Maar hoewel de anekdote niet waar is dient zij toch alle doeleinden van de levendigheid die ik heb trachten te beschrijven.
U herinnert zich waarschijnlijk het voorbeeld van Whitefield, die een blinde man schilderde, die met zijn hond op de rand van een afgrond liep terwijl zijn voet er bijna afgleed. De beschrijving van de prediker was zó aanschouwelijk en de illustratie zó helder en levendig, dat Lord Chesterfield opsprong en uitriep: ’’Goede God, hij is verloren!” Maar Whitefield antwoordde: ”Nee mijnheer, hij is niet geheel verloren; laten wij hopen dat hij toch nog kan worden gered”.
Toen ging hij verder met te spreken over de blinde mens, zoals die wordt geleid door zijn rede, die slechts gelijk is aan een hond. Daarmede toonde hij aan dat een mens die alléén door zijn rede wordt geleid, op het punt staat in de hel terecht te komen. Hoe duidelijk kan men de liefde tot het geld zien in het verhaal, verteld door onze eerbiedwaardige vriend Rogers, van een man, die toen hij op sterven lag, het geld in zijn mond wilde nemen omdat hij het zo liefhad en er wat van wilde meenemen. Hoe treffend wordt ons de nutteloosheid van aardse rijkdom als troost voor ons in onze laatste dagen voorgehouden in het verhaal, waarin de goede Jeremiah Burroughes spreekt van een gierigaard, die zijn geldbuidels dicht bij de hand op zijn sterfbed had gelegd!
Telkens nam hij ze op en zei: ’’Moet ik jullie achterlaten? Moet ik jullie achterlaten? Heb ik al deze jaren voor jullie geleefd en moet ik jullie nu achterlaten?” En zo stierf hij. Er wordt een verhaal verteld van iemand anders, die in zijn sterven vele smarten leed en vooral de diepe smart van een verontrust geweten. Ook hij had zijn geldbuidels bij elkaar gelegd, één voor één, met zijn hypotheken en obligaties en akten en terwijl hij ze aan zijn hart drukte zuchtte hij en zei: ”Zij zullen mij niet baten; zij zullen mij niet baten; zij zullen mij niet baten; neem ze weg! Hoe armzalig is dit alles wanneer ik het meest behoefte heb aan troost in de ogenblikken van mijn sterven!”
Hoe duidelijk wordt de liefde tot Christus openbaar in het verhaal van John Lambert, die, toen hij aan de paal werd geketend en levend werd verbrand, toch nog in de handen klapte en uitriep: ”Er gaat niemand boven Jezus! Er gaat niemand boven Jezus!”Totdat zijn benen waren verbrand en hij uit de ketens in het vuur viel, terwijl hij nog steeds temidden van de vlammen uitriep: ”Er gaat niemand boven Jezus! Er gaat niemand boven Jezus!” Hoe duidelijk treedt voor u de waarheid in het licht wanneer u verhalen als deze hoort! U kunt het u bijna evengoed voorstellen alsof de gebeurtenis zich voor uw ogen afspeelde.
Hoe goed kunt u de dwaasheid zien van het misverstand tussen christenen in het verhaal van Jay over de twee mannen, die op een mistige avond uit de tegenovergestelde richtingen kwamen aanlopen. Elk zag iets naar zich toekomen wat hij voor een verschrikkelijk monster hield en dat zijn hart van schrik deed bonzen. Toen zij dichter bij elkaar kwamen ontdekten zij, dat de vreselijke monsters broeders waren.
Zo zijn mensen van verschillende kerken dikwijls bang voor elkaar, maar wanneer zij dichter bij elkaar komen, dan ontdekken zij dat zij tenslotte broeders zijn. Het verhaal van de neger en zijn meester stelt duidelijk de noodzakelijkheid in het licht om met de hemelse dingen bij het begin te beginnen en ons niet bezig te houden met de diepzinnige punten van onze heilige godsdienst, voordat wij de beginselen door en door hebben leren verstaan.
Een arme neger deed grote moeite om zijn meester tot kennis van de waarheid te brengen en hij drong er bij hem op aan te geloven in Christus, terwijl hij zich verontschuldigde, omdat hij de leer van de uitverkiezing niet kon begrijpen. ”Ach, Massa” (’’meester”), zei de neger, ’’weet u niet wat er aan de brief aan de Romeinen voorafgaat? U moet het boek op de juiste manier lezen.
De leer van de uitverkiezing staat in Romeinen, maar eerst komen Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes. U bent nog maar in Mattheüs, dat is bij het berouw, en wanneer u bij Johannes komt, dan zult u het vers lezen waarin de Heere Jezus zegt, dat God de wereld zó heeft liefgehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar het eeuwige leven zou hebben.” Zo kunt u, broeders, tot uw hoorders zeggen: ”U zult er beter aan doen als u eerst de vier Evangeliën leest dan te beginnen met het lezen in Romeinen. Bestudeer eerst Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes en dan kunt u verder gaan met de brieven”.
Maar ik moet niet verder gaan met u illustraties te verschaffen, omdat zo vele zich vanzelf aan u zullen voordoen. Ik heb er u genoeg gegeven om aan te tonen dat zij uw prediking helder en levendig maken en daarom: hoe meer u ervan bezit, des te beter. Tegelijkertijd, heren, moet ik u waarschuwen voor het gevaar, dat u te veel anekdotes in één preek opneemt. U moogt misschien een sla-schotel op tafel hebben, maar wanneer u uw vrienden aan de maaltijd nodigt en hun niets anders aanbiedt, dan zullen zij niet genoeg te eten hebben en zij zullen geen moeite meer doen om in uw huis terug te komen.
Ten derde kunnen anekdoten en illustraties worden gebruikt om zowel leringen als plichten duidelijk te maken aan hen, die traag van begrip zijn. Het is mogelijk dat zij in werkelijkheid de allerbeste vorm zijn om iets te verklaren. Een prediker behoort zijn onderwerp uit te leggen, toe te lichten en met voorbeelden te verduidelijken, opdat zijn hoorders inderdaad kennis verkrijgen van wat hij hun onder de aandacht brengt. Als iemand zou trachten mij een beschrijving te geven van een machine, dan zou hij er waarschijnlijk niet in slagen mij te doen begrijpen wat het was.
Maar als hij zo goed wil zijn mij een tekening te laten zien van de verschillende onderdelen en daarna van de gehele machine, dan zal ik op de een of andere manier, hoe dan ook, inzien hoe zij werkt. Een uitbeeldende voorstelling van iets is altijd een veel krachtiger middel dan een loutere beschrijving met woorden ooit zou kunnen zijn. Juist op deze manier zijn anekdoten en illustraties zo nuttig voor onze hoorders. Neem bijvoorbeeld deze anekdote als een toelichting op de tekst: ”Gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer en wanneer ge de deur hebt gesloten, bid uw vader, die in het verborgen is”. Een kleine jongen was gewoon op een hooizolder te gaan om te bidden, maar hij bemerkte dat er nu en dan mensen naar boven kwamen die hem stoorden.
Daarom trok hij, toen hij de volgende maal op de zolder klom, de ladder achter zich omhoog. Door het vertellen van dit verhaal zou u wellicht duidelijk kunnen maken, hoe de jongen op deze wijze in zijn binnenkamer ging en de deur sloot. De bedoeling is niet zozeer het letterlijk ingaan in een binnenkamer of het sluiten van een deur, als wel het vermijden van aardse oorzaken van afleiding, doordat wij de ladder achter ons optrekken en alles buitensluiten, wat zou kunnen binnenkomen om onze verborgen gebeden te verhinderen. Ik wilde wel, dat wij altijd de ladder achter ons konden optrekken wanneer wij ons afzonderen voor persoonlijk gebed, omdat er veel is, dat die ladder probeert te beklimmen. Zelfs de duivel zal naar boven kunnen komen om ons te storen als hij kan, en hij kan zelfs op de hooizolder komen zonder ladder.
Welk een uitstekende verklaring werd door korporaal Trim gegeven van het vijfde gebod, toen hem werd gevraagd: ”Wat verstaat u onder het eren van uw vader en moeder?” Hij antwoordde: ” Met uw verlof, edelachtbare, dat is hun een shilling per week van mijn loon af te staan wanneer zij oud worden”. Dat was een bewonderenswaardige uitlegging van de betekenis van de tekst. Als u tracht duidelijk te maken, hoe wij daders des Woords en niet alleen hoorders moeten zijn, dan is er een verhaal van een vrouw, die, toen haar door haar dominee werd gevraagd wat hij des zondags had gezegd, antwoordde, dat zij zich de preek niet meer herinnerde, maar die had wel haar geweten getroffen, want toen zij thuis kwam had zij haar korenmaat verbrand omdat die onder de maat was. Er is nog een verhaal dat dient om te laten zien, dat het Evangelie óók nuttig kan zijn voor hoorders, die vergeten wat zij gehoord hebben.
Een vrouw krijgt op maandag bezoek van haar dommee en hij treft haar aan terwijl zij bezig is wol te wassen in een mand, die zij onder de pomp houdt. Hij vraagt haar: ’’Hebt u zondag van de preken genoten?” Zij zegt, dat die haar goed hebben gedaan. ”En wat was de tekst?” Zij weet het niet meer. ”Wat was het onderwerp?” ”Ach, dominee, het is mij helemaal ontgaan”, zei de arme vrouw. ’’Herinnert u zich nog de opmerkingen die zijn gemaakt?” Nee, ze zijn haar alle ontgaan. ’’Maar Mary”, zei de dominee, ”dan kunnen ze je geen goed gedaan hebben”. O nee, want zij hadden haar heel veel goed gedaan en zij legde hem dat uit door te zeggen: ”Ik zal u vertellen, dominee, hoe dat zit. Ik houd deze wol in de mand onder de pomp en ik pomp erop en al het water loopt door de mand, maar dan wast het de wol.
Zo is het met uw preek: die komt in mijn hart en dan gaat ze regelrecht door mijn slecht geheugen, dat op een mand lijkt, maar zij wast mij schoon, dominee”. U zou een hele poos kunnen spreken over de reinigende en heiligende kracht van het Woord, zonder dat het zulk een indruk zou maken op uw hoorders als dat eenvoudige verhaal dat zou doen.
Hoe kunt u een zuiverder uitlegging krijgen van de tekst: ’’Weent met de wenenden”, dan deze mooie anekdote? ’’Moeder”, zei kleine Annie, ”ik kan niet begrijpen waarom de arme weduwe Brown zo graag heeft, dat ik haar kom bezoeken. Zij zegt, dat ik haar zo troost. Maar, moeder, ik kan niets zeggen om haar te troosten en zodra zij begint te schreien, sla ik mijn armen om haar hals en dan schrei ik ook en zij zegt, dat dit haar vertroost”. Dat doet het zeker, dat is juist het wezen van de troost, het medelijden, het medegevoel, dat het jonge meisje ertoe bewoog om te wenen met de wenende weduwe. Hervey geeft een toelichting op de belangrijke waarheid van het verschil in de beschouwing van de zonde in het oog van God en in het oog van de mens en wel als volgt. Hij zegt, dat u een klein insekt kunt nemen en met de fijnste naald daarin een gaatje prikken, zó klein, dat u het nauwelijks met het blote oog kunt zien.
Maar als u er naar kijkt door een microscoop, dan ziet u een ontzaglijke wond, waaruit een rode stroom vloeit, die maakt dat het schepsel er voor u schijnt uit te zien alsof het was geslagen met de bijl, die een os doodt. Het is slechts een tekort van ons gezichtsvermogen, waardoor wij de dingen niet zuiver kunnen zien, maar de microscoop laat ze ons zien zoals ze in werkelijkheid zijn. Zo kunt u aan uw hoorders uitleggen, hoe het microscopisch oog van God de zonde ziet in haar ware gedaante. Neem aan, dat u het karakter wilt beschrijven van Kaleb, die de Heere trouw volgde.
Dan zou het voor velen van uw mensen zeer nuttig zijn, als u zou zeggen dat Kaleb „hond” betekent en er dan op zou wijzen hoe een hond zijn meester volgt. Zijn eigenaar zit te paard en rijdt langs modderige wegen, maar de hond blijft zo dicht mogelijk bij hem, ongeacht met hoeveel modder en vuil hij wordt bespat, terwijl hij zich niet bekommert om de trappen die hij van de achterpoten van het paard misschien kan krijgen. Precies zo behoren wij de Heere te volgen. Als u er een voorbeeld van wilt geven dat de tijd kort is, dan zou u de arme naaister te pas kunnen brengen met haar kleine stukje kaars, die zich rept met de naald om haar werk klaar te krijgen voordat het licht is uitgegaan.
Veel predikers hebben de grootste moeite om door het gebruik van passende beeldspraak het eenvoudige geloof in de Heere Jezus Christus duidelijk te maken. Er is een uitnemende anekdote van een zwakzinnige, aan wie door de dominee die hem probeerde te onderwijzen, werd gevraagd of hij een ziel had. Tot de grootste ontsteltenis van zijn vriendelijke leraar antwoordde hij:
”Nee, ik heb geen ziel”. De prediker zei dat hij er zeer door verrast was, dat hij, nadat hij zoveel jaren was onderwezen, niet beter wist, maar de arme kerel verklaarde zich als volgt: ”Eens had ik een ziel, maar ik verloor haar; en Jezus Christus kwam en vond haar en nu laat ik Hem haar houden, want zij is van Hem, zij behoort mij niet meer toe”. Dit is een prachtig beeld van de weg der verlossing door het eenvoudige geloof in de plaatsvervanging van de Heere Jezus Christus en het kleinste kind in de gemeente zou het kunnen begrijpen door het verhaal van de arme zwakzinnige.
Ten vierde: er ligt een soort bewijsvoering in anekdoten en illustraties, die ook voor onlogische geesten zeer duidelijk is. Velen van onze hoorders hebben ongelukkig genoeg zulk een geest, maar toch kunnen zij toelichtende voorbeelden en moeilijke feiten begrijpen. Waar gebeurde anekdoten zijn feiten en feiten zijn moeilijk te begrijpen. Gebeurtenissen bewijzen iets, wanneer zij veelvuldig genoeg plaatsvinden, zoals wij dat weten door de wijsbegeerte van de logica. Neem het belangrijke onderwerp van de gebedsverhoring. Dat God het gebed verhoort kunt u bewijzen door de éne anekdote na de andere, wanneer u weet dat zij betrouwbaar zijn, van gevallen waarin God werkelijk het gebed heeft gehoord en verhoord.
Neem het belangrijke boekje van Prime over „De kracht van het gebed”. Ik geloof dat u daarin de waarheid van dit stuk even duidelijk vindt aangetoond als dat u die zou vinden in welke stelling van Euclides ook. Als zulk een aantal feiten als voorbeeld zouden kunnen worden aangehaald in verband met een vraag aangaande geologie of astronomie, dan zou het punt als bewezen worden beschouwd. De schrijver voert zulk een overvloed van bewijzen aan dat God het gebed heeft verhoord, dat zelfs mensen, die de inspiratie verwerpen, tenslotte moeten toegeven dat dit een wonderlijk verschijnsel is.
Daarvan kunnen zij geen andere verklaring geven dan deze éne, die zegt dat er een God in de hemel zetelt, die let op het geroep van Zijn volk op aarde. Ik heb wel gehoord van sommige personen die er bezwaar tegen hadden om te arbeiden aan de bekering van hun kinderen en dat op deze grond, dat God de Zijnen wel zou redden zonder enige krachtsinspanning van hun kant. Ik herinner mij dat ik een man, die er deze beschouwing op na hield, deed huiveren door hem te vertellen van een vader, die nooit zijn kind wilde leren bidden of het zelfs maar wilde onderrichten in de betekenis van het gebed. Hij dacht dat dit verkeerd was en dat zulk werk moest worden overgelaten aan de Heilige Geest van God. De jongen viel en brak zijn been en moest het laten afzetten. De hele tijd dat de dokter bezig was met de amputatie, uitte hij verwensingen en vloekte hij op de vreselijkste manier. De vrome dokter zei tot de vader: ”Zie eens, u wilde uw jongen niet leren bidden, maar de duivel had er blijkbaar geen bezwaar tegen om hem te leren vloeken”.
Dat is het ellendige ervan: als wij niet trachten ons best te doen om onze kinderen tot Christus te brengen, dan is er een ander, die het slechtste zal doen om hen in de hel te slepen. Een moeder zei eens tot haar zieke zoon, die weldra zou sterven en die zich in een vreselijke gemoedstoestand bevond: ’’Mijn jongen, het doet mij leed datje het zo moeilijk hebt, maar ik ben er zeker van, dat ik je nooit iets slechts heb geleerd”. ”Nee moeder”, antwoordde hij, ’’maar u hebt me ook nooit iets goeds geleerd en daarom had allerlei kwaad de gelegenheid om bij mij binnen te komen”. Al zulke verhalen zullen voor veel mensen de allerbeste bewijsvoering zijn die u voor hen zou kunnen aanwenden. U legt hun feiten voor en deze feiten treffen hun geweten, zelfs al is het met een duimendikke eeltlaag bedekt.
Ik ken geen enkele bewijsvoering die de noodzakelijkheid van onderwerping aan de wil van God beter uiteenzet, dan het vertellen van een verhaal, dat Gilpin ons aan de hand doet in zijn levensbeschrijving, namelijk dat hij werd binnengeroepen om te bidden met een vrouw wier jongen ernstig ziek was. De vrome man bad dat God, als het Zijn wil was, het leven en de gezondheid van het geliefde kind zou herstellen, toen de moeder hem in de rede viel en zei: ”Nee, met een gebed als dit kan ik me niet verenigen, zó kan ik het niet zeggen; het moet de wil van God zijn hem beter te maken. Ik kan het niet verdragen dat mijn kind moet sterven.
Bid dat hij mag blijven leven, of het al dan niet de wil van God is”. Hij antwoordde: ’’Vrouw, dat gebed kan ik niet bidden, maar het zal verhoord worden, uw kind zal herstellen, maar u zult het nog beleven dat de dag u zal rouwen, waarop u zulk een verzoek deed”. Twintig jaar later werd een vrouw bewusteloos weggedragen vanonder een galg, want haar zoon had zich door zijn misdaden in zijn lange leven aan de galg gebracht. Het zondige gebed van de moeder was verhoord en God had er gehoor aan gegeven. Als u de kracht van het Evangelie wilt aantonen, ga dan geen woorden voor niets gebruiken, maar vertel de verhalen van gevallen die u bent tegengekomen, die de waarheid in het licht stellen. Daarmede tracht u uw hoorders te winnen, want zulke anekdoten zullen uw hoorders overtuigen zoals geen ander soort bewijsvoering kan. Ik denk dat dit voor een ieder van u volkomen duidelijk is.
Anekdoten zijn ook nuttig, omdat zij dikwijls een zeer krachtig beroep doen op de menselijke natuur. Vertel ter terechtwijzing van hen, die de sabbat ontheiligen, het verhaal van de heer, die zeven gouden ponden bezat en die een arme kerel ontmoette, aan wie hij er zes van de zeven gaf, waarna de schurk zich omkeerde en hem beroofde van het zevende pond. Hoe duidelijk stelt dit verhaal de ondankbaarheid van ons menselijk geslacht in het licht wanneer het God berooft van die éne dag van de zeven, die Hij heeft afgezonderd voor Zijn dienst!
Ook het volgende verhaal doet een beroep op de menselijke natuur. Een stuk of drie jongens gaan om één van hun kameraden heen staan en zeggen tegen hem: ’’Laten wij wat kersen gaan halen uit de tuin van je vader”. ”Nee”, antwoordt hij, ”ik kan niet stelen en mijn vader wil het niet, dat die kersen worden weggepikt”. ”Och kom, maar je vader is zo vriendelijk en hij slaatje nooit”. ”Dat is waar, ik weet het”, antwoordt de jongen, ”en dat is nu juist de reden waarom ik zijn kersen niet wil stelen”. Hiermee kan worden aangetoond, dat de genade en goedheid van God Zijn kinderen niet leidt tot bandeloosheid, maar integendeel: zij weerhouden hen van de zonde.
Ook dit andere verhaal doet een beroep op de menselijke natuur en het laat zien, dat wij niet altijd afhankelijk zijn van de kerkvaders als een bron van gezag. Een edelman had gehoord van een zekere zeer oude man die in een dorp woonde. Hij ging hem opsporen en vond hem en hij vernam dat hij zeventig jaar oud was. Hij sprak met hem in de veronderstelling, dat hij de oudste inwoner was, waarop de man zei: ”0 nee, meneer, ik ben niet de oudste; er is iemand die nog ouder is, mijn vader, die nog in leven is”. Zo heb ik gehoord van sommigen die hebben gezegd, dat zij zich van de „kerkvaders” hebben afgewend naar de zeer oude vaderen, dat is: van hen, die gewoonlijk de „patres” worden genoemd, naar de apostelen, die de echte vaders en grootvaders van de Christelijke Kerk zijn.
Soms zijn anekdotes krachtig wegens het beroep dat zij doen op het gevoel voor spot. Natuurlijk moet ik hier voorzichtig zijn, want het is een soort traditie van de vaderen, dat het verkeerd is om op zondag te lachen. Het elfde gebod is dat wij elkander moeten liefhebben en volgens sommige mensen is dan het twaalfde: ”Gij zult op zondag een lang gezicht trekken”. Ik moet bekennen dat ik de mensen liever hoor lachen, dan dat ik hen in het huis van God zou zien slapen. Ik zou hun liever door middel van spot de waarheid bijbrengen dan dat ik de waarheid zou veronachtzamen of de mensen zou laten verloren gaan door gebrek aan ontvankelijkheid voor de waarheid.
Ik geloof van harte dat er evenveel heiligheid aanwezig kan zijn in een lach als in geschrei en dat zo nu en dan lachen het beste is van de twee. Het is immers mogelijk dat ik ween en tegelijk mopper en klaag en allerlei bittere gedachten koester jegens God, terwijl ik op een andere keer de spotlach kan laten horen tegen de zonde en de heilige ernst kan tonen in de verdediging van de waarheid. Ik zou niet weten waarom de spot moet worden overgelaten aan Satan als een wapen om dat tegen ons te gebruiken en niet door ons mag worden aangewend als een wapen tegen hem. Ik durf te verklaren, dat de Reformatie bijna evenveel heeft te danken aan het gevoel voor spot dat in de menselijke natuur aanwezig is, als aan iets anders.
De schotschriften en karikaturen, die door de vrienden van Luther in omloop zijn gebracht, hebben meer de ogen van Duitsland geopend voor de gruwelen van het priesterschap dan de degelijkste en zwaarwichtigste argumenten tegen de roomse leer. Mij is geen reden bekend waarom wij niet bij gepaste gelegenheden diezelfde vorm van bewijsvoering zouden beproeven. ”Het is een zeer gevaarlijk wapen”, zal men zeggen, ”en velen zullen er zich mee in de vingers snijden”. Welnu, daarvoor moeten ze zélf uitkijken, maar ik zou niet weten, waarom wij zo voorzichtig moeten zij met dat in de vingers snijden, wanneer zij tegelijkertijd de zonde de keel kunnen afsnijden en schade kunnen berokkenen aan de grote vijand van de zielen.
Hier is een verhaal dat ik zonder bezwaar op een zondag zou vertellen ten nutte van zekere mensen, die goed zijn in het beluisteren van preken en in het bijwonen van gebedssamenkomsten, maar die slecht zijn in het werken met hun handen.
Zij werken nooit op zondag, omdat zij op geen enkele dag van de week werken. Zij vergeten dat deel van het gebed dat zegt: ”Zes dagen zult gij arbeiden”, dat net zo bindend is als het andere deel: ”de zevende dag is de sabbat van de Heere uw God; dan zult gij geen werk doen”. Aan deze mensen die nooit werken omdat zij zo hemelsgezind zijn, zou ik het verhaal vertellen van een zekere monnik, die in een klooster ging maar die niet wilde werken op het land of in de tuin of om kleren te maken of in iets anders, omdat hij, zoals hij aan de overste vertelde, een geestelijk-gezinde monnik was. Toen de tijd voor de maaltijd aanbrak verwonderde hij zich erover, dat er voor hem vanuit de eetzaal geen oproep kwam. Daarom ging hij naar de prior en zei: ’’Eten de broeders hier niet? Staat u niet gereed om de maaltijd te gebruiken?” De prior zei: ”dat doen wij, omdat wij vleselijk zijn, maar u bent zó geestelijk, dat u niet werkt en daarom is het voor u niet nodig om te eten. Dat is de reden waarom wij u niet hebben geroepen. De wet van dit klooster is, dat wie niet werkt ook niet zal eten.”
Een mooi verhaal is dat van een jongen in Italië, wiens Testament in beslag werd genomen en die tot de gendarme zei: ’’Waarom neemt u dit boek in beslag? Is het een slecht boek?” ”Ja”, was het antwoord. ”Is u er zeker van dat het boek slecht is?” vroeg hij en opnieuw was het antwoord: ”ja”. ’’Waarom neemt u dan de Auteur ervan niet gevangen als het een slecht boek is?” Dat was een keurig staaltje van spot met hen, die de Schriften haatten en nochtans beleden dat zij Christus liefhadden. Er is nog een mooi verhaal van onze vriend de Ier, die, toen hem door de priester werd gevraagd welke bevoegdheid een onkundig man, zoals hij was, bezat om de Bijbel te lezen, zei: ”De waarheid, maar ik heb een bevoegdheid om hem te onderzoeken, want zij zegt: Onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin het eeuwige leven te hebben en die zijn het, die van Mij getuigen’”.
Het volgende verhaal mag hier naar mijn mening niet achterwege blijven als een soort spottende bewijsvoering, die aantoont, welk een macht het Evangelie behoort te hebben over het menselijk hart. Dr Moffat vertelt ons van een zekere kaffer, die op een dag bij hem kwam en zei, dat het Nieuwe Testament, dat de zendeling hem een week tevoren had gegeven, zijn hond had bedorven.
De man vertelde dat zijn hond een zeer goede jachthond was geweest, maar dat hij het Testament in stukken had gescheurd en opgegeten en nu was hij helemaal bedorven. ”Dat is niet zo erg”, zei dr. Moffat, ”ik zal je een ander Testament geven”. ”Och”, zei de man, ’’daarover ben ik niet ongerust; ik vind het niet zo erg, dat de hond het boek heeft vernield, want ik kan een ander kopen, maar het boek heeft de hond bedorven”. ”Hoe zit dat?” informeerde de zendeling en de kaffer antwoordde: ”De hond zal nu van geen enkel nut meer voor mij zijn, omdat hij het Woord van God heeft opgegeten en dat zal maken, hat hij zijn vijanden liefheeft, zodat hij niet meer zal deugen voor de jacht”.
De man veronderstelde dat zelfs een hond nooit het Nieuwe Testament in zich zou kunnen opnemen zonder dat hij zachtmoediger van aard werd. Dit moest waarlijk het geval zijn met allen, die zich voeden met het Evangelie van Christus. Ik zou niet aarzelen om dat verhaal van dr. Moffat na te vertellen en ik zou het natuurlijk gebruiken om te bewijzen, dat er in iemand, wanneer hij de waarheid heeft aangenomen, zoals die in Jezus is, een grote verandering moet plaatsvinden en dat hij nooit meer van enig nut voor zijn oude meester kan zijn.
Toen de priesters probeerden de inboorlingen van Tahiti over te halen tot de roomse leer hadden zij een mooie plaat, waarvan zij hoopten, dat die de mensen zou overtuigen van de voortreffelijkheid van de Kerk van Rome. Er stonden enkele dode houtblokken op: wat stelden die voor? Dat waren de ketters, die in het vuur zouden geworpen worden. En wie waren die kleine takken van de boom? Dat waren de gelovigen.Wie waren die grotere? Dat waren de priesters. En wie waren de volgende? Dat waren de kardinalen. En wie was de stam van de boom? O, dat was de paus! En de wortel, wie stelde die voor? O, de wortel was Jezus Christus! Daarom zeiden de arme inboorlingen: ’’Welnu, wij weten niets van de stam of van de takken, maar wij hebben de wortel en wij zijn van plan die vast te houden en die niet prijs te geven”. Als wij de wortel hebben, als wij Christus hebben, dan kunnen wij spotten met elke aanmatiging en misleiding van mensen.
Deze verhalen kunnen ons aan het lachen maken, maar zij kunnen ook de schrik om het hart doen slaan en het doen stilstaan. Daarom mogen zij met recht worden gebruikt als wapens, waarmee wij de strijd in de veldslagen van de Heere mogen voortzetten.
Ten vijfde ligt er nog een nuttigheid van anekdoten en illustraties in het feit, dat zij het geheugen helpen de waarheid vast te houden. Er wordt een verhaal verteld – hoewel ik voor de waarheid ervan niet kan instaan – van een zekere landman, die door iemand tot de overtuiging werd gebracht, dat alle Londenaars dieven waren. Daarom probeerde hij, toen hij voor de eerste keer naar Londen ging, zijn horloge te beveiligen door het in zijn vestzak te steken en het daarna geheel met vishaken te bedekken. ’’Ziezo”, dacht hij, ”als de een of andere heer mijn horloge tracht te pakken, dan zal het hem lang heugen”. Het verhaal zegt, dat hij al voortwandelend wilde weten hoe laat het was en zijn hand in zijn vestzak stak, terwijl hij in het geheel niet meer aan de vishaken dacht. De uitwerking die dit op hem had kan men zich beter voorstellen dan beschrijven.
Welnu, het komt mij voor, dat een preek altijd zoiets moet zijn als de vestzak van die landman, vol met vishaken, zodat iemand, als hij binnenkomt om te luisteren, een of ander vergeet-mij-nietje zal ontvangen, zoiets als een herinnering, vastgehaakt in zijn oor en misschien in zijn hart en geweten. Als hij precies aan het einde van de preek komt binnenwippen, dan moet in het slot iets zijn, dat hem zal treffen en blijft haken. Zoals wanneer wij wandelen in de velden van onze boeren-vrienden er bepaalde stekels zijn, die ongetwijfeld aan onze kleren blijven haken en er, hoe wij misschien ook borstelen, enige van de overblijfselen van de velden aan onze kleren blijven kleven. Zó moet in iedere preek een haak zitten, die blijft vasthaken bij wie haar horen.
Wat herinnert u zich het best van de preken die u jaren geleden hoorde? Ik waag het te zeggen, dat het een of andere anekdote is, die de prediker verhaalde. Het was misschien een kemachtige uitspraak, maar waarschijnlijker is dat het een treffend verhaal was, dat in de loop van de preek werd verteld. Rowland Hill was kort voordat hij stierf op bezoek bij een oude vriend, die tot hem zei: “Meneer Hill, het is nu vijfenzestig jaar geleden sinds ik u voor het eerst hoorde preken, maar ik weet nog uw tekst en een gedeelte van uw preek.” “O ja”, vroeg de prediker, ’’welk gedeelte van de preek herinnert u zich?” Zijn vriend antwoordde: ”U zei dat sommige mensen, als zij een preek gingen horen, erg kieskeurig waren op de voordracht van de prediker. Daarna zei u: ’Neem aan dat u zou gaan luisteren naar de voorlezing van het testament van een van uw familieleden en dat u een legaat van hem verwachtte, dan zou u er nauwelijks aan denken om de manier, waarop de notaris het testament voorlas, te bekritiseren, maar u zou één en al aandacht zijn om te vernemen of u iets was nagelaten en zo ja, hoeveel.
En dat is de manier om het Evangelie te horen’”. Nu dan, de man zou dat al die vijfenzestig jaar niet hebben onthouden als Hill de stof niet in een vorm van een illustratie had voorgesteld. Als hij had gezegd: ’’Beste vrienden, u moet naar het Evangelie luisteren om zijns zelfs wil en niet alleen om de bekoorlijke welsprekendheid van de prediker of om de verrukkelijke verheven volzinnen, die uw oor strelen”. Als hij het had gezegd op de overdreven mooie manier, zoals sommige mensen dat kunnen, dan ben ik ervan overtuigd, dat de man het zich even lang zou hebben herinnerd als een eend de laatste keer onthoudt dat hij in het water ging en niet langer, want als hij op die wijze had gesproken, zou het zo algemeen zijn. Maar nu hij de waarheid voorstelde op de treffende manier zoals hij dat deed, werd zij vijfenzestig jaar onthouden.
Een Amerikaanse heer verhaalde de volgende anekdote, die nu juist dienen kan tot het doel dat ik op het oog heb en daarom zal ik die aan u doorgeven. Hij zei: ’’Toen ik een jongen was placht ik het verhaal te horen van een kleermaker, die een hoge leeftijd bereikte en zeer rijk werd, zodat hij werd benijd door allen die hem kenden. Maar zijn leven liep ten einde, zoals dat met elk leven het geval is. Omdat hij echter verlangde om de leden van zijn gilde een dienst te bewijzen maakte hij bekend, dat hij op een bepaalde dag graag aan alle kleermakers uit de omgeving het geheim zou meedelen, waardoor zij rijk konden worden.
Een groot aantal van de „ridders van de vingerhoed” kwam opdagen en terwijl zij in een angstige stilte zaten te wachten om de belangrijke onthulling te vernemen, ging hij rechtop in zijn bed zitten en terwijl hij de laatste adem uitblies sprak hij deze korte woorden: ”Leg altijd een knoop in uw draad”. Dat is de reden, broeders, waarom ik u aanbeveel om anekdoten en illustraties te gebruiken, want zij leggen knopen in de draad van uw preek. Wat voor nut heeft het om het einde van de draad door de stof te trekken waaraan u werkt? Was dat toch niet het geval met heel veel preken waarnaar wij hebben geluisterd of met de preken, die wij zelf hebben gehouden? Het grootste gedeelte van wat wij gehoord hebben is door onze gedachten heengegaan, zonder een blijvende indruk achter te laten, en alles wat wij ons herinneren is een of andere anekdote, die door de prediker werd verteld.
Er is een authentiek geval van een man die door een preek werd bekeerd, vijfentachtig jaar nadat hij die had horen uitspreken. Aan het einde van een preek stond Flavel op en inplaats van de gewone zegen uit te spreken zei hij: “Hoe kan ik u met een zegen wegzenden, want velen van u zijn ’Anathema Maranatha’”, omdat u de Heere Jezus Christus niet liefhebt”. Een jongen van vijftien jaar had die merkwaardige uitspraak geleerd en vijfentachtig jaar later, toen hij onder een heg zat, ik meen in Virginia, kwam het gehele toneel hem helder voor de geest alsof het zich maar een dag eerder had afgespeeld, en het behaagde God de woorden van Flavel te zegenen tot zijn bekering. Hij leefde nog drie jaar om er getuigenis van af te leggen, dat hij de kracht van de waarheid in zijn hart had gevoeld.
Ten zesde zijn anekdoten en illustraties nuttig omdat zij dikwijls aandoeningen opwekken. Zij zullen dat echter niet doen als u dezelfde verhalen vele malen telkens weer vertelt. Ik herinner mij, dat ik, toen ik voor het eerst dat prachtige verhaal over „er is nog iemand” hoorde, daar erg om schreide. De arme ziel, zo juist gered, half dood, met slechts enkele lompen aan, toch zei hij: ”Er is nog iemand” die gered moet worden. De tweede keer dat ik het verhaal hoorde vond ik het wel mooi, maar naar mijn gedachten was het toch niet helemaal zo nieuw als de eerste maal.
En de derde keer dat ik het hoorde was ik van gedachte, dat ik het maar liever nooit meer wilde horen. Ik weet niet hoeveel keren ik het nadien heb gehoord, maar ik kan altijd zeggen wanneer het op komst is. De broeder zet zich in postuur, kijkt geweldig plechtig en zegt dan op een graftoon: ”Er is nog iemand” en dan denk ik bij mijzelf: ”Ja, en ik wilde wel dat hij er niet was geweest”, want ik heb dat verhaal al zoveel malen gehoord, dat ik er misselijk en moe van word. Zelfs een goede anekdote kan zó afgezaagd worden, dat zij krachteloos wordt en het geen nut meer heeft haar nog langer te vertellen.
Toch is een levendige illustratie beter geschikt om een beroep te doen op de gevoelens van uw hoorders dan een uitvoerige omschrijving dat zou kunnen. Toen Beecher
een mooie, jonge slavin met haar handboeien aan op zijn preekstoel bracht deed hij meer voor de bestrijding van de slavernij dan hij met de welsprekendste redevoering zou hebben gedaan. Waaraan wij in deze tijd behoefte hebben is niet het luisteren naar lange voorlezingen over een of ander droog onderwerp, maar het horen naar iets praktisch, een of ander feit, dat past bij onze alledaagse redenering en wanneer wij dat doen, dan wordt ons hart spoedig ontroerd.
Ik twijfel er niet aan, dat de aanblik van een sterfbed de mensen meer zal ontroeren dan het prachtige boek, dat Drelincourt over de dood heet, een boek dat naar mijn gedachte niemand ooit heeft kunnen uitlezen. Misschien zijn er voorbeelden van personen, die daartoe een poging hebben gedaan, maar ik geloof dat zij lang voordat zij het einde hebben bereikt, in een staat van schijndood of slaapziekte zijn geraakt en dat zij gewreven moesten worden met warme flanel. En voor dat zij konden bijkomen moest het boek een heel eind worden weggelegd. Als u Drelincourt over de dood niet hebt gelezen, dan geloof ik toch te weten wat u wél hebt gelezen, namelijk het spookverhaal, dat aan het slot van het boek er nog is bijgevoegd.
Het boek werd niet verkocht: de hele oplaag lag op de planken van de boekverkoper toen Defoe het verzonnen verhaal schreef, getiteld: ” Een waar verhaal van de verschijning van mevrouw Veal na haar dood aan mevrouw Bargrave”. Daarin wordt Drelincourt over de dood door de geestverschijning aanbevolen als het beste boek over dit onderwerp. Dit verhaal bevat geen spoor of schaduw van waarheid; het was geheel een stuk verbeelding. Maar het werd aan het einde van het boek er bijgevoegd en toen werd de gehele uitgave spoedig opgeruimd en er waren er nog meer van nodig. Zoiets kan zeer dikwijls met uw preken het geval zijn. U moet de mensen vertellen wat werkelijk is voorgevallen en dan zult u hun aandacht vasthouden en hun hart treffen.
Velen zijn tot zelfopoffering gebracht door het verhaal van de Hernhutters in Zuid-Afrika, die een groot omheind stuk grond zagen, waarop mensen wegteerden door melaatsheid, sommigen zonder armen, anderen zonder benen. Deze Hernhutters konden het Evangelie niet prediken aan de arme melaatsen zonder zich voor hun gehele leven onder hen te begeven om met hen weg te teren, maar zij deden het. Twee anderen van die edele groep broeders verkochten zich als slaaf in West-Indië, opdat het hun mogelijk zou zijn voor de slaven te prediken. Wanneer u zulke voorbeelden van onbaatzuchtigheid en toewijding bij het zendingswerk kunt aanwijzen, dan zal dat meer een geest van enthousiasme voor de buitenlandse zending wakker roepen dan al uw nauwkeurig beredeneerde argumenten dat ooit zouden kunnen doen.
Wie heeft niet de kracht gehoord en gevoeld van het verhaal van de twee mijnwerkers? Toen de mijnschacht in brand stond en er maar één kon ontkomen, schreeuwde de christen zijn onbekeerde kameraad toe: “Vlucht terwille van je leven, want als jij sterft ben je verloren, maar als ik sterf is alles met mij in orde; ga jij dus maar”
Het plan van de dwaas heb ik óók nu en dan gebruikt als een treffende illustratie. Er was een bootje dat verging en de man die erin zat trachtte naar de kust te zwemmen, maar de stroom was hem te sterk. Toen hij na een uur verdronken was zei iemand: ”Ik had hem kunnen redden”. Toen men hem vroeg hoe hij hem had kunnen redden ontvouwde hij een plan, dat het voortreffelijkste en meest mogelijke leek en waardoor de man ongetwijfeld gered had kunnen worden, maar ongelukkigerwijze was hij op dat tijdstip al verdronken! Zo zijn er enkelen die steeds iets te laat zijn met hun wijsheid, enkelen, die misschien, wanneer deze of gene de weg is gegaan van al wat leeft, bij zichzelf moeten zeggen: ”Wat had ik niet voor hem kunnen doen als ik mij tijdig met hem had bemoeid?” Broeders, laat deze anekdote ons allen eraan herinneren, dat wij moeten trachten wijs te zijn in het winnen van zielen voordat het te laat is hen van het eeuwig verderf te redden.
Ten zevende en tenslotte: anekdoten en illustraties zijn buitengewoon nuttig omdat zij het oor van de volkomen onverschilligen treffen. Elke preek moet iets bevatten voor dit soort mensen en dan is een anekdote uitstekend geschikt om het oor van de zorgelozen en goddelozen te treffen. Wij begeren inderdaad hun behoud en wij willen op alle mogelijke manieren onze val van lokaas voorzien, waarmee wij hen voor Christus kunnen vangen. Wij kunnen niet verwachten dat onze jongemensen komen luisteren naar geleerde verhandelingen over de leer, die in het geheel niet worden versierd met iets, dat hun onrijpe zielen belang inboezemt. Ja, zelfs van volwassen mensen kan niet worden verwacht, dat zij na de zware arbeid van de week, terwijl sommigen van hen nog op de zondagmorgen bezig zijn, aandacht schenken aan lange, profetische toespraken, die door geen enkele anekdote worden onderbroken.
Lieve mensen nog aan toe! Wat heb ik een medelijden met die onpraktische broeders, die niet schijnen te weten tot wie zij preken! ”Och”, zei eens een broeder, ’’telkens wanneer ik preek weet ik niet waarheen ik moet kijken en daarom kijk ik maar naar de ventilator”. Nu zit daar niemand boven in de ventilator. Men kan ook niet veronderstellen, dat er iemand zit, behalve dat misschien de engelen van de hemel daar luisteren om de woorden van de waarheid te horen. Een dominee moet niet preken vóór de mensen, maar regelrecht spreken tot hen. Laat hij hen goed aankijken en zo mogelijk geheel doorzoeken en hen als het ware goed opnemen en erop letten, wat voor indruk zij maken, om dan zijn boodschap bij hen aan te passen.
Ik heb dikwijls een of andere arme kerel in het gangpad van de Tabernakel zien staan. Hij ziet eruit als een spreeuw die in een kerk terecht is gekomen en die er niet meer uit kan! Hij kan er niet achter komen wat voor een dienst het is; hij begint te tellen hoeveel mensen er op de eerste rij van de galerij zitten en allerlei gedachten spelen door zijn hoofd. Nu wil ik zijn aandacht trekken. Hoe moet ik dat doen? Als ik een tekst uit de Schrift aanhaal, dan weet hij misschien niet wat die betekent en het is mogelijk, dat hij er geen belangstelling voor heeft. Zal ik een weinig Latijn in de preek mengen of het oorspronkelijke Hebreeuws of Grieks van mijn tekst aanhalen? Dat heeft voor zo iemand geen zin.
Wat moet ik doen? O ja, ik ken een verhaal, dat naar ik geloof voor hem juist geschikt zal zijn. Daar komt het en de man kijkt helemaal niet meer naar de galerij, maar hij vraagt zich af, waar de prediker het over heeft. Er wordt iets gezegd dat zo nauwkeurig bij zijn toestand past, dat hij zich begint af te vragen, wie die dominee iets over hem heeft verteld en hij denkt: ”Ik weet het al, mijn vrouw gaat soms naar deze man luisteren en dus heeft zij hem alles van mij verteld!” Dan wordt hij nieuwsgierig om meer te horen en terwijl hij naar de prediker opziet en luistert naar de waarheid die wordt verkondigd, dringt de eerste lichtstraal over goddelijke zaken tot hem door.
Maar als wij waren doorgegaan met onze regelmatige toespraak en niet van onze koers waren afgeweken, dan kan ik niet zeggen wat er misschien van die man geworden was. ”Men zegt dat ik afdwaal”, zegt Rowland Hill in een preek, die ik deze namiddag heb gelezen, ”men zegt dat ik afdwaal, maar dat komt omdat gij afdwaalt en dan ben ik wel verplicht achter u af te dwalen. Men zegt dat ik mij niet aan mijn tekst houd, maar Gode zij dank houd ik mij altijd aan mijn onderwerp en dat is: het winnen van uw zielen en u brengen naar het kruis van Jezus Christus!”
Bertram illustreert op passende wijze de manier waarop mensen opgaan in aardse zorgen door het verhaal te vertellen van de kapitein van een walvisvaarder, bij wie hij belangstelling trachtte op te wekken voor de dingen van God en die zei: ”Het haalt niets uit, meneer; uw gepraat zal op mij geen enkele uitwerking hebben. Ik kan niet luisteren naar wat u zegt of het onderwerp begrijpen waarover u spreekt. Ik ben van huis gegaan om te trachten walvissen te vangen. Ik heb een jaar en negen maanden uitgekeken naar walvissen, meneer, en ik heb nog steeds geen walvis gevangen.
Ik heb deze zee doorploegd op zoek naar walvissen. Wanneer ik naar bed ga droom ik van walvissen en wanneer ik des morgens opsta, dan ben ik benieuwd of op die dag walvissen gevangen zullen worden. Er zit een walvis in mijn hart, meneer, een walvis in mijn hoofd en het haalt voor u niets uit om met mij over wat anders dan over walvissen te praten”. Zo hebben mensen hun zaak in hun hoofd en in hun hart. Zij willen fortuin maken en stil gaan leven. Of in een ander geval hebben zij een gezin met kinderen groot te brengen en Suzanna zal gaan trouwen en John moet een betrekking zien te krijgen. Het haalt voor u niets uit tot hen te spreken over de dingen van God, tenzij u de walvissen kunt verdrijven, die blijven rondspartelen en plonsen.
Er is misschien een koopman die zojuist zat te denken aan een hoge rekening of een ander heeft het gebouw rondgekeken en een stuk lint van een bijzondere kleur opgemerkt en hij denkt: ”Ja, ik had een grotere voorraad van dat soort dingen moeten inslaan. Ik zie dat ze in de mode komen!” Of het kan zijn dat een van de hoorders zijn buurman in het oog heeft gekregen en eraan denkt, dat hij hem morgen een bezoek moet brengen. En zo zijn de gedachten van de mensen bezig met allerlei onderwerpen behalve met dat, waarover de prediker spreekt. U vraagt mij hoe ik weet, dat dit het geval is. Wel, dat weet ik, omdat ik mijzelf aan hetzelfde misdrijf
heb schuldig gemaakt. Ik bespeur dat dit gebeurt wanneer ik zit te luisteren naar een andere broeder die preekt. Wanneer ik sta te preken denk ik niet, dat ik het er zo goed afbreng. Soms echter, wanneer ik het land inga en de morgen- en avonddiensten waarneem en dan in de namiddag een ander hoor, denk ik: ’’Werkelijk, toen ik daarboven stond meende ik, dat ik een stijve staak was, maar nu! Ik wilde alleen maar dat het mijn beurt was! ’’Welnu, het is zeer verkeerd zulke gedachten in ons hart te laten opkomen, maar omdat wij geneigd zijn af te dwalen moet de prediker anekdoten en illustraties op de preekstoel brengen en die gebruiken als spijkers om de aandacht van de mensen aan het onderwerp van zijn preek te bevestigen.
Paxton Hood zei eens in een lezing die ik hem hoorde houden: ’’Sommige predikers verwachten te veel van hun hoorders. Zij nemen een aantal waarheden mee naar de preekstoel, zoals iemand een bak met spijkers naar boven draagt en dan nemen zij er een spijker uit in de veronderstelling, dat de gemeente uit palen bestaat en zij verwachten, dat hij uit zichzelf in die paal gaat. Dat nu is niet de manier waarop het moet gebeuren. U moet uw spijker nemen en hem recht tegen de paal houden, hem erin hameren en hem dan aan de andere kant omklinken.
Zo kunt u verwachten dat de grote Meester van de verzamelingen de spijkers zó vastzet, dat zij er niet meer uitvallen.” Zó moeten wij proberen de waarheid in de mensen te krijgen, want zij zal er nooit uit zichzelf ingaan en wij moeten bedenken, dat het hart van onze hoorders niet openstaat als een kerkdeur, zodat de waarheid binnen kan gaan en haar plaats kan innemen en op haar troon kan zitten om daar te worden aangebeden. Nee, wij moeten de deuren dikwijls met grote kracht openbreken en de waarheid op plaatsen dringen, waar zij aanvankelijk geen welkome gast zal zijn, maar waar zij later, hoe beter zij wordt gekend, des te meer zal worden bemind.
Illustraties en anekdoten zullen er veel toe bijdragen een weg te banen, waarlangs de waarheid kan binnenkomen en dat zullen zij doen door het oor te treffen van de onverschilligen en onachtzamen. Wij moeten proberen te zijn als Whitefield, van wie een scheepsbouwer zei: ’’Wanneer ik iemand anders hoorde preken heb ik altijd een schip kunnen bouwen van voor- tot achtersteven, maar als ik naar Whitefield luister, dan kan ik zelfs de kiel niet leggen”.
En iemand anders, een wever, zei: ’’Wanneer ik in de kerk was heb ik dikwijls uitgerekend hoeveel weefgetouwen het kerkgebouw zou kunnen bevatten, maar wanneer ik luister naar die man, dan vergeet ik heel mijn weverij”. U moet ernaar streven, broeders, om de mensen de dingen die betrekking hebben op deze wereld te doen vergeten, doordat u het geheel van de goddelijke waarheid doorweeft met de gebeurtenissen van alle dag en dat zult u doen door een weloverwogen gebruik van anekdoten en illustraties.
Welnu, heren, deze zeven redenen: dat zij de belangstelling van de geest opwekken en ons zeker doen zijn van de aandacht van onze hoorders; dat zij de prediking helder en levendig maken; dat zij sommige moeilijke gedeelten verklaren voor hen, die traag van begrip zijn; dat zij het redeneervermogen van sommige geesten te hulp komen; dat zij een hulpmiddel zijn voor het geheugen; dat zij aandoeningen opwekken en dat zij het oor van de zorgelozen treffen; zij hebben mij allang verzoend met het gebruik van anekdoten en illustraties en ik denk, dat ook u zich met het gebruik ervan zult verzoenen.
Tegelijkertijd moet ik herhalen wat ik al eerder heb gezegd: wij moeten ervoor zorgen, dat onze anekdoten en illustraties niet lijken op lege vaten, waar niets in zit. Van onze preken moet men waarlijk niet kunnen zeggen, wat door een zekere dame werd gezegd, aan wie, nadat zij een geestelijke had horen preken, werd gevraagd wat zij van de preek dacht en of die niet zeer bezielend was. ’’O ja”, antwoordde zij, ”het was een en al bezieling, maar er zat helemaal geen lichaam in”.
Er moet een „lichaam” zitten in elke preek, een wezenlijk gezonde leer, een passende onderwijzing voor onze hoorders, die ze mee naar huis kunnen nemen. Niet alleen verhalen om hen aangenaam bezig te houden, maar degelijke waarheid, die in het hart moet worden opgenomen en in dit leven in praktijk moet worden gebracht. Als dit het geval zal zijn met uw preken, mijn geliefde broeders, dan zal ik deze middag tot u niet tevergeefs hebben gesproken over het nut van anekdoten en illustraties.