Een Gemene Man
11 juni
Pinksteren
8 juni
Gebed en Eenvoud
6 juni
De Zeer Gewenste Man
5 juni
De Leeuwenkuil
4 juni
Toen Spurgeon in de winter van 1853 voor het eerst bij de New Park Street Chapel aankwam, was de kerk op sterven na dood. Maar in de komende jaren zou God door de prediking van het Woord een opmerkelijk werk doen. Met de duizenden die naar Spurgeons bediening werden getrokken, zou het aantal leden van de kerk drastisch groeien, er werden ouderlingen aangesteld, en de kerk zou een stuwende kracht worden voor evangeliebediening over de hele wereld. Vanuit de visie dat de kracht van Gods Woord stervende kerken nieuw leven in kan blazen, werd het Pastors College opgericht. Vanaf het begin was het plan van Spurgeon 'niet alleen om studenten op te leiden, maar ook om kerken te stichten,' en dit omvatte zowel het stichten als het inblazen van nieuw leven in kerken. Naarmate de bevolking in Londen zich in de 19e eeuw van de stad naar de buitenwijken verplaatste, begonnen de stedelijke gemeenten te slinken. Jonge predikanten voelden zich meer aangetrokken tot kerken in de buitenwijken dan tot de gevestigde kerken in de stad. Spurgeon zelf erkende dat 'de opwekking en het herstel van een oude kerk vaak moeilijker is dan het stichten van een nieuwe.' Tegelijkertijd moedigde Spurgeon ...
Ik heb mensen de geschiedenis horen vertellen van hun bekering en van hun geestelijk leven op een wijze, die mij deed gruwen van hen en van hun geschiedenis, want zij hebben van hun zonden gesproken alsof zij roemden in de grootheid van hun misdaad; en zij hebben van de liefde Gods gesproken, niet met een traan van dankbaarheid in hun oog, niet met de eenvoudige dankzegging van een waarlijk verootmoedigd hart, maar alsof zij zichzelf evenzeer verhoogden als zij God verhoogden. O, als wij de geschiedenis verhalen van onze eigen bekering, dan wens ik dat dit geschiedt met diepgevoelde smart, daar wij gedenken aan hetgeen wij geweest zijn, en tevens met de grootste blijdschap en dankbaarheid, daar wij beseffen, hoe weinig wij deze dingen hebben verdiend. Ik heb eens gepreekt over bekering en verlossing en ik had een gevoel — zoals predikers dikwijls hebben — dat mijn woorden droog waren, mijn rede saai was, en mijn hoorders zich dus stellig moesten vervelen. Maar plotseling kwam de gedachte bij mij op: ’Maar je bent zelf een arm, verloren zondaar; verhaal hetgeen jezelf hebt ontvangen; spreek van de genade Gods zoals je gelooft haar zelf te ervaren’. Ach, toen werden mijn ogen ...
In zevenenvijftig jaar heeft Charles Spurgeon arbeid verricht voor drie mensenlevens. Elke week preekte hij vier tot tien keer, las zes omvangrijke boeken, herzag preken voor publicatie, gaf lezingen en was redacteur van een maandblad. In zijn vrije tijd schreef hij zo'n 150 boeken. Spurgeon leidde de grootste protestantse kerk ter wereld (hij kende alle 6.000 leden bij naam), gaf leiding aan een theologische hogeschool, leidde een weeshuis en hield toezicht op zesenzestig christelijke liefdadigheidsinstellingen. Ik wenste wel dat van ons ook gezegd kon worden dat we geen uur van onze tijd verspild hebben, noch een uur tijd van anderen. Spurgeon was ook een vader en echtgenoot. Zijn gezin leed niet onder zijn bediening. Het is dan misschien ook interessant om te weten hoe Spurgeon zijn week indeelde. Onderstaand zien wij Spurgeon's dagelijkse agenda die is overgenomen uit zijn Autobiografie. Maandag Vroeg opstaan, stenotypische transcriptie van de preek van gisteren nakijken. Brieven en persoonlijke correspondentie schrijven/dicteren. Na de lunch, herziening van de eerste versie van de preek, dan naar de drukker sturen. 17:30 - 19:00 uur, de gebedsdienst leiden in de Tabernakel. Gesprekken voeren voor lidmaatschap in de Tabernakel. Preken in de late avonddienst van de Tabernakel. Dinsdag Vroeg opstaan, tweede versie ...
De dienaar is niet verantwoordelijk voor zijn succes. Hij is wel verantwoordelijk voor de boodschap die hij brengt; hij moet verantwoording afleggen over zijn leven en zijn daden; maar hij is niet verantwoordelijk voor andere mensen. Ook al zou ik alleen maar Gods Woord prediken en al zou er nooit iemand gered worden, dan nog zou de Koning zeggen: Goed gedaan, gij goede en getrouwe dienaar! Al zou ik slechts mijn boodschap brengen en al zou er niemand luisteren, dan nog zou Hij zeggen: U hebt de goede strijd gestreden: ontvang uw kroon. U kent de woorden uit de tekst: Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan. Dit zal gebeuren, als ik u slechts vertel hoe een dienaar van het Evangelie in de Bijbel genoemd wordt. Soms wordt hij een ambassadeur genoemd. Nu, waarvoor is een ambassadeur verantwoordelijk? Hij gaat naar een land als gevolmachtigde; hij spreekt in termen van vrede; hij gebruikt al zijn talenten voor zijn meester; hij probeert duidelijk te maken dat oorlog schadelijk is voor de voorspoed van de verschillende landen; hij ijvert voor de vrede, maar de andere koning weigert die hooghartig. ...
Mijn geliefde broeder, u kunt niet nuttig zijn in de bediening, als u niet bereid bent om een dwaas, een dief, of zelfs een duivel genoemd te worden! U zult uw werk nooit goed kunnen uitoefenen als u bang bent om bekogeld te worden. De ware prediker vindt zijn preekstoel vaak als een plaats, die weinig te verkiezen is boven een schandpaal. Maar hij is er tevreden mee om daar te staan omdat hij weet dat al de scheldwoorden en de godslastering die hem overkomen, slechts het middel is waarmee de wereld zijn erkenning en bewijs geeft van een door God gezonden man. Oh! Rust op het verbond dat gemaakt is in genade, hou vast aan het verbond waartoe Christus u heeft gebracht om met Hem te maken. Wees vastbesloten, dat zelfs al zou Hij uw vreugde, uw troost en uw rust wegnemen, u ernaar zal staan om het verbond met Hem te houden.
Het grote doel van het christelijk predikambt is de eer van God. Of er zielen worden bekeerd of niet, als Jezus Christus getrouw wordt gepredikt, dan heeft de prediker niet tevergeefs gearbeid, omdat hij een welriekende reuk is voor God zowel in hen, die verloren gaan, als in hen, die worden gered. Maar toch is het in de regel zó, dat God ons heeft uitgezonden om te prediken met de bedoeling, dat de mensenkinderen met Hem mogen worden verzoend door het Evangelie van Jezus Christus. Soms kan een prediker van de gerechtigheid, gelijk Noach, gestadig arbeiden en niemand buiten zijn eigen familiekring in de ark der behoudenis brengen; en een ander kan, evenals Jeremia, vruchteloos wenen over een onboetvaardig volk; maar meestal is het werk van de prediking erop gericht om de hoorders te redden. Het is wel onze taak ook te zaaien op steenachtige grond, waar geen vrucht onze moeite beloont, maar toch behoren wij uit te zien naar een oogst en ons te bedroeven als die niet te rechter tijd wordt gezien. De eer van God is dus ons voornaamste doel en wij trachten dat te bereiken door de heiligen op te bouwen en de zondaren te redden. ...
Ieder Christen, die daartoe bekwaam is, heeft het recht om het zaad van het Evangelie uit te strooien. Meer dan dat: hij heeft niet slechts het recht, maar het is zijn plicht, dit levenslang te doen, Openb. 22:17. De verbreiding van het Evangelie is toebetrouwd niet aan een enkele, maar aan al de discipelen van de Heere Jezus Christus. Naar de maat der genade, hem door de Heilige Geest geschonken, is ieder van hen verplicht in zijn tijd en generatie het Evangelie te brengen zowel aan de Kerk als onder ongelovigen. Dit geldt niet alleen voor de mannen, maar ook voor de vrouwen. De gelovigen, mannen zowel als vrouwen, zijn allen gehouden, wanneer ze door Gods genade daartoe bekwaamd worden, het uiterste te doen om de kennis van de Heere Jezus Christus te verbreiden. Onze dienst behoeft echter niet altijd de speciale vorm van prediking aan te nemen - in bepaalde gevallen moet het stellig niet, zoals bijvoorbeeld bij de vrouwen, aan wie de openbare onderwijzing uitdrukkelijk verboden is, 1 Tim. 2:12; 1 Cor. 14:34. Wanneer we de bekwaamheid tot prediken bezitten, behoren we die ook in praktijk te brengen. Maar ik handel in deze lezing niet over een prediking ...
Preken behoren een werkelijk leerzame inhoud te hebben en de onderwijzing moet degelijk, deugdelijk en overvloedig zijn. We betreden de kansel niet om maar wat te praten: we hebben onderricht te geven in zaken van het allerhoogste belang en kunnen het ons niet veroorloven aardige onbenulligheden te vertellen. De voorraad van onze onderwerpen is nagenoeg onbeperkt en daarom zijn we niet te verontschuldigen als onze preken afgezaagd en zonder inhoud zijn. Zo we spreken als gezanten van God, zullen we nooit te klagen hebben over gebrek aan stof, want onze boodschap is zeer overvloedig. Het volle evangelie moet van de preekstoel worden voorgesteld. Het geloof, eenmaal aan de heiligen overgeleverd, moet door ons in zijn volle omvang worden verkondigd. De waarheid, zoals ze in Jezus is, moet duidelijk worden verklaard, zodat de gemeente de blijde boodschap niet slechts hoort, maar ook kent. We dienen niet het altaar van ”de onbekende God”, maar we spreken tot hen, die Hem aanbidden van Wie geschreven staat: ’’Daarom vertrouwen op U, wie Uw naam kennen”. Een preek goed in te delen is een nuttige kunst, maar hoe moet het, als er niets is om te verdelen? Hij, die alleen maar een indeling maakt, is ...
Ik heb een onderwerp gekozen, waarover moeilijk iets valt te zeggen, dat al niet dikwijls eerder is gezegd, maar omdat het een thema is van het hoogste belang, verdient het aanbeveling er meermalen bij stil te staan. Zelfs al brengen wij alleen maar oude dingen naar voren en verder niets, dan kan het verstandig zijn, die in uw herinnering terug te roepen. Ons onderwerp is: de Heilige Geest in verband met ons ambt, of: het werk van de Heilige Geest met betrekking tot onszelf als dienaren van het Evangelie van Jezus Christus. Ik geloof in de Heilige Geest. Nadat wij deze zin hebben uitgesproken als een geloofsbelijdenis, hoop ik, dat wij hem ook kunnen herhalen als een oprechte uitspraak van onszelf, die ons door persoonlijke ervaring op de lippen wordt gelegd. Voor ons zijn de tegenwoordigheid en het werk van de Heilige Geest de grond van ons vertrouwen wat de wijsheid en het hoopvolle van ons levenswerk betreft. Als wij niet hadden geloofd in de Heilige Geest, dan zouden wij ons ambt al lang hebben neergelegd, want „wie is tot deze dingen bekwaam?” Onze hoop op resultaat en onze kracht om het ambtelijk werk voort te zetten, ligt in ons ...
Zaai uw zaad in de morgenstond, en trek uw hand des avonds niet af. Prediker 11:6a Ieder die in zijn hart kennis heeft van Gods genade, kan het zaad van het Woord zaaien. Hij kan anderen onderwijzen. We hebben niet allemaal dezelfde gaven ontvangen. De een krijgt tien talenten, de ander één. We hebben ook niet allemaal dezelfde mogelijkheden om het zaad van het Woord te zaaien. De een leeft stil en teruggetrokken, de ander heeft soms grote en verstrekkende invloed. Toch is er in Gods huisgezin geen enkele kinderhand die geen zaadkorreltjes kan laten vallen in de akker. Niemand hoeft ledig op de markt te staan. Er is werk voor iedereen, passend bij de talenten die we hebben. Elk mens die door genade verlost is heeft de heilige taak om te zaaien. En laat ze het doen! Dan zal ze het goedkeurende woord van de Meester ontvangen: ‘Zij hebben gedaan wat zij konden.’ Het zaaien van het Woord ligt binnen de gave van iedere gelovige. Of het nu een moeder in haar gezin betreft, een meisje of jongen op school, een timmerman in de werkplaats of een verpleegkundige onder de zieken. En al hebt u maar weinig gelegenheid om iets ...
Men geeft vrij algemeen toe, dat preken op een verstandige manier versierd mogen worden met een behoorlijk aantal illustraties, maar anekdoten worden door hen, die al te zedig zijn op de preekstoel, nog steeds met een zekere mate van argwaan beschouwd. Zij zullen ver genoeg afdalen om een zinnebeeld aan te halen, zij zullen zich verwaardigen om dichterlijke beeldspraak te gebruiken, maar zij kunnen zich niet ertoe verlagen om een eenvoudig, huiselijk verhaal te vertellen. Zij zouden waarschijnlijk in vertrouwen tot hun jongere broeders zeggen: ’’Wacht u ervoor uzelf en uw ambt te verlagen door anekdoten te vertellen, die vooral door ordinaire en onopgevoede mensen worden gewaardeerd.” Wij zouden daar niet tegen in willen gaan door iedereen aan te sporen overvloedig te zijn met verhalen, want er behoort onderscheid gemaakt te worden. Het wordt graag toegegeven, dat er nuttige en bewonderenswaardige vormen van welsprekendheid zijn, die zouden worden ontsierd door een eenvoudig verhaal, en er zijn achtenswaardige broeders, wier aard hun nooit zou toestaan een verhaal te vertellen, omdat dit blijkbaar niet bij hun denkwijze zou passen. Ten aanzien van dezen willen wij zelfs niet stilzwijgend zinspelen op een veroordeling, maar wanneer wij ons bezighouden met anderen, die schijnbaar iets ...
Veel schrijvers over de Homiletiek veroordelen in krasse termen zelfs het zo nu en dan geestelijk verklaren van een tekst' “Kies teksten”, zeggen zij, ”die een duidelijke, letterlijke betekenis hebben; wijk nooit af van de voor de hand liggende bedoeling van het Schriftgedeelte; veroorloof uzelf nooit het aan te passen aan eigen bedoeling. Dat is een kunst van kunstmatig gevormde mensen, een kwakzalvershandigheid, een waardeloze vertoning van slechte smaak en onbeschaamdheid.” Ere, wie ere toekomt, maar ik vraag nederig verlof, te mogen verschlilen van deze geleerde opinie, daar ik geloof, dat ze meer gezocht dan juist, meer opvallend dan waar is’. Men kan werkelijk heel wat goeds bereiken door zo nu en dan eens vergeten, vreemde, opvallende, ongebruikelijke teksten te nemen. Als we ons beroepen op een jury van praktische predikers, die vrucht op hun arbeid hebben gezien, geen theoretici maar mannen, die werkelijk deelnemen aan de strijd, dan zal naar mijn overtuiging de meerderheid op onze hand zijn. Het is mogelijk, dat de geleerde rabbi’s van deze generatie te verheven en te hemels zijn om af te dalen tot mensen van lagere rang, maar wij, die ons niet kunnen beroemen op hoge ontwikkeling, diepzinnige geleerdheid of meeslepende welsprekendheid, achten het ...
We gaan ons thans bezig houden met het onderwerp: de gewone omgang van de dominee, wanneer hij met de mensen in het algemeen verkeert en verondersteld wordt echt op z’n gemak te zijn. Hoe behoort hij zich te midden van zijn medemensen te gedragen? Allereerst en vooral zou ik dit willen zeggen: laat hij zich geen ambtelijk air geven, maar alle plechtigheid, ambtshoogheid, dikdoenerij en aanmatigend optreden vermijden. ’’Mensenkind” is een schone titel, ze werd gegeven aan Ezechiël en zelfs aan Een, Die groter was dan hij. Laat de gezant van de hemel niet anders zijn dan een mensenkind. Hoe eenvoudiger en natuurlijker hij zich voordoet, des te meer zal hij gelijken op dat buitengewone Mensenkind, het heilig Kind Jezus. Laat hij dat goed bedenken. Het komt voor, dat iemand te veel dominéé en te weinig mens probeert te zijn. Maar hoe meer u zich als een echt mens gedraagt, des te meer zult u voldoen aan de eisen, die aan een dienstknecht van de Heere gesteld moeten worden. Onderwijzers en dominees hebben gewoonlijk iets eigenaardigs over zich. Ze zijn, maar dan in een verkeerde zin, ’’niet als andere mensen”. Ze lijken maar al te vaak op gespikkelde vogels, die ...
Het nut van anekdoten en illustraties is velerlei, maar voorzover zij te maken hebben met onze bedoelingen van dit ogenblik kunnen wij de voordelen terugbrengen tot zeven, waarbij wij ons geen ogenblik voorstellen dat dit een volledige lijst zal zijn. Wij gebruiken ze in de eerste plaats om de belangstelling van de geest op te wekken en om zeker te zijn van de aandacht van onze hoorders. Een slaperig gehoor kunnen wij niet verdragen. Een mens die slaapt is voor ons geen mens. Sydney Smith merkt op, dat hoewel Eva werd genomen uit de zijde van Adam terwijl hij sliep, het toch niet mogelijk was op die manier de zonde uit het hart van de mens te bannen. Wij zijn het niet eens met Sijmen, de heggesnoeier en slootgraver, die tegen een christenman met wie hij stond te praten de opmerking maakte: ”Ik hou veul van de zondag, dat doe ik; ik hou veul van de zondag”. ”En hoe komt het datje zoveel van de zondag houdt?” ’’Omdat het een rustdag is, zie je; ik gao naor de oude kerk, ik gao in een bank en ik leg m’n benen d’r op en ik denk nergens meer an”. Het staat ...
Zoals er van David vermeld wordt, dat hij in de hitte van de strijd verslapte, zo zou het van alle dienaren van de Heere gezegd kunnen worden. De meesten van ons kennen hun aanvallen van moedeloosheid. Hoe opgewekt we gewoonlijk ook mogen zijn, we moeten tijden van bedruktheid doormaken. De sterken zijn niet altijd krachtig, de wijzen niet altijd gevat, de dapperen niet altijd moedig en de blijden niet altijd gelukkig. Mogen er hier en daar al mannen van ijzer gevonden worden, aan wie de slijtage geen merkbare schade toebrengt, toch worden ook zij zeer zeker door de roest aangevreten. En wat de gewone mensen aangaat: de Heere weet en doet hen ondervinden, dat zij slechts stof zijn. Omdat ik uit zeer smartelijke ervaring weet, wat een diepe neerslachtigheid betekent, en ik er zelf dikwijls door bezocht word, dacht ik, dat het voor sommigen van mijn broederen vertroostend zou kunnen zijn, als ik mijn gedachten daarover eens meedeelde, opdat jongere mensen niet zouden menen, dat hun iets vreemds overkomt, wanneer zij voor een tijd door moedeloosheid worden terneergedrukt; en opdat bedroefde mensen zouden weten, dat iemand op wie de zon recht vrolijk heeft geschenen, niet immer in het licht gewandeld ...
© Het Spurgeon Archief