In die dagen en te dier tijd, spreekt de Heere, zal Israels ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zij zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze degene vergeven, die Ik zal doen overblijven. Jer. 50:20
Inderdaad een heerlijk woord! Welk een volkomen vergeving wordt hier beloofd aan de zondige naties van Israël en Juda! De zonde zal zó worden weggenomen, dat zij niet zal worden gevonden, zó uitgewist, dat er geen meer zal zijn. Ere zij aan de God van de vergeving! Satan spoort de zonden op, om ons daarvan te beschuldigen, onze vijanden zoeken ze op, opdat zij ze ons ten laste kunnen leggen, en ons eigen geweten zoekt ze op met ziekelijke gretigheid. Maar wanneer de HEERE het kostbaar bloed van Jezus toepast, vrezen wij geen enkele vorm van onderzoek, want “zij zal er niet zijn”, “zij zullen niet gevonden worden”. De HEERE heeft gemaakt, dat de zonden van zijn volk ophouden te bestaan; Hij heeft de overtreding tot een einde doen komen, en een einde gemaakt aan de zonde. Het offer van Christus heeft onze zonden in de diepten van de zee geworpen. Dit doet ons huppelen van vreugde. De reden voor de uitdelging van de zonde ligt in het feit, dat de HEERE zelf zijn uitverkorenen vergeving schenkt. Zijn genadewoord is niet slechts koninklijk, maar ook goddelijk. Hij zegt “kwijtschelding”, en wij ontvangen kwijtschelding. Hij past de verzoening toe, en vanaf dat uur is Zijn volk bevrijd van alle vrees voor veroordeling. Geprezen zij de naam van de zonde-vernietigende God!