Gij zult u naaste liefhebben als uzelf. Matth. 19 : 19
Onze Heiland heeft vaak gepreekt over de zedelijke voorschriften van de wet. Veel van de preken van Christus – en welke preken zijn daarmee te vergelijken? – bevatten niet wat men tegenwoordig ’’Evangelie” noemt. Onze Heiland sprak niet in elke preek over de verkiezing, de verzoening, de inwendige roeping of over de volharding der heiligen. Nee, Hij sprak even vaak over de plichten van een mens en over de kostelijke vruchten van de Geest, die door Gods genade in ons gewerkt zijn. Let op wat ik zojuist gezegd heb. Eerst bent u misschien geschrokken maar als u de vier Evangeliën naarstig leest zult u ontdekken dat ik gelijk heb, als ik zeg dat de Heiland veel tijd doorbracht met de mensen te zeggen wat zij voor elkaar moeten doen. Veel van Zijn preken zijn niet wat onze nauwgezette critici tegenwoordig preken vol zalving en geur zouden noemen; zij zouden zeker niet in de smaak vallen bij de ziekelijke sentimentele christenen die het practische deel van de godsdienst niet belangrijk vinden.
Geliefden, het hoort evengoed tot het werk van Gods dienaar om te preken wat een mens moet doen, als de prediking van de verzoening van Christus; en tenzij hij preekt over de plichten van een mens zal hij nooit zo gezegend worden, dat door zijn prediking een mens daar komt dat hij de schoonheid van de verzoening gaat zien. Tenzij hij soms met de wet dondert en voor Zijn Meester het recht op gehoorzaamheid opeist, zal hij niet waarschijnlijk mensen tot overtuiging brengen – zeker niet die overtuiging die later tot bekering leidt. Ik besef dat mijn preek vanmorgen niet zo zalvend en aangenaam zal zijn voor u die altijd hetzelfde rijtje leerstukken wilt horen, maar daar geef ik weinig om. Deze ruwe wereld heeft soms een bestraffing nodig en als wij de oren van de mensen kunnen bereiken moeten wij hen bestraffen. Als er ooit een tijd was dat uitvoerig over deze tekst gepreekt moet worden, dan is het nu wel. Men vergeet hem zo vaak en men denkt er zo zelden aan. ”Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.
Ik zal allereerst letten op het gebod; ten tweede zal ik proberen enige redenen aan te voeren voor uw gehoorzaamheid. Daarna zal ik enige aanwijzingen geven die uit de wet zelf voortvloeien.
Ten eerste dan het gebod. Het is het tweede grote gebod. Het eerste is; ”Gij zult liefhebben de Heere uw God”. Daar geldt: Gij zult God meer liefhebben dan uzelf. Het tweede gebod is ”Gij zult uw naaste liefhebben”. Daar is de eis enigszins lager, maar toch bij uitstek hoog: ”Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’. Dat is het gebod. Wij kunnen het in drie delen onderverdelen. Wie moet ik liefhebben? Mijn naaste. Wat moet ik doen? Ik moet hem liefhebben. Hoe moet ik dat doen? Ik moet hem even liefhebben als mijzelf.
In de eerste plaats: Wie moet ik liefhebben? Ik moet mijn naaste liefhebben. Onder het begrip naaste moeten wij verstaan: ieder die bij ons is. Het komt van het woord na; dat betekent dichtbij. Dus mensen naast ons en als er iemand bij ons is, is hij onze naaste. De Samaritaan die de gewonde op de weg naar Jericho zag, voelde aan dat deze bij hem in de buurt was en dat hij daarom zijn naaste was en hij verplicht was om hem lief te hebben. ’’Hebt uw naaste lief’. Misschien is hij rijk en u arm en u woont in uw hutje naast zijn herenhuis. U ziet zijn landgoederen, u let op zijn fijn linnen en zijn overdadige kleding. God heeft hem deze gaven gegeven en als hij die niet aan u gegeven heeft, begeer zijn rijkdom niet en hebt geen harde gedachten van hem. Er zullen altijd verschillen zijn in de levensomstandigheden van de mensen; laat dat zo zijn. Wees tevreden met uw eigen lot als u het niet kunt verbeteren. Kijk niet naar uw naaste om te wensen dat hij zo arm is als uzelf en verleen geen hulp aan hem die hem zijn rijkdom wil ontroven om u haastig rijk te maken. Hebt hem lief en u kunt hem niet benijden.
Maar het zou aan de andere kant kunnen zijn dat u rijk bent en arme mensen naast u wonen. Versmaad hen niet uw naasten te noemen. Wees niet te hoogmoedig om toe te geven dat het uw plicht is om zelfs hen lief te hebben. De wereld noemt hen uw minderen. Waarin zijn zij minder? Zij zijn aan u gelijk al is het niet in de plaats in de samenleving. ”God heeft uit enen bloede het hele geslacht van de mensen gemaakt, om op de gehele aardbodem te wonen”. U bent helemaal niet beter dan zij. Het zijn mensen en wat bent u meer? Het zijn misschien mensen in lompen, maar mensen in lompen zijn mensen. En als u een mens bent in scharlaken uitgedost, bent u niet meer dan een mens. Zorg ervoor uw naaste lief te hebben, ook al loopt hij in lompen; veracht hem niet al is hij aan lager wal geraakt. Hebt uw naaste ook lief, ook al behoort hij tot een andere godsdienst. U vindt dat u tot die kerk behoort die het dichtst bij de waarheid staat en u hebt hoop dat u en de mensen van uw kerk die zo goed denken, zeker zullen zalig worden. Uw naaste denkt er anders over. U zegt dat zijn godsdienst niet zuiver en gezond is; hebt hem toch lief. Laat het verschil geen scheiding maken. Misschien heeft hij gelijk en u ongelijk; wie het meeste liefheeft heeft in de praktijk het meest gelijk. Misschien heeft hij helemaal geen godsdienst. Hij bekommert zich niet om uw God; hij ontheiligt de Sabbat; hij is een verklaard atheïst; hebt hem toch lief. Harde woorden zullen hem niet bekeren, hardvochtige daden zullen van hem geen christen maken. Hebt hem consequent lief. Hij zondigt niet tegen u, maar tegen uw God. Uw God wreekt Zich wel over de zonden tegen Hem begaan; laat dat aan God over. Maar als u hem een goede dienst kunt bewijzen, als u iets vindt waarmee u hem kunt dienen, doe het of het overdag of ‘s nachts is. En als u onderscheid maakt, doe het dan zo: Omdat u niet van mijn godsdienst bent, dien ik u temeer opdat u tot de rechte bekeerd moogt worden; al bent u een ketterse Samaritaan en ik een orthodoxe Jood, u bent toch mijn naaste en ik zal u liefhebben in de hoop dat u uw tempel op Gerizim opgeeft en u komt neerbuigen in Gods tempel te Jeruzalem. Hebt uw naaste lief ondanks verschillen in godsdienst.
Hebt uw naaste lief, al is hij uw tegenstander in uw beroep. Dit zal een motto zijn waarbij u op de beurs of in de handel niet terecht kunt; desniettemin moet ik u, kooplieden en handelslui dat prediken. Onlangs is een jonge man met een winkel begonnen waardoor u vreest schade te lijden. U mag hem geen kwaad doen; u mag niets denken of zeggen om hem schade te berokkenen. Het is uw zaak hem lief te hebben, want hoewel hij in zaken tegenover u staat, is hij toch uw naaste. Er woont een ander naast u die u geld schuldig is en als u alles wat hij u schuldig is afpakt, zult u hem bankroet maken, maar als u hem tegen een beetje rente uw geld laat houden, kan hij wellicht de storm doorstaan en zijn inspanningen beloond zien. Het is uw zaak om hem lief te hebben als uzelf. Laat hem uw geld hebben; laat hem het weer proberen en mogelijk krijgt u uw geld toch en hij is er ook door geholpen. Met wie u ook zaken te doen hebt, hij is uw naaste. Met wie u ook handelt, of hij groter of minder is dan u, hij is uw naaste en de christelijke wet gebiedt u uw naaste lief te hebben. Zij zegt niet slechts dat u hem niet mag haten, maar het zegt u hem lief te hebben. En al dwarsboomt hij u in uw plannen, al hindert hij u om rijk te worden, al ontrooft hij u uw klanten, ja, al legt hij een smet op uw naam, toch zijt gij verplicht hem lief te hebben als uzelf. Deze wet laat geen uitzonderingen toe. Is hij dichtbij u en hebt u met hem te maken? De wet zegt, ”Gij zult hem liefhebben”.
U bent ook gehouden uw buurman lief te hebben, al ergert hij u met zijn zonden. Soms is onze geest overstelpt en ons hart opgezwollen als we de goddeloosheid in onze straten zien. Wij zijn gewend een hoer of een losbol als een vloek uit onze samenleving uit te bannen. Dat is niet goed en ook niet christelijk. We zijn gehouden zelfs zondaren lief te hebben, en hen niet alle hoop te ontzeggen, maar te zoeken zelfs hen te redden. Is iemand een schurk, een dief, of een leugenaar? Ik kan zijn schurkerij niet liefhebben of ik zou zelf een schurk zijn. Ik kan zijn leugenachtigheid niet liefhebben of ik zou onwaar zijn, maar ik ben verplicht hem toch lief te hebben. En hoewel hij mij onrecht aangedaan heeft, toch moet ik geen enkel wraakgevoel koesteren en zoals ik begeer dat God mij vergeeft, zo moet ik hem vergeven. En als hij tegen de landwet zondigt, zodat hij (terecht) gestraft wordt moet ik hem in zijn straf liefhebben; maar ik moet hem niet uit wraak tot gevangenisstraf veroordelen, maar voor zijn bestwil opdat de straf hem tot bekering zou leiden. Ik moet hem zoveel straf geven als passend is, niet als verzoening voor zijn misdaad maar om hem te leren hoe boos het is en hem ertoe te brengen het pad van de misdaad te verlaten. Maar laat mij hem met een traan in het oog veroordelen, omdat ik hem nog steeds liefheb. En als hij in de gevangenis geworpen wordt laat mij er zorg voor dragen dat zijn cipiers hem vriendelijk behandelen en al zou een strenge tucht in de gevangenis nodig zijn, laat die niet te ver gaan, opdat zij niet overga in wreedheid en buitensporig wordt in plaats van nuttig. Ik ben gehouden hem lief te hebben, hoewel hij diep in de misdaad gezonken is en ontaard.
De wet kent geen uitzonderingen. Zij eist mijn liefde voor hem op. Ik moet hem liefhebben. Ik hoef hem niet in huis te nemen. Ik hoef hem niet te behandelen als een familielid. Een bepaalde vriendelijkheid kan onverstandig zijn als ik zie dat daardoor anderen geruineerd worden en ik met ondeugd beloond word. Ik ben verplicht om toornig op hem te zijn, daar ik rechtvaardig ben, maar ik moet mijn hart niet voor hem sluiten, want hij is mijn collega-mens. Hoewel de duivel zijn gezicht bevuild heeft en zijn vergif in zijn mond spuwt zodat hij niet zonder vloeken kan spreken, ook al gaan zijn voeten snel zijn om bloed te vergieten, toch is hij een mens en als mens is hij mijn broeder en als broeder ben ik gehouden hem lief te hebben. Als ik door te bukken hem kan opheffen tot een zekere zedelijke waardigheid, ben ik verkeerd bezig als ik dat niet doe, want ik ben gehouden hem lief te hebben zoals ik mijzelf liefheb. Gave God dat deze wet volledig zijn loop had. Toehoorders, u hebt uw naasten niet lief; dat weet u. U hebt nauwelijks liefde voor de mensen die naar dezelfde kerk gaan. U zou er vast niet aan denken hen lief te hebben die anders denken als u. Dat zou een al te vreemde liefde zijn. Wel, u hebt nauwelijks uw broers en zusters lief. Sommigen onder u hebben slaande ruzie met hen die dezelfde borst gezogen hebben. Hoe kan ik verwachten dat u uw vijanden liefhebt als u uw vrienden niet liefhebt? Sommigen zijn hier gekomen die boos zijn op hun ouders en hier is een broer die boos is op zijn zuster om iets wat ze gezegd heeft voor hij van huis ging. O, als u uw broers en zusters haat bent u erger dan een heiden en een tollenaar. Hoe kan ik verwachten dat u dit hoge en machtige gebod: ’’Hebt uw naasten lief’ zult gehoorzamen? Maar of u gehoorzaamt of niet, ik moet het preken en niet aanpassen aan de smaak van een tegensprekend geslacht. Ten eerste zijn we verplicht om alle mensen lief te hebben en te eren, alleen al omdat het mensen zijn. Verder moeten we hen liefhebben die bij ons wonen, niet om hun goedheid of om een dienst die ze ons zouden kunnen bewijzen, maar enkel omdat de wet het eist en het onze naasten zijn. ’’Hebt uw naasten lief als uzelf’.
Maar, wat moet ik dan voor mijn naaste doen? Hebt hem lief het is een hard woord – hebt hem lief. ”Wel, ik geloof,” zegt iemand, ”ik zeg nooit een onvriendelijk woord tegen een van mijn naasten. Ik weet niet of ik ooit iemands eer aangetast heb. Ik pas er wel voor op om mijn naaste schade te berokkenen. Als ik zaken doe laat ik mijn concurrentiegeest nooit mijn liefde omverwerpen. Ik probeer niemand te kwetsen”. Beste vriend, dat is goed zover het strekt, maar het gaat niet de hele weg. Het is niet genoeg om te zeggen dat u uw naaste niet haat, u moet hem lief hebben. Als u hem op straat ziet is het niet voldoende dat u hem niet in de weg loopt en hem niet omver loopt. Het is niet voldoende dat u hem ‘s nachts niet lastig valt en hem in zijn nachtrust niet stoort. Het is geen negatief maar een positief gebod. Het gaat niet om niet doen, het gaat om het doen. U mag hem weliswaar niet benadelen, maar als u dat gedaan hebt hebt u nog niet alles gedaan. U behoort hem lief te hebben. ”Wel,” zegt er een, “als mijn naasten ziek zijn; als ze arm zijn, neem ik een stuk vlees en stuur het hun, opdat zij ook wat te eten hebben en kunnen aansterken, en als zij straatarm zijn, geef ik mijn geld opdat er voor hen gezorgd wordt”. Ja, maar dit kunt u doen en hen toch niet liefhebben. Ik heb gezien dat men aan een arme liefdadigheid bewees zoals men een hond een bot toewerpt; er was geen liefde in. Ik heb gezien dat men geld gaf aan iemand die het nodig had, met nog niet de helft van die wellevendheid van waarmee men een paard hooi geeft. ’’Hier is het; u hebt het nodig. Ik veronderstel dat ik het u moet geven, anders zal men mij niet vrijgevig vinden. Pak het maar; jammer dat u hier gekomen bent. Waarom ga je niet ergens anders heen? Ik word steeds door armoedzaaiers achtervolgd”. O, dat is geen naastenliefde en zo zal hij u niet liefhebben. Als we hem met een vriendelijk woord hadden afgewezen, zou hij ons meer liefgehad hebben, dan als we hem op onvriendelijke manier wat gegeven hadden. Nee, al voedt u de armen en bezoekt u de zieken, dan gehoorzaamt u dit gebod niet, tenzij uw hart met uw hand meegaat en de vriendelijkheid van uw ziel uit uw leven blijkt. ”Gij zult uw naaste liefhebben”.
En nu is het mogelijk dat iemand hier zegt: ’’Dominee, ik kan mijn naaste niet liefhebben, u de uwe misschien wel, omdat zij misschien beter zijn dan die van mij, maar die van mij zijn zo vreemd en ik probeer ze lief te hebben, maar wat ik ook doe, zij antwoorden met beledigingen”. Dat geeft des te meer ruimte voor heldhaftigheid. Zou u liever een salonheld zijn dan de ruwe strijd te strijden? Mijnheer, wie het meest waagt, wint het meest en als uw pad van de liefde ruw is, betreed het stoutmoedig en standvastig en hebt uw naasten door dik en dun lief. Hoopt kolen vuur op hun hoofd en als het moeilijk is om hun genoegen te doen, zoek dan niet hun genoegen te doen, maar uw Meester genoegen te doen. Bedenk dat als zij uw liefde verachten, uw Meester heeft het niet gedaan en uw daad is even aangenaam voor Hem als wanneer het voor hen aangenaam is. ”Gij zult uw naaste liefhebben”.
Nu, als deze liefde voor onze naaste tot zijn recht kwam, liefde, echte liefde – zou zij alle drift onmogelijk maken. Wie is er boos op zichzelf? Ik veronderstel alle verstandige mensen zo nu en dan, en ik vermoed dat we niet rechtvaardig zouden zijn als we niet soms boos waren. Een mens die nooit eens boos is, is geen knip voor zijn neus waard. Hij kan geen goed mens zijn want hij ziet vaak zulke slechte dingen dat hij er wel boos op moet worden. Maar bedenk dat u niet het recht hebt om bozer te zijn op uw naaste dan op uzelf. U ergert zich soms om uzelf en u kunt zich soms ergeren over een ander als hij verkeerd gedaan heeft. Maar uw boosheid op uzelf duurt erg kort: u vergeeft het uzelf spoedig. U bent verplicht een ander even snel te vergeven, en hoewel u een ruwe uitdrukking bezigt, trek hem terug als hij te ruw is en als hij tamelijk ruw is, maak het niet erger. Zeg de waarheid als het moet zo vriendelijk als u kunt. Wees niet strenger dan nodig is. Ga met anderen om als u met uzelf zou doen. Koester vooral geen wrok. Laat de zon niet ondergaan over uw boosheid – als u dit doet kunt u uw naaste niet liefhebben. Wraak maakt gehoorzaamheid aan dit gebod helemaal onmogelijk.
U bent gehouden uw naaste lief te hebben; verwaarloos hem dan niet. Misschien is hij ziek; hij woont misschien vlak bij u en hij stuurt niemand om u eens te vragen om langs te komen, want hij zegt: ”Ik wil niet lastig zijn”. Bedenk dat het op uw weg ligt om navraag naar hem te doen. De meest eerzame armoede vraagt niet om medelijden. Kijk eens waar uw naasten behoeftig zijn; wacht niet tot het u gezegd wordt, maar ontdek het zelf en help dan. Loop hen niet achteloos voorbij; en wanneer u gaat helpen, doe dat dan niet met die trotse hooghartigheid waarmee liefdadigheid vaak vergezeld gaat; niet als een hoger wezen dat een weldaad gaat bewijzen, maar ga naar uw broeder als om hem een schuld te betalen welke betaling hem toekomt omdat hij arm is; ga naast hem zitten en praat met hem; en als hij trots is bewijs hem die liefdadigheid niet als liefdadigheid. Doe het anders opdat u zijn hoofd niet breekt met de fles zalf waarmee u hem had willen zalven. Betracht grote behoedzaamheid als u met hem spreekt; breek zijn geest niet. Laat uw liefdadigheid achter u en hij zal het vergeten, maar hij zal wel onthouden hoe vriendelijk u hem toesprak.
Liefde tot de naasten schakelt elke zonde uit die verwant is aan begeerte en nijd en geeft ons te allen tijde de bereidheid om hem te dienen, om zonodig hun voetbank te zijn zo dat wij blijken kinderen van Christus te zijn.
”Wel,” zegt iemand, ”Ik kan niet inzien dat ik altijd moet vergeven; u weet wel dat een worm zich omdraait als erop getrapt wordt”. Is een worm uw voorbeeld? Een worm zal zich omdraaien, maar een christen niet. Ik vind het ver beneden mijn stand om een worm tot mijn voorbeeld te stellen als ik Christus daarvoor heb. Christus draaide Zich niet om. Toen Hij gescholden werd schold Hij niet weder. Toen ze Hem kruisigden en aan het hout spijkerden riep Hij uit; ’’Vader, vergeef hen”. Laat liefde, onoverwinnelijke liefde in uw boezem rusten, liefde die vele wateren niet kunnen uitblussen, liefde die overstromingen niet kunnen verdrinken. Hebt uw naasten lief.
We zijn klaar met dit gebod als we gezien hebben, hoe we onze naaste moeten liefhebben. Het zou een goede zaak zijn als sommige dames hun naasten liefhadden zoals zij hun schoothondjes liefhebben. Het zou prachtig zijn als een landjonker zijn naasten liefhad gelijk hij zijn jachthonden liefheeft. Ik denk dat het deugd in hoge mate zou zijn als sommigen hun naasten zouden liefhebben zoveel zij hun liefste dier in huis liefhebben. Wat zal dat echter een laag soort deugd zijn! En toch zou die veel hoger zijn dan u bereikt hebt. U hebt uw naaste niet lief zoals u uw huis, uw bezit of u portemonnee liefhebt. Hoe hoog is dan de eis die het Evangelie stelt aan ’’Hebt uw naaste lief als uzelf?” Hoe heeft een mens zichzelf lief? Niemand te weinig, sommigen teveel. U mag uzelf liefhebben zoveel als u wilt, maar let erop dat u uw naaste net zo zeer liefhebt. Ik weet dat u niet opgewekt hoeft te worden om uzelf lief te hebben. U zorgt wel voor uzelf, uw eigen gerief zal wel bovenaan uw zorgenlijstje staan. U wilt uw eigen nest wel met donzen veren bekleden, als u kunt. Het is niet nodig u aan te sporen uzelf lief te hebben. Wel, hebt uw naaste lief zoveel u uzelf liefhebt. En let wel, hiermee wordt bedoeld uw vijand, uw concurrent en wie tot een andere stand behoort. U hoort hem lief te hebben, zoals u uzelf liefhebt.
O, als dit in praktijk gebracht werd, zou de wereld onderste-boven komen te staan. Dit zou een prachtige hefboom zijn om veel zaken radicaal te veranderen die nu in het land gewoonte zijn geworden. In Engeland hebben we een systeem van standen dat net zo erg is als in Hindoestan. Mijnheer zal niet spreken met iemand die enigszins in waardigheid onder hem staat. En wie hem in waardigheid volgt, vindt dat een koopman oneindig onder hem staat en een koopman vindt een monteur nauwelijks het aankijken waard. Ambachtslui hebben naar gelang hun opleiding is ook hun rangen en standen. O, wat zal dat een dag zijn als die verschillen zullen wegvallen, als er maar een hartslag gevoeld zal worden en als men als een gezin elkaar zal liefhebben en beseft dat de standen van elkaar afhankelijk zijn! Het zou goed zijn als men elkaar zoveel mogelijk zou helpen. U grote dame, in zijde en satijn gekleed, u bent heel wat keren naar de kerk geweest en hebt naast een arme vrouw gezeten die een rode mantel aanhad, die net zo godvruchtig was als u kunt zijn. Maar spreekt u weleens met haar? Nog nooit. U wilde met haar, arme ziel, niet spreken omdat u toevallig meer honderden ponden waard bent dan zij shillings. Daar zit u, heer Johannes, u treedt naar uw zitplaats en u verwacht dat iedereen u zeer eerbiedig groet, wat ook hoort, want wij zijn allen achtbare lieden en dezelfde tekst die zegt: ’’Eert de koning”, zegt ook: ’’Eert een iegelijk”. En dus zijn we gehouden iedereen te eren. Maar u denkt dat u boven alle mensen geëerbiedigd moet worden. U buigt zich niet neer tot mensen van lagere stand. Beste heer, u zou de helft groter zijn als u zich niet zo groot voordeed. Ik zeg weer, gezegend zij Christus, gezegend zij Zijn Vader voor dit gebod en gezegend is de wereld als dit gebod gehoorzaamd wordt en wij onze naasten als onszelf liefhebben.
Nu zal ik in de tweede plaats de redenen geven waarom wij dit gebod dienen te gehoorzamen.
We beginnen met de allerbeste reden. We zijn gehouden onze naasten lief te hebben omdat God het gebiedt. Voor de christen is geen argument zo sterk als Gods wil. Gods wil is wet voor de gelovige. Hij vraagt niet naar profijt, naar het effect op anderen, maar hij zegt eenvoudigweg: ’’Zegt mijn Vader het? O Heilige Geest, help mij te gehoorzamen, niet omdat ik misschien inzie hoe het mij altijd goed zal doen, maar eenvoudig omdat U het gebiedt”. Het is het voorrecht van de christen om Gods geboden te doen, ”de stem van het Woord te horen”. Maar sommige andere redenen kunnen bij anderen onder die geen christen zijn meer gewicht in de schaal leggen.
Laat ik opmerken dat eigenbelang zelf gebiedt u uw naaste lief te hebben. Het zou nogal vreemd zijn als ’’eigenbelang” preekte dat men zichzelf moet doden. Maar als het kon spreken zou het als het verstandig was een rede houden als deze: ’’Mijn eigen ik, hebt uw naaste lief, want dan zal uw naaste u liefhebben. Mijn eigen ik, help uw naaste, want dan zal uw naaste u liefhebben. Maak uzelf, mijn eigen ik, vrienden uit de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. Mijn eigen ik, u bent op uw gemak uit; maak het u gemakkelijk door iedereen goed te behandelen. Mijn eigen ik, u wilt genieten, u kunt er geen vreugde aan beleven als de mensen in uw omgeving u haten. Zorg dat zij u liefhebben, mijn eigen ik, en u zult zichzelf gelukkig prijzen”. O, zelfs al bent u egoïstisch, dan wilde ik wel dat u zo uitzonderlijk egoïstisch en zo verstandig egoïstisch was dat u wilde dat anderen u gelukkig zouden maken.
De kortste weg om zelf gelukkig te worden is proberen anderen gelukkig te maken. De wereld is slecht genoeg, maar zij is niet zo slecht om ongevoelig te zijn voor de kracht van de vriendelijkheid. Behandelt dienstpersoneel goed. Er zijn er die onverbeterlijk zijn, maar behandelt ze goed en in de regel zullen zij u goed behandelen. Ga goed met uw werkgevers om. Sommigen zijn wel nors en slecht, maar in het algemeen erkennen zij goede werknemers en zij zullen u goed behandelen. Nu, als ik gelukkig wenste te zijn zou ik niet vragen om al de rijkdommen van de wereld of de dingen die men genoegens noemt. De beste genoegens die ik me zou wensen zouden zijn liefhebbende mensen om mij heen en het gevoel dat waar ik kwam ik geluk verspreidde en mensen blij maakte. Dat is de manier om gelukkig te worden en zelfs zou het eigenbelang kunnen zeggen: ’’Hebt uw naaste lief’, want dat doende hebt u uzelf lief. Er is immers zulk een verbinding tussen hem en u, dat als u hem liefhebt de stroom van uw liefde weer in uw eigen hart terugkomt.
Maar ik zal u niet met zulk een flauw motief lastig vallen; dit is te armzalig voor een christen; dat zou het voor elk mens zijn. Hebt uw naaste vervolgens lief, omdat dat de manier is om in de wereld goed te doen. U bent menslievend; sommigen geven bijdragen aan zendingsverenigingen; u geeft uw bijdrage aan het genootschap voor wezen en andere liefdadigheidsinstellingen. Ik ben ervan overtuigd dat deze instellingen, hoe uitnemend en goed zij ook mogen zijn, in sommige opzichten nadelig zijn, want nu geeft een mens aan een genootschap een tiende van wat hij zelf gegeven zou hebben, als een wees door een gezin zou worden opgevoed. Maar nu doen tien gezinnen samen om een wees te onderhouden. Ik denk dat iemand die tijd heeft, niets aan stichtingen hoeft te geven, maar wel zijn tijd. Wees uw eigen stichting. Als er een stichting voor zieken nodig is, wees het zelf. Als u tijd hebt om zelf de zieken op te zoeken, dan weet u dat het geld goed besteed wordt en u bespaart uzelf de kosten van een secretaresse. Er is een stichting die voor de armen soep ophaalt. Kookt uw eigen soep. Geef het zelf en als iedereen die zijn euro aan een stichting geeft zijn euro uitgaf om zelf voor soep te zorgen en die weg te geven, dan zou er meer gebeuren. Stichtingen zijn goed. U hoort er mij geen kwaad woord van zeggen. Doe er alles voor wat u kunt. Maar soms ben ik bang dat zij soms in de weg staan van persoonlijke inspanningen en ik weet dat zij ons een gedeelte van het genoegen afnemen dat wij zouden hebben bij persoonlijk weldoen – het genoegen de glanzende ogen te zien en het dankbare woord te horen als wij zelf liefdadigheid bedrijven.
Beste vrienden, bedenk dat het welzijn van de mens vereist dat u vriendelijk bent voor uw medemensen. De beste manier om de wereld te verbeteren is zelf vriendelijk te zijn. Bent u dominee? Preek dan maar eens op norse toon. Het zal niet lang duren of er is niets meer van de gemeente over. Bent u zondagsschoolleider? Vertel uw kinderen met een frons op uw gezicht. Wat zullen ze veel leren! Bent u heer des huizes? Doet u aan huisgodsdienst? Ga tekeer tegen uw dienstpersoneel en zegt: ’’Laten we bidden”. Wat zult u op deze manier veel echte vroomheid kweken! Bent u gevangenbewaarder die gevangenen onder zich heeft? Behandel ze slecht en stuur dan de gevangenispredikant op hen af. Een prachtige voorbereiding om Gods Woord te horen! U hebt armen in uw omgeving; u zou willen dat zij het wat beter hadden, zegt u. U loopt altijd te mopperen over hun armzalige woningen en hun slechte smaak. Ga tegen hen te keer – dat zou een geweldige manier zijn om hen op een hoger plan te brengen! Nu, was die zwarte frons van uw gezicht en koopt ergens wat zomer en brengt dat op uw gezicht aan; hebt een glimlach om uw mond en zeg: ”Ik houd van u; ik wil niet vroom doen, maar ik houd van u en zoveel ik kan wil ik dat bewijzen. Wat kan ik voor u doen? Kan ik u over een obstakel helpen? Kan ik u helpen of een vriendelijk woord tot u zeggen? Ik zou op uw dochtertje kunnen passen. Kan ik de dokter roepen voor uw vrouw die ziek is?”
Al deze vriendelijke dingen zouden de wereld iets verbeteren. Uw gevangenissen en galgen en dergelijke hebben de wereld nog nooit beter gemaakt. U kunt zo lang u wilt mensen ophangen; u bereikt er niet mee dat het moorden ophoudt. Hang ons allen op en het wordt er niet beter van. Het is niet nodig mensen op te hangen; de wereld wordt er niet beter van. Ga vriendelijk en liefdevol met de mensen om en er is geen wolf in mensengedaante wiens hart niet breekt door uw vriendelijkheid. Er is geen tijger in vrouwengedaante of zij zal verbroken worden en om vergeving vragen als God de liefde zegent waarmee haar vriendin naar haar toekomt. Weer zeg ik voor het bestwil van de wereld: hebt uw naasten lief. Er is nog een andere reden; hebt uw naaste lief, want er is veel ellende in de wereld waar u geen weet van hebt. Wij hebben vaak harde woorden gesproken tot arme en ellendige zielen; wij wisten niets van hun ellende af, maar wij hadden het moeten weten; wij hadden het moeten ontdekken. Zal ik u eens zeggen, beste huurbaas; gisteren bent u een dwangbevel wezen halen voor een vrouw met drie kinderen. Haar man is lang geleden overleden. Zij was driejaar achter bij het betalen van haar huur. De laatste keer heeft ze om u te betalen de horloge van haar overleden man en haar trouwring verkocht. Het was alles wat zij had en het was haar lief en zij heeft u betaald. Toen u de week daarop naar haar toe ging smeekte ze om een beetje geduld en u vindt dat u zich heel voorbeeldig gedragen hebt omdat u dat beetje geduld had. U hebt gezegd: ”Ik veronderstel dat die vrouw niet deugt en zou dat wel zo zijn, dan heb ik er niets mee te maken of zij drie kinderen heeft of geen; huur is huur en zaken zijn zaken. Ze moet er direct uit”. Als u die vrouw eens gezien had, toen zij daar geldeloos en dakloos stond en zij wist niet waar ze haar kinderen die nacht moest onderbrengen, zou u gezegd hebben: ”Het geeft niet, beste vrouw, blijf staan. Ik kan geen weduwe uit haar huis zetten”. U hebt het zelf niet gedaan, wel? Nee, maar u hebt uw zaakgelastigde gestuurd om het te doen, maar desniettemin is het uw zonde. U had het recht niet om dat te doen; voor menselijke wetten had u dat recht, maar Gods wet zegt: ”Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.
Een jonge man heeft kort geleden een beroep op u gedaan. Hij zei: ’’Mijnheer, u kent mijn bedrijfje. Ik heb heel hard gevochten en u bent zo vriendelijk geweest mij enige dingen op crediet te verkopen. Maar door omstandigheden, ik weet zelf niet hoe, schijn ik financieel moeilijk te zitten. Mijnheer, ik dacht dat ik als de komende maand doorkom, ik het redden zal. Mijn vooruitzichten voor de handel staan goed als ik iets meer crediet mag hebben”. ’’Jonge man,” hebt u gezegd, ”ik moet de laatste tijd heel wat grote schulden afbetalen. Bovendien hebt u geen goede waarborgen; ik kan u niet vertrouwen”. De jonge man heeft een buiging gemaakt en is weggegaan. U weet niet hoe ook zijn geest neergebogen was. Die jonge man heeft een arme oude moeder en twee zusters in huis en heeft geprobeerd een bedrijfje op te zetten om wat brood met kaas voor hen en voor zich te verdienen. De laatste maand hebben ze nauwelijks iets gegeten als brood met een beetje boter erop en wat slappe thee gedronken; hij heeft gevochten om het te halen. Maar iemand die nog armer leek dan hij heeft hem zijn kleine schuld niet betaald en zodoende kan hij u niet betalen. Als u hem geholpen had, had alles goed kunnen gaan; nu kan hij niet zeggen wat hij nu moet doen. Zijn hart is gebroken en hij is ziek van ellende. Wat moet er nu worden van die oude moeder en die meisjes? U hebt zijn nood niet gekend; anders had u hem geholpen. Maar u had het moeten weten. U had hem nooit ongeholpen weg moeten sturen voor u iets meer over hem geweten had. Het zou niet zakelijk geweest zijn, wel? O nee, zakelijk zijn is soms duivels zijn. Maar ais dit met u zo is zou ik niet graag hebben dat u zo zakelijk was. Weg met uw zaak; wees christelijk. Als u belijdt christen te zijn, zoek dan de Heere te dienen en Zijn geboden te gehoorzamen. ”Gij zult uw naaste lief hebben als uzelf.
”Nee,” zegt een ander, ’’maar ik ben altijd vriendelijk voor armen”. Er is hier een dame die een aanzienlijk geldbedrag over heeft en zij heeft net zo veel geld als spelden. En ze gaat de armen opzoeken; als ze binnenkomt geven ze haar een stoel; ze gaat zitten en begint tegen hen te praten over zuinigheid en geeft een flinke les weg. De arme zielen vragen zich af hoe zij nog zuiniger kunnen zijn dan ze al zijn. Zij eten immers droog brood en zij kunnen met geen mogelijkheid iets nog goedkoper kopen. Dan gaat zij hen vermanen over netheid en maakt wel vijftig onbescheiden opmerkingen over de kleren van de kinderen. ’’Beste vrouw”, zegt ze, ’’voor ik vertrek geef ik u dit evangelisatiefoldertje; het gaat over dronkenschap; u zou het aan uw man kunnen geven”. U kunt er op aan dat hij haar zal slaan, als ze dat doet. ’’Vooruit,” zegt ze, ’’hier is een euro”. En nu denkt mevrouw: ”Ik heb mijn naaste lief?” Hebt u haar een hand gegeven? ’’Welnee”. Hebt u in liefde met haar gepraat? ’’Natuurlijk niet; daar is ze te min voor”. Dan hebt u Zijn gebod niet gehouden: Hebt uw naaste lief als uzelf. Zal ik eens zeggen wat er gebeurd is nadat u weggegaan bent? Zodra u weg was is de vrouw in tranen uitgebarsten. Zij is naar de dominee gegaan om troost. Zij heeft tegen hem gezegd: ’’Dominee, u mag weten dat ik God dankbaar ben dat ik vanmorgen wat hulp gekregen heb, maar mijn geest was bijna verbroken. U moet weten, dominee, dat we het beter gehad hebben. Vanmorgen is mevrouw Dinges geweest en ze heeft tegen me gepraat alsof ik een hond was of een kind en hoewel zij mij een euro gaf, wist ik niet wat ik moest doen. Ik had de euro hard genoeg nodig; anders had ik hem achter haar aangeworpen, denk ik. Ze praatte op zo’n manier, dat ik die niet kon verdragen. Als u mij komt opzoeken, dominee, weet ik dat u mij vriendelijk zult toespreken en al geeft u me niets, u zult toch niet gaan schelden en vitten. ’’Mijn hart is gebroken”, zei ze. ”Ik kan dit niet dragen, want wij hebben betere dagen gekend en wij waren gewoon anders behandeld te worden”. U hebt haar dus niet liefgehad. Wat voor goed heeft uw euro gedaan als u er niet wat liefde bijdeed. U had hem de waarde gegeven van tien euro als u er wat liefde op gelegd had. Zij zou hem veel meer gewaardeerd hebben. ’’Hebt uw naasten lief’. O, geve God dat ik dit zelf altijd in praktijk kon brengen en dat ik het iedereen op het hart kon drukken. Hebt uw naaste lief, zoals gij uzelf liefhebt.
Het laatste motief dat ik gebruik is er een die juist bij een christen past. Christen, uw godsdienst maakt aanspraken op uw liefde. Christus heeft u liefgehad voor u Hem liefhad. Hij had u lief toen er niets goeds in u was. Hij had u lief hoewel u Hem beledigde, verachtte en U tegen Hem verzette. Hij is u blijven liefhebben. Hij had u lief in uw afwijkingen en Zijn liefde zorgde ervoor dat u weer op het rechte pad kwam. Hij heeft u liefgehad in uw zonden, boosheid en dwaasheid. Zijn liefhebbend hart is hetzelfde van eeuwigheid tot eeuwigheid en Hij heeft Zijn hartebloed gestort om Zijn liefde voor u te bewijzen. Hij heeft u gegeven wat u op aarde nodig hebt en heeft gezorgd dat u straks een woning in de hemel krijgt. Nu christen, uw godsdienst eist dat u liefhebt zoals uw Meester u liefhad. Hoe kunt u Hem navolgen als u zelf niet ook liefhebt? Een koud hart en onvriendelijkheid laten we de Moslims en de Joden en de heidenen houden; dit komt meer overeen met hun opvattingen, maar onvriendelijkheid is bij u een vreemde afwijking. Het is in grote tegenspraak tot de geest van uw godsdienst en als u uw naaste niet liefhebt, kan ik niet inzien hoe u een ware volgeling van de Heere Jezus kunt zijn.
En nu eindig ik met een paar belangrijke overwegingen; ik zal u niet vermoeien. Mijn tekst wijst er in de eerste plaats op hoe wij allemaal schuldig zijn. Vrienden, als dit de wet van God is, wie van ons kan er zeggen dat hij niet schuldig is? Als Gods Wet eist dat ik mijn naaste liefheb, moet ik op de kansel staan en mijn schuld belijden. Toen ik gisteren over mijn tekst nadacht, had ik tranen in de ogen bij de herinnering aan de harde woorden die ik onverhoeds gesproken heb. Ik dacht aan menige gelegenheid om mijn naaste lief te hebben die ik achteloos heb laten voorbijgaan en ik heb moeite gedaan om de zonde te belijden. Ik weet zeker dat niemand onder dit talrijke publiek, niet hetzelfde zou doen als hij voelde dat de wet door de Geest krachtig in zijn ziel toegepast werd.
O, zijn we niet schuldig? Vriendelijkste man en vrouw, liefdadigste ziel, bent u niet schuldig? Wil u dat niet bekennen? En wat volgt er uit deze opmerking? Als niemand door zijn werken kan zalig worden, tenzij hij de wet volmaakt houdt, wie kan er dan door zijn werken zalig worden? Heeft iemand onder u zijn naaste heel zijn leven met zijn hele hart liefgehad? Dan zult u zalig worden door uw eigen daden, als u geen ander gebod overtreden hebt. Maar als u het niet gedaan hebt en het niet kunt, hoor dan het vonnis van de wet. U hebt gezondigd en daarom gaat u verloren. Hebt geen hoop zalig te worden krachtens de wet. O, hoe maakt dit het Evangelie bij mij geliefd! Als ik de wet overtreden heb – en dat heb ik en als ik door de overtreding van de wet niet in de hemel kan komen, dan is de Heiland dierbaar, die mij van al mijn zonden in Zijn bloed kan wassen. Dierbaar is Hij, Die mij mijn gebrek aan naastenliefde en vriendelijkheid, mijn ruw en onbeleefd spreken, mijn harde taal, mijn dweepzucht en onvriendelijkheid kan vergeven en mij door Zijn allesverzoenend offer een plaats in de hemel kan geven ondanks al mijn zonden. U die vanmorgen hier bent zijn zondaars en dat moet u voelen. Als God mijn predikatie zegent moet zij u wel overtuigen van uw schuld. Welnu, laat mij dan met het Evangelie tot u, zondaars, komen. ”Wie in de Heere Jezus gelooft zal zalig worden”. Hoewel hij tot nu toe deze wet overtreden heeft, zal God hem vergeven en een nieuw hart en een rechte geest in zijn boezem geven, waardoor hij in de toekomst in staat gesteld zal worden de wet te houden, althans in hoge mate en straks de kroon des levens in de eeuwige heerlijkheid ontvangen.
Ik weet niet of ik vanmorgen voor iemand persoonlijk geweest ben. Ik hoop oprecht van wel. Dat was mijn bedoeling. Ik weet dat er een heleboel mensen op de wereld zijn die schoenen nodig hebben die precies passen, anders zullen zij ze niet aantrekken en ik heb geprobeerd er zo goed mogelijk voor te zorgen. Als u niet zegt: ’’Laat mijn buurman dat in zijn zak steken”, maar nu eens: ’’Laat ik me dit aantrekken”, dan hoop ik dat deze vermaning nog wat goeds zal uitwerken. Hoewel de Antinomiaan zich wellicht afwendt en zegt: ”0, dat was maar een wettische preek”. Mijn liefde voor die beste Antinomiaan is er niet minder om. Ik geef er niet om wat hij denkt. Mijn Heiland heeft zo gepreekt en ik zal hetzelfde doen. Ik geloof dat het juist is dat christenen gezegd wordt wat zij moeten doen en de wereldling hoort te weten waartoe het christendom ons brengt. Het hoogste peil van liefde, vriendelijkheid en wetsonderhouding hoort de wereld voorgehouden te worden en de mensen voortdurend voor ogen gesteld. De Heere zegene u en zij met u, om Jezus’ wil.
Amen.