Een preek uitgesproken op zondagmorgen 11 maart 1860, door C.H. Spurgeon in Exeter Hall, Strand.
Ziet, des HEEREN, Uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is. Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer. Deuteronomium 10: 14-16
Wie de hele waarheid preekt zoals die in Jezus is, zal onder constante druk arbeiden. Hoewel het zeker zo is, dat het grote voordeel van Gods tegenwoordigheid en zegen meer opweegt tegen het grootste verlies. Zolang ik preek, is het mijn ernstige streven geweest nooit een enkele leerstelling te verzwijgen waarvan ik geloof dat God die ons leert. Het is tijd dat we afrekenen met de oude, roestige systemen die zo lang onze vrijheid beperkt hebben in het spreken over godsdienstige zaken. De arminiaan beeft bij de gedachte een centimeter af te wijken van Arminius of Wesley. Veel calvinisten verwijzen naar John Gill of Johannes Calvijn als de ultieme autoriteit.
Het is tijd dat de systemen afgebroken worden. Laat er voldoende genade in ons hart zijn om alles te geloven wat Gods Woord ons leert, of het nu onderwezen is door één van deze mannen of niet. Vaak heb ik gepreekt over dogmatische onderwerpen, omdat ik ze aantrof in mijn tekst. Ik heb vaak gemerkt dat sommige mensen zich dan beledigd voelen. Ze konden het niet waarderen, ze konden het niet verdragen, en gingen weg. Het waren meestal mensen met wie je het beter zonder kon stellen. Ik heb hun afwezigheid nooit betreurd.
Aan de andere kant, soms liet ik vanuit de tekst een ruime uitnodiging klinken en preekte ik over Christus’ liefde voor mensen. Ik waarschuwde zondaars dat ze verantwoording dragen als ze het evangelie horen. Ik zei ze dat als ze Christus verwierpen, hun bloed op hun eigen hoofd was. Dan was er een andere groep ongetwijfeld uitnemende individuen die niet kunnen inzien hoe deze twee dingen samen kunnen gaan. En daarom wenden zij zich ook af en raken in het modderige moeras van het antinomianisme. Over hen wil ik alleen maar zeggen dat ik liever heb dat zij ook hun eigen soort opzoeken, in plaats van dat ze in mijn gemeente blijven.
Wij willen aan de waarheid vasthouden. We kennen geen verschil tussen dogmatische en niet-dogmatische onderwerpen. Als God het ons leert, is het voldoende. Als het niet in het Woord is, weg ermee! Weg ermee! Maar als het in het Woord is, of ik het nou leuk vind of niet, of het nou systematisch is of wanordelijk, dan geloof ik het. Misschien denken we dat de ene waarheid in tegenspraak is met de andere, maar ik ben er volledig van overtuigd dat dat niet zo kan zijn. Het moet een fout in onze redenering zijn. Dat de twee waarheden met elkaar in overeenstemming te brengen zijn, is duidelijk. We weten alleen nog niet hoe. Daar hopen we later achter te komen.
Dat God een volk heeft dat Hij voor zichzelf heeft uitgekozen, en dat Zijn lof zal verkondigen, is een leerstelling die we in Gods Woord kunnen lezen. We geloven dat iedereen die de moeite neemt dat boek met een eerlijk en onpartijdig oordeel te lezen, dat kan zien. Dat tegelijkertijd Christus vrij aangeboden wordt aan ieder schepsel onder de hemel, geloven we ook ongeveinsd. De uitnodigingen en aansporingen in het evangelie zijn eerlijke en ware uitnodigingen – geen verzinsels of mythes, geen plagerij en spotternij, maar waarheden en feiten. We onderschrijven beide waarheden hartelijk.
Misschien zullen sommigen van u het vanochtend niet eens zijn met wat ik te vertellen heb. Maar u weet wel dat ik helemaal niet op zoek ben naar uw goedkeuring. Het is mij voldoende als ik mijn geweten vrijgemaakt heb van een geweldige waarheid, en het evangelie getrouw gebracht heb. Ik ben geen verantwoording aan u schuldig, en u ook niet aan mij. U bent God verantwoording schuldig als u een waarheid verwerpt. Ik ben verantwoording aan Hem schuldig als ik een onwaarheid verkondig. Ik ben niet bang om voor Zijn balie te verschijnen voor mijn behandeling van de geweldige leerstellingen waarover ik vandaag tot u zal spreken.
Het gaat vanochtend om twee dingen. Ten eerste zal ik Gods verkiezing behandelen.Ten tweede zal ik haar praktische consequentieslaten zien. Beide vind u in de tekst. “Ziet, des HEEREN, uws Gods, is de hemel, en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te deze dage is.” En vervolgens, in de tweede plaats, de praktische consequentie: “Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer.”
1 IN HET BEHANDELEN VAN GODS VERKIEZING, moet ik u in de eerste plaats wijzen op hoe buitengewoon opmerkelijkzij is. God heeft zich een volk uitverkoren uit de kinderen van Adam dat niemand tellen kan uit dat gevallen en afvallige ras dat voortkwam uit de lendenen van een opstandeling. Nou, dat is al een groot wonder, als we bedenken dat de hemel, ja de hemel der hemelen het eigendom des Heeren zijn. Als God een uitverkoren ras wilde hebben, waarom koos Hij er dan geen uit de majestueuze ordes der engelen? Of uit de vlammende cherubim en seraphim rondom Zijn troon? Waarom heeft Hij niet de engelen aangenomen? Waarom heeft Hij niet hun natuur aangenomen, en hen in gemeenschap met Zichzelf gebracht?
Een engelenlichaam zou wel meer in overeenstemming met Zijn godheid zijn dan een lichaam van zwak en lijdend vlees en bloed. Het zou passend zijn geweest als Hij tot de engelen had gezegd: “Jullie zullen Mijn zonen zijn.” Maar nee! Hoewel alle engelen van Hem waren, slaat Hij de hele engelenhiërarchie over en buigt Zich over tot de mens. Hij neemt een afvallige worm, en zegt tot hem: “Jij zult Mijn zoon zijn.” Tot ontelbaren van dat ras roept Hij: “U zult Mijn zonen en dochters zijn door een verbond, voor eeuwig.”
“Maar,” zegt iemand daar, “God wilde dus een gevallen volk uitkiezen, opdat Hij in hen Zijn genade zou tonen. Daar zijn de engelen natuurlijk niet geschikt voor, omdat die niet gevallen zijn.” Ik antwoord dat er wel gevallen engelen zijn. Er zijn engelen die hun oorsprong verloren zijn, maar uit hun waardigheid gevallen zijn. En hoe komt het dat zij voor eeuwig aan de donkere duisternis overgeleverd zijn? Antwoord me, u die Gods soevereiniteit ontkent, en Zijn uitverkiezing haat. Hoe kan het dat engelen tot een eeuwigdurend vuur veroordeeld worden, terwijl tot u. Adamskinderen, het evangelie van vrije genade in Christus gepredikt wordt?
Het enige mogelijke antwoord is: God wil het zo. Hij heeft het recht te doen wat Hij wil met Zijn genade. Engelen verdienen geen genade. Wij verdienen geen genade. Toch gaf Hij het aan ons, en ontzegde Hij het aan de gevallen engelen. Zij worden tot het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder de duisternis bewaard, maar wij zijn gered. Voor uw soevereiniteit, o God, buig ik mij neer. Ik erken dat U doet wat U behaagt, en dat U geen rekenschap aflegt van Uw daden.
Als er iets in Zijn schepselen was om Gods medelijden op te wekken, dan zou Hij zeker de duivelen eerder gekozen hebben dan de mens. De zonde van de eerste gevallen engel was niet groter dan die van Adam. Het is nu niet de tijd om op die kwestie in te gaan. Ik zou, als het nodig was, kunnen bewijzen dat zijn zonde eerder kleiner was dan groter, als er gradaties in zonde zijn.
Als de engelen hersteld zouden zijn in hun vroegere staat, dan zouden ze God meer grootgemaakt hebben dan wij. Ze konden Zijn eer luider bezongen hebben dan wij, gekleed in vlees en bloed als we zijn. Maar toch ging Hij aan het hogere voorbij en koos het lagere. Zo toont Hij ons Zijn soevereiniteit, het schitterendste juweel aan Zijn kroon van Goddelijkheid. Onze arminiaanse tegenstanders laten de gevallen engelen altijd buiten de discussie. Het komt hen niet uit, zich dit aloude voorbeeld van uitverkiezing te herinneren. Ze noemen het onrechtvaardig dat God de ene mens zou kiezen, en de andere niet. Hoe kan dat onrechtvaardig zijn? Ze geven toch toe dat het rechtvaardig was van God om een ras -het menselijk- uit te kiezen en een ander -dat van de engelen- weg te laten zinken in ellende vanwege de zonde?
Broeders, laten we ermee ophouden God voor onze arme, feilbare rechterstoel te dagen. Hij is goed, en wat Hij doet is rechtvaardig. Wat Hij ook doet, we kunnen ervan op aan dat het goed is, of wij nou de rechtvaardigheid ervan in kunnen zien of niet.
Ik heb u al een paar redenen gegeven waarom we Gods verkiezing als iets buitengewoons moeten zien. Maar ik heb nog een paar andere voor u. Let erop dat de tekst niet alleen zegt “zie, des Heeren uws Gods is de hemel, en de hemel der hemelen”. Hij voegt er ook aan toe: “de aarde en al wat daarin is”. Als we eraan denken dat God ons heeft uitverkoren; als u, mijn broeders, die door genade uw vertrouwen op Christus hebt gesteld, weet dat u mag uitzien naar het Vaderhuis met vele woningen, dan mag u daar wel eens bij stilstaan en met de woorden van het gezang zeggen:
“Pause, my soul! Adore, and wonder!
Ask, ‘O, why such love to me?”
Koningen worden overgeslagen en bedelaars gekozen. Wijzen worden achtergelaten, maar aan dwazen worden de wonderen van Zijn verlossende genade getoond. Hoeren en tollenaars worden zacht gedrongen om aan te liggen aan de feestmaaltijd van de genade. Aan Farizeeën wordt toegestaan te vertrouwen op hun eigen gerechtigheid, en zij komen om met al hun ijdele opschepperij. Gods keuze zal er in de ogen van een onveranderd mens altijd heel vreemd uitzien. Hij heeft overgeslagen wie wij uitgekozen zouden hebben. Hij heeft de rommel van het universum uitgekozen, de mensen die van zichzelf dachten dat ze de minst waarschijnlijken waren om ooit Zijn genade te proeven.
Waarom zijn wij als volk uitgekozen om de voorrechten van het evangelie te genieten? Zijn er geen andere landen net zo goed dan wij? Waarom heeft God het Angelsaksische ras uitgekozen om de pure waarheid te ontvangen? Ons Engelse volk betoont zich zo zondig. Hoe kan het dat landen die het licht met nog grotere vreugde ontvangen zouden hebben dan wijzelf, nog steeds gevangen zitten in de duisternis? De zon van het evangelie is nog nooit over hen opgegaan. Waarom, ook op persoonlijk vlak, waarom wordt een mens uitverkoren? Kan er een ander antwoord gegeven worden dan wat de Heiland zei: “Want zo, Vader, heeft het U goed gedacht.”
Nog een andere gedachte om Gods verkiezing echt wonderbaarlijk voor u te maken. God heeft een onbeperkte scheppingsmacht. Nu, als Hij een volk wilde maken dat Zijn lieveling zou zijn, waarom zou Hij dan niet een nieuw ras scheppen? Toen Adam zondigde, was het eenvoudig genoeg geweest om de wereld zo te vernietigen, dat niets aan zijn bestaan herinnerde. Hij hoefde maar te spreken en deze ronde aarde zou opgelost zijn in het niets, zoals een bubbel verdwijnt in de golf waarin hij ontstaan is. Er zou geen spoorvan Adams zonde overgebleven zijn. De hele wereld zou hebben kunnen sterven en voor altijd zijn vergeten. Maar nee! Hij maakt niet een nieuw volk, een rein volk dat niet kan zondigen.
Hij neemt geen schepselen aan die volkomen zijn, niet besmeurd en zonder vlek of rimpel. Hij neemt een bedorven en gevallen volk, en tilt dat op, en dat nog wel tegen een hoge prijs: de dood van Zijn eigen Zoon en het werk van Zijn eigen Geest. Dat dit volk de juwelen aan Zijn kroon moeten zijn om voor eeuwig Zijn heerlijkheid te weerspiegelen! Wat een merkwaardige keus! O, rare uitverkiezing! Mijn ziel verliest zich in uw diepten. Ik kan alleen maar stilstaan en uitroepen: wat is Gods genade goed, barmhartig en soeverein!
Nu ik gesproken heb over hoe merkwaardig de uitverkiezing is, ga ik door met een ander onderwerp. Let op de ongebonden vrijheidvan Gods verkiezende liefde. In onze tekst wordt de gedachte daaraan opgeroepen door het woord ‘alleenlijk’. Waarom hield God van hun vaderen? Nou, alleenomdat Hij dat deed. Er is geen andere reden. “Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulie- den, uit al de volken verkoren, gelijk het te deze dage is.” Er was ongetwijfeld een wijze reden voor wat de Heere deed, want Hij doet alle dingen naar de raad van Zijn wil. Maar er was zeker geen reden te vinden in de goedheid of de deugd van het schepsel dat Hij koos.
Denk daar eens een moment over na. Laten we opmerken dat er geen aangeboren goedheid is in degenen die God uitverkiest. Wat was er in Abraham dat maakte dat God hem koos? Hij was afkomstig uit een volk dat afgoden diende. Over zijn nageslacht wordt gezegd: “Mijn vader was een bedorven Syriër.” Alsof God wilde tonen dat het niet de goedheid van Abraham was, zegt Hij: “Aanschouwt den rotssteen, waaruitgijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bom- puts, waaruitgij gegraven zijt. Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem.” Er was niets meer in Abraham dan in ieder van ons, dat de Heere het gekozen zou hebben. Wat er goed was in Abraham, heeft de Heere daar geplant.
U kunt geen motief vinden voor een op zichzelf staand feit. Er moet ergens een hoger motief zijn dan iets dat gevonden kan worden in deze daad van God. Als God een man uitkoos om hem heilig, rechtvaardig en goed te maken, dan kan Hij hem niet uitgekozen hebben omdat hij goed en rechtvaardig zou worden. Het is absurd om zo te redeneren. Dat is een oorzaak voor een gevolg aanzien, en van een gevolg een oorzaak maken. Als ik zou verdedigen dat de rozenknop de wortel produceert, dan zou ik uitgelachen worden. Hoe zit het dan als ik beweer dat een of andere kwaliteit in de mens de oorzaak is van Gods verkiezing? Als ik mezelf er dan aan herinner dat die kwaliteit het gevolg is van God verkiezing, dan zie ik hoe dwaas ik ben. Wat het gevolg is, kan niet de oorzaak zijn.
Wat voor aangeboren goedheid heeft de mens eigenlijk? Als God ons zou kiezen om enig goeds in onszelf, dan zou geen van ons uitverkoren zijn. Hebben we niet allen een boos, ongelovig hart? Zijn we niet allen afgeweken van Zijn wegen? Zijn we niet allen van nature verdorven, vijanden van God door onze boze werken? Als Hij ons uitverkiest, kan dat niet zijn vanwege enige goedheid van nature in ons. “Maar”, zegt iemand, “misschien is het vanwege goedheid die Hij voorzag. God heeft Zijn volk verkozen, omdat Hij voorzag dat zij zullen geloven en gered worden.” Dat is echt een merkwaardig idee! Stel dat een vorst een groep arme mensen opzoekt. Aan zo’n 90 van de 100 geeft hij een goudstuk. Iemand vraagt hem: “Waarom gaf de vorst goudstukken aan deze negentig mensen?”
Een of andere idioot in de hoek, wiens gezicht we hopelijk nooit te zien krijgen, antwoordt: “Hij gaf het hen omdat hij voorzag dat ze dat goudstuk zouden hebben.” Maar hoe kon hij voorzien dat ze het zouden hebben buiten het feit om dat hij het hen gaf? Nu, u zegt dat God geloof, berouw en redding geeft omdat Hij voorzag dat mensen het zouden hebben. Maar Hij voorzag het niet buiten het feit om dat Hij van plan was het hen te geven. Hij voorzag dat Hij hen genadig zou zijn. Maar wat was de reden voor die genade? Zeker niet Zijn voorwetenschap. Dat zou absurd zijn! Alleen een dwaas zou zo redeneren.
Vader, als U mij leven en licht en vreugde en vrede gegeven hebt, dan weet U alleen de reden. Redenen in mezelf kan ik nooit vinden. Ik ben nog steeds een wegloper bij U vandaan. Mijn geloof gaat nog zo op en neer. Mijn liefde verzwakt zo vaak. Er is niets in mij om achting te verdienen of U vreugde te verschaffen. Het is alleen door genade, Uw genade alleen, dat ik ben wat ik ben. Dat zal iedere christen zeggen. Nog sterker, dat móet iedere christen belijden.
Zijn het niet allemaal lege praatjes, om zelfs maar een moment met de absurde gedachte te spelen dat de mens zijn Maker de voet dwars kan zetten? Zal Gods plan afhankelijk gesteld worden van de wil van een mens?
Zal de mens echt de meester van zijn Maker zijn? Zal de vrije wil de plaats innemen van Gods werk? Zal de mens de troon van God bezetten en de bedoelingen van de Heere terzijde schuiven als hem dat belieft? Zal hij in staat zijn God te dwingen hem te kiezen op grond van zijn verdienste? Kan de mens iets doen om de daden des Heeren te controleren? Iemand heeft eens gezegd dat wij iedereen een vrije wil toekennen, behalve God. We spreken alsof God de slaaf van de mens wordt. Zeker, we geloven dat God de mens een vrije wil gegeven heeft- dat ontkennen we helemaal niet. Maar we houden staande dat God ook een vrije wil heeft. En meer nog, dat Hij het recht heeft die vrije wil te gebruiken, en het ook doet. Geen enkele verdienste van de mens kan enige invloed uitoefenen op de Schepper. Verdienste is, aan de ene kant, onmogelijk. Zelfs als we enige verdienste zouden bezitten, dan nog zouden we het onmogelijk in die mate kunnen hebben dat we Christus daarmee zouden verdienen.
Herinner u, als we redding verdienen, dan zou de mens voldoende deugd moeten bezitten om de hemel te verdienen, om de eenwording met Christus te verdienen en dus in feite om eeuwigdurende heerlijkheid te verdienen. Als je eenmaal het anker gelicht hebt en de kabel doorgehouwen door te praten over iets in de mens dat Gods barmhartigheid opwekte, ga je terug naar het oude Roomse gedachtegoed. “Alles goed en wel,” zegt er iemand, “maar dit is walgelijk calvinistisch.” Prima, als u dat zo wilt noemen. Calvijn vond zijn leer in de Schriften. Ongetwijfeld heeft hij ook wat opgestoken van de werken van Augustinus.
Maar die machtige leraar der genade leerde dat uit de brieven van de heilige Paulus. En de heilige Paulus, de apostel der genade, ontving het door inspiratie van de Heere Jezus. We kunnen onze stamboom direct tot Christus Zelf traceren. Daarom schamen we ons niet voor een titel die gekoppeld is aan een heerlijke waarheid van God. Uitverkiezing is vrij, en heeft niets te maken met enig goeds van nature in de mens. Het heeft niets te maken met enig goeds dat God voorzag, of enige verdienste die de mens mogelijk voor God te berde kan brengen.
Ik kom tot het moeilijkste gedeelte van mijn taak vanochtend: uitverkiezing in haar rechtvaardigheid. Ik zal het geweldige feit verdedigen dat God mensen heeft uitverkoren om tot Hem te komen. Ik zal het eens van een heel ander gezichtspunt benaderen dan gebruikelijk is. Mijn verdediging komt hierop neer. U zegt dat God onrechtvaardig is als Hij sommigen tot eeuwig leven heeft uitverkoren. Ik vraag u dat te bewijzen. De bewijslast ligt bij u. Want ik wil u eraan herinneren dat niemand dit ook maar enigszins verdiend heeft.Is er in de hele wereld een mens te vinden die de brutaliteit heeft te zeggen dat hij iets van zijn Maker verdient? Als dat zo is, weet dan dat hij alles zal krijgen wat hij verdient. Zijn beloning zal het eeuwige vuur van de hel zijn. Want dat is het beste wat een mens ooit van God verdiende. God is niemands schuldenaar.
Op de laatste, grote dag zal ieder mens zoveel liefde, zoveel medelijden en zoveel goedheid krijgen als hij verdient. Zelfs wie verloren gaat in de hel zal alles hebben wat hij verdient. Wee de dag dat ze de toorn van God zullen ondergaan, want dat is het hoogste wat ze verdienen. Als God ieder mens geeft wat hij verdient, is Hij dan onrechtvaardig als Hij sommigen oneindig meer geeft dan ze verdienen? Wat is er voor onrechtvaardigs aan een mens die doet wat hij wil met wat van hem is? Heeft hij niet het recht dingen te geven zoals hij wil? Als God in de schuld zou staan bij iemand, dan zou Hij onrechtvaardig zijn. Maar Hij heeft aan niemand schulden.
Als Hij nu gunsten uitdeelt naar Zijn eigen soevereine wil, wie zal Hem dat dan kwalijk nemen? U bent niet tekort gedaan. God heeft u niets aangedaan. Kom maar op met uw claims. Hij zal ze tot de laatste cent voldoen. Als u rechtvaardig bent, en iets van uw Maker te eisen hebt, sta dan op en bepleit uw zaak. Hij zal u antwoorden. Al zou u als een man uw lendenen omgorden, en voor Hem gaan staan, en uw eigen rechtvaardigheid bepleiten, Hij zal u laten beven. Hij zal u uzelf laten verafschuwen zodat u zich in stof en as wentelt. Want uw rechtvaardigheid is een leugen, en uw beste daden zijn als vieze vodden. God doet geen mens tekort door sommigen te zegenen. Wat vreemd dat er een beschuldiging ingébracht wordt tegen God, alsof Hij onrechtvaardig zou zijn.
Ik verdedig de rechtvaardigheid van de uitverkiezing nog op een andere grond. Aan wie van u heeft God ooit Zijn barmhartigheid en liefde geweigerd, als u Zijn aangezicht zocht? Heeft Hij het evangelie niet vrijuit aan u allen verkondigd? Vraagt Zijn Woord u niet tot Jezus te komen? En staat er niet plechtig “en die wil, neme het water des levens om niet”? Wordt u niet iedere zondag uitgenodigd uw vertrouwen op Christus te stellen? Als u dat niet doet, maar uw eigen ziel vernietigt, wiens schuld is dat dan? Als u uw vertrouwen op Christus stelt, zult u gered worden.
God komt niet terug van Zijn beloften. Probeer Hem maar uit. Het moment waarop u de zonde verzaakt en op Christus vertrouwt, datzelfde moment mag u weten dat u een van Zijn uitverkorenen bent. Maar als u zo slecht bent het evangelie dat dagelijks gepredikt wordt terzijde te schuiven, als u niet gered wil worden, dan zij uw bloed op uw eigen hoofd. De enige reden dat u verloren kan gaan, is omdat u door wilt gaan in de zonde en er niet uit gered wil worden.
U hebt Christus verworpen, U hebt Hem verre van u geworpen. Overgelaten aan uzelf, zult u Hem niet ontvangen. Uw onmacht om te komen zit hem erin dat u niet wilt komen. Als u maar zou willen, dan zou u de kracht wel hebben om te komen. U kunt niet komen, omdat u zo vastzit aan uw lusten en zo dol bent op uw zonden. Daarom kunt u niet komen.
Dat u niet kunt komen is geen verontschuldiging, maar juist dat is uw misdaad, uw schuld. U zou wel kunnen komen als uw liefde voor het kwaad en voor uw eigen ik maar gebroken werd. De onmogelijkheid ligt niet in uw fysieke natuur, maar in uw verdorven morele natuur. Och! Als u maar bereid was gered te worden! Dat is het punt! Dat is het punt! U wilt het niet, en u zult het nooit willen totdat genade u gewillig maakt. Maar wiens schuld is het dat u niet gered wil worden? Toch alleen maar uw eigen schuld? U treft alle blaam. Als u eeuwig leven weigert, als u niet op Christus wilt zien, als u uw vertrouwen niet op Hem wil stellen, weet dan goed dat uw eigen wil u verdoemt.
Was er ooit iemand die het ernstige verlangen had om op Gods manier gered te worden, aan wie de redding ontzegd werd? Nee, duizendmaal NEE! Want zo iemand is al door God onderwezen. Hij die de wil geeft, zal de kracht niet onthouden. Onmacht ligt voornamelijk aan de wil. Als iemand eenmaal gewillig gemaakt is in de dag van Gods kracht, dan krijgt hij ook de kracht. Daarom, uw verderf ligt voor uw eigen deur.
Laat me nog eens een andere vraag stellen. U zegt dat het onrechtvaardig is dat sommigen verloren gaan terwijl anderen gered worden. Wie zorgt ervoor dat degenen die verloren gaan, verloren gaan ? Heeft God u doen zondigen? Heeft de Geest van God u ooit ervan overtuigd dat u iets verkeerds moest doen? Heeft het Woord van God u ooit versterkt in uw eigen gerechtigheid? Nee. God heeft nooit enige invloed uitgeoefend om u de verkeerde kant op te laten gaan. De hele bedoeling van Zijn Woord, de hele bedoeling van de prediking van het evangelie is om u te overtuigen van zonde en tot gerechtigheid te doen keren; om u van uw slechte wegen tot de Heere te bekeren.
Ik zeg het nogmaals, God is rechtvaardig. Als u de Zaligmaker verwerpt die u verkondigd wordt; als u weigert op Hem te vertrouwen; als u niet tot Hem wilt komen om gered te worden, dan is God ten volle rechtvaardig als u verloren gaat. Maar als Hij ervoor kiest de bovennatuurlijke invloed van de Heilige Geest op sommigen van u uit te oefenen- dan is Hij zeker rechtvaardig door genade te geven die niemand op kan eisen. Hij is zo rechtvaardig dat tot in de eeuwen der eeuwen er nooit een fout in Zijn daden gevonden zal worden. De verlosten zullen God het “heilig, heilig, heilig” toezingen, samen met de cherubim en seraphim. Zelfs de verlorenen in de hel zullen gedwongen zijn een onvrijwillige ondertoon te uiten bij dat ontzagwekkende lied “Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen”.
Nu ik de rechtvaardigheid van de uitverkiezing verdedigd heb, wil ik doorgaan met de waarheidervan aan te tonen. Mogelijk zitten hier godvrezende mensen die deze leer niet kunnen aannemen. M’n beste vriend, ik ben er niet boos over dat u dat niet kunt. Want geen mens kan deze leer aannemen als het hem niet door God gegeven wordt. Geen christen zal zich er ooit in verheugen als hij niet door de Geest onderwezen is. Maar, mijn broeder, als u een nieuw mens geworden bent, dan gelooft u er echt wel in. U komt naar boven om er met mij over te discussiëren. Kom maar mee, en ik zal u met zichzelf laten discussiëren. Binnen vijf minuten zult u met uw eigen mond mijn standpunt bewijzen.
Beste broeder, u gelooft dus niet dat God op rechtvaardige wijze sommige mensen meer genade kan geven dan aan anderen. Prima. Laten we knielen en samen bidden. U mag beginnen te bidden. Zodra u begint te bidden, zegt u: “O Heere, wilt u in uw oneindige genade Uw Heilige Geest zenden om deze gemeente te redden. Wilt u alstublieft mijn familie redden.” Stop! Stop! U vraagt God iets te doen wat volgens uw theorie niet terecht is. U vraagt Hem om hen meer genade te geven dan ze nu hebben. U vraagt Hem iets bijzonders te doen. U smeekt God dat Hij uw familie en vrienden genade schenkt.
Hoe brengt u dat in overeenstemming met uw theorie? Als het onrechtvaardig zou zijn voor God om meer genade aan de ene persoon te geven dan aan een andere, dan bent u wel heel onrechtvaardig! U vraagt Hem namelijk om dat te doen! Als het allemaal afhankelijk is van de vrije wil van de mens, waarom vraagt u de Heere dan om in te grijpen? U roept uit: “Heere, trek hen, Heere, breek hun hart, vernieuw hun geest.” Ik bid dat gebed van harte. Maar hoe kunt u dat doen, als u denkt dat het onrechtvaardig is van de Heere om deze mensen meer genade te schenken dan de rest van het menselijk ras?
“O”, zegt u, “ik voel dat het goed is om het te vragen, en daarom vraag ik het Hem ook.” Prima. Als het voor u goed is om te vragen, dan moet het voor Hem goed zijn om te geven. Het moet goed van Hem zijn om genade te geven aan mensen, en aan sommige mensen zoveel genade dat ze gedwongen worden gered te worden. U hebt zojuist mijn standpunt bewezen, en ik hoef geen beter bewijs. En nu, mijn broeder, laten we samen zingen. Dan zien we hoe dat gaat. Open uw liedboek, en zing met de woorden van uw methodistische liedboek:
“Oh,yes, I do love Jesus
Because he first loved me.”
Dat, broeder, is calvinisme. U hebt het weer gezegd! U hebt Jezus lief, omdat Hij u eerst liefgehad heeft. Hoe komt het dat u Hem liefhebt terwijl anderen Hem niet liefhebben? Moeten we u daar de eer voor geven of Hem? U zegt: “Het is genade. Laat genade de eer ontvangen.” Heel goed, broeder. We zullen het prima samen kunnen vinden. Want hoewel we het niet met elkaar eens zijn over de prediking, zijn we het toch eens over bidden en zingen.
Een paar maand geleden preekte ik in een grote methodistische gemeente. Ze waren heel levendig, reageerden de hele tijd op mijn preek, knikten en riepen: “Amen!”, “Halleluja!”, “Eer zij God!” enz.. Ze zorgden ervoor dat ik heel vurig werd. Mijn geest was in beweging gebracht en ik preekte maar, met ongebruikelijke kracht en levendigheid. Tenslotte leidde mijn tekst me naar een gedeelte dat dogmatisch genoemd wordt. Dus zei ik: “Dit brengt me bij de leer van de uitverkiezing.” Je hoorde dat iedereen de adem inhield. “Mijn vrienden, u gelooft in de uitverkiezing.” Ik dacht dat ik ze hoorde zeggen; “Nee hoor.” “Jazeker wel, en ik zal zorgen dat u er nog ‘Halleluja’ over zingt ook!
Ik zal er zo over preken dat u het zult erkennen en erin zult geloven.” Dus ik zei: “Klopt het dat er geen verschil is tussen u en andere mensen?” “Ja, dat is zo. Ere zij God, ere!” “Is er een verschil tussen wie u was en wat u nu bent?” “O ja, zeker, ja!” “Naast u zit iemand die naar dezelfde kerk gaat als u. Hij hoort hetzelfde evangelie. Toch is hij onbekeerd, en u bent bekeerd. Hoe komt dat verschil? Door uzelf of door God?” “Door de Heere!” riepen ze, “de Heere! Glorie! Halleluja!” “Ja!”, riep ik, “en dat is nou de leer van de uitverkiezing. Dat is alles waar ik voor strijd, dat als er een verschil is, dat de Heere dat verschil maakte.”
Er kwam iemand naar me toe en zei: “Je hebt gelijk, kerel. Je hebt gelijk! Ik geloof in jouwleer van de uitverkiezing. Ik geloof er niet in zoals het door sommige mensen wordt gepredikt, maar ik geloof dat God de eer moet ontvangen. De kroon moet op het juiste hoofd geplaatst worden.”
Iedere christen heeft het instinct in zijn hart om de kern van deze leer te ontvangen. Misschien ontvangt hij hem niet op de speciale manier waarop wijde leer verwoorden. Maar dat is genoeg voor mij. Ik geef niet om woorden of hoe het precies uitgedrukt wordt. Ik geef er niet om of u dezelfde vorm gebruikt om deze leer te belijden als ik doe. Ik wil niet dat u mijn geloofsbelijdenis onderschrijft. Maar ik wil wel dat u een geloofsbelijdenis onderschrijft die God de eer geeft voor Zijn redding. Iedere heilige in de hemel zingt: “Het was genade.” Ik wil dat iedere heilige op aarde hetzelfde lied zingt: “Hem, Die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed. Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.” De gebeden en de gezangen en de ervaring van degenen die niet in deze leer geloven, bewijzen de leer van de uitverkiezing beter dan iets wat ik kan zeggen. Ik hoef het niet beter te bewijzen, en laat het nu daarom voor wat het is.
2 We gaan het nu hebben over DE PRAKTISCHE CONSEQUENTIES VAN DE UITVERKIEZING.
U ziet dat er een gebod gekoppeld is aan de leer: “Besnijdt dan de voorhuid van uw hart, en verhardt uw nek niet meer.” Er wordt wel gefluisterd dat de uitverkiezing een leerstuk is dat losbandig maakt. Zeg het eens hardop, dan zal ik u antwoorden. “De leer van de uitverkiezing maakt losbandig!” Hoe bewijst u dat? Ik ben van plan u te bewijzen dat het precies omgekeerd is. “Maar”, roept iemand, “ik ken iemand die in de uitverkiezing gelooft en toch in zonde leeft.” Ja, en ik moet aannemen dat dat bewijst dat de leer vals is. Als ik door Londen ga en daar een of andere dronkaard in lompen vindt die een leerstuk gelooft, maar in de zonde leeft, dan bewijst dat dat die leer niet klopt.
Een raar soort logica is dat! Ik durf het wel op me te nemen iedere waarheid ter wereld onderuit te halen als u me die redenering toestaat. Ik kan wel op de proppen komen met een of ander gemeen, vuil schepsel dat twijfelt aan de algemene genade van God. Dat bewijst dan zeker het tegendeel? Ik zou een ellendeling die in zonde leeft tevoorschijn kunnen halen. Toch gelooft hij dat hij gered zou worden, zelfs op zijn doodsbed, als hij maar van harte zou uitroepen: “Heere, wees mij zondaar genadig.” Dat hij dat gelooft, bewijst dat het niet klopt, nietwaar? Nee! U weet zelf heel goed dat u deze logica wel tegen ons, maar nooit tegen uzelf zou gebruiken.
Feit is dat het goede of slechte leven van bepaalde individuen niets zegt over de waarheid van een leerstelling. Er zijn heiligen die zich vergissen. Er zijn onheilige mensen die de waarheid kennen. Dat kan elke dag door iedereen die daar voor openstaat, gezien worden. Als echter vooral een bepaalde groep vol schijnheiligen en schijngelovigen zou zitten, dan zou ik de kracht van uw argument erkennen. Maar ik daag u uit het bewijs te leveren. De mannen die in de uitverkiezing geloofd hebben, waren over de hele wereld de meest toegewijden, de diepst-gelovigen en de heiligsten. (Misschien ben ik niet in de positie om dat te zeggen, behalve dat ik er in roem, zoals Paulus deed.)
Herinnert u, mensen, u die deze leer bespot, dat u uw vrijheden te danken hebt aan mannen die deze leer beleden. Wie heeft voor Engeland de vrijheden bevochten? Ik aarzel niet om die erepalm te geven aan de krachtige armen van de Ironsides(noot van de vertaler: de ruiterij van Cromwell) en de machtige wil van Oliver Cromwell. Wat zorgde ervoor dat zij de strijd instormden? Het vaste geloof dat zij Gods uitverkorenen waren. Ze geloofden dat zij alles voor zich opzij konden vegen, omdat God met hen was. Er werd gezegd in de tijd van Karel II dat als je arminianen wilde vinden, je terecht kon in iedere kroeg. Maar als je degenen wilde vinden die in de leer van de genade geloofden, dan moest je de kerkers in.
Daar waren Gods heiligen opgesloten, omdat ze zo streng leefden en zo merkwaardig ronduit spraken. Nooit waren er mensen die meer op de hemel gericht waren dan de Puriteinen. En probeer maar eens een Puritein te vinden die een andere leer aanhangt dan die ik vandaag preek! U kunt misschien een of andere moderne hoogleraar vinden die het tegenovergestelde leert. Maar kijk de eeuwen door, en met maar enkele uitzonderingen, waar zijn de heiligen die de uitverkiezing door God geloochend hebben?
De banier is doorgegeven van de ene hand in de andere. Martelaren zijn er voor gestorven. Ze hebben de waarheid met hun bloed bezegeld. Deze waarheid zal nog overeind staan wanneer het voorbijvliegen van de tijden tot stilstand zal zijn gekomen. Deze waarheid zal nog geloofd worden wanneer iedere valse leer en ieder bijgeloof tot het stof zal verkruimelen waar ze uit voortgekomen zijn.
Maar laat ik terugkeren tot mijn bewijs. Er wordt beweerd als hypothese dat deze leer van de uitverkiezing tot losbandigheid leidt. Wij geloven niet in deze hypothese. Het fatsoen bewijst dat dat niet zo is. De uitverkiezing leert dat God sommigen heeft uitgekozen om koningen en priesters voor God te zijn. Stel dat iemand gelooft dat hij is uitgekozen om koning te zijn. Is het dan logisch om daaruit de conclusie te trekken: “Ik ben tot koning bestemd, daarom zal ik bedelaar worden. Ik ben ervoor bestemd op een troon te zitten, daarom zal ik lompen dragen.” Hé, dan zou u toch zeggen: “Dat slaat nergens op.” Maar uw aanname dat God Zijn volk heeft uitgekozen om heilig te zijn, maar dat de kennis van dit feit hen onheilig zal maken, slaat ook nergens op. Nee! Als een mens weet dat God hem een bepaalde waardigheid verleend heeft, voelt hij het verlangen in zijn hart in overeenstemming met die waardigheid te leven.
“God heeft mij meer liefde betoond dan anderen,” zegt hij. “Daarom zal ik Hem meer liefhebben dan anderen. Ik wil heiliger zijn. Ik wil meer genade tonen in mijn leven dan wie dan ook.” Als er iemand is die de genade die Christus hem gegeven heeft weet te misbruiken, en dat tot een argument van losbandigheid weet te maken, dan mag die niet onder ons aangetroffen worden. Wie durft, uit het feit dat hij een zoon van God geworden is door Gods vrije genade, de conclusie te trekken dat hij dus hoort te leven als een kind van de duivel? Dan moet je minder dan een mens zijn, hoe diep gevallen de mens ook is. Of wie zou zeggen: “God heeft mij voorbestemd om heilig te zijn, daarom zal ik onheilig zijn.” Dat zou de vreemdste, raarste, meest perverse, meest verfoeilijke redenering zijn die ooit bedacht kan worden. Ik geloof niet dat er een levend schepsel in staat is om zo te denken.
Niet alleen het fatsoen, maar de zaak zelf bewijst dat het niet zo is. Uitverkiezing is apart zetten. God heeft de godvrezende voor Zich apart gezet. Hij heeft een volk afgescheiden uit de massa van de mensheid. Staat die afscheiding ons toe te concluderen: “God heeft mij apart gezet, daarom zal ik net zo leven als alle anderen’’? Nee! Als ik geloof dat God mij geëerd heeft met Zijn onderscheid makende liefde, en mij afgescheiden heeft, dan hoor ik de roep: “Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.”
Het zou vreemd zijn als het raadsbesluit tot afscheiding een onheilige eenwording tot stand zou brengen. Dat kan niet zo zijn. Ik ontken, eens en voor altijd, in de naam van allen die aan de waarheid vasthouden – ik ontken plechtig, in de tegenwoordigheid van God, dat we enige gedachte in die richting koesteren. Zouden wij net zo als de anderen moeten gaan leven, omdat God ons afgescheiden heeft? Nee, in Godsnaam. Onze afscheiding is een grond en een motief om ons helemaal van zondaren af te scheiden. Ik heb een man ooit horen zeggen: “Meneer, als ik die leer geloofde, zou ik in zonde leven.” Mijn antwoord aan hem was: “U wel, ja ü wel!” “En waarom zou ik dat wel meer doen dan u?” vroeg hij. “Simpelweg omdat u een mens bent. Maar ik vertrouw erop dat ik een nieuw mens geworden ben in Christus Jezus.”
Voor iemand die door genade nieuw leven ontvangen heeft, is er geen enkele leer die hem van de zonde zou kunnen doen houden. De mens is van nature als een varken dat in de modder rondwentelt. Maar als hij eenmaal in een schaap veranderd is, is er niets wat je hem kunt leren dat ervoor zorgt dat hij zich weer in de modder zal wentelen. Zijn natuur is veranderd. Een raaf is veranderd in een duif. Ik zal u de duif geven. U kunt hem leren wat u wilt, maar die duif zal geen aas meer eten. Hij kan het niet verdragen. Zijn natuur is volkomen veranderd. Hier is een leeuw die brult om zijn prooi. Ik zal het in een lam veranderen. Ik daag u uit om dat lam, door welke leer dan ook, zijn lippen met bloed te laten bevlekken. Het kan het niet. Zijn natuur is veranderd.
Er was een vriend bij me aan boord van de stoomboot, toen we terugkwamen uit Ierland. Een van de zeelieden vroeg: “Heb je zin in een nacht- clublied?” “Nee”, zei hij, “daar houd ik niet van.” “Wil je dansen?” “Nee”, zei hij, “ik heb een godsdienst die me toestaat zo vaak te vloeken en dronken te worden als ik wil, en dat is nooit. Want ik haat al zulke dingen met een volkomen haat.” Christenen worden van het zondigen afgehouden omdat hun natuur de zonde verafschuwt. Geloof niet dat we van zondigen worden afgehouden omdat we doodsbang zijn voor de dreiging van de verdoemenis. We kennen geen angst, behalve de angst onze liefhebbende Vader pijn te doen. We willen niet zondigen. We dorsten naar heiligheid, niet naar het kwaad.
Maar als u een godsdienst hebt die u altijd in toom houdt, zodat u zegt: “Ik zou vanavond wel eens naar het theater willen gaan. Als ik maar durfde!”, dan verzeker ik u dat die godsdienst niet veel waard is. U hebt een godsdienst nodig die u de dingen doet haten die u eens liefhad. U hebt een godsdienst nodig die u uit uw oude leven trekt en u in een nieuw leven plaatst. Nu. als een mens een nieuwe natuur heeft, welke leer van de uitverkiezing kan dan zorgen dat deze natuur tegen zijn eigen instincten in handelt? Onderwijs hem wat je wilt, maar zo iemand zal zich niet tot ijdele dingen terugkeren. De uitverkiezing door God geeft een nieuwe natuur. Zelfs als de leer gevaarlijk zou zijn, zou de nieuwe natuur voor de balans zorgen.
Maar nogmaals, breng me de mens- moet ik hem mens noemen? Breng me het beest, breng me de duivel die zegt: “God heeft mij liefgehad voor de wereld was. Mijn naam is op Jezus’ hart gebonden. Hij heeft me gekocht met Zijn bloed. Mijn zonden zijn allemaal vergeven. Ik zal Gods aangezicht zien in vreugde, wetend dat ik aangenomen ben. Daarom haat ik God. Daarom leef ik in de zonde.” Breng me dat monster hier, zeg ik. En als u zo iemand opgebracht hebt, zelfs dan zal ik niet toegeven dat er enige logica zit in die vuile leugen. Dat het leerstuk van de uitverkiezing tot losbandigheid leidt is ergerlijke laster van u. Er is geen waarheid die een mens zo aanzet tot vroomheid als het feit dat hij door God uitverkoren was voordat de tijd begon. Door U geliefd met een onbeperkte liefde die nooit verandert, en die standhoudt tot het eind. O mijn God. ik verlang ernaar mijzelf volkomen te geven in Uw dienst.
“Love, so amazing, so divine,
Demands my life, my soul, my all.”
Laten we Goddanken. Want Zijn rijke genade dringt ons, dwingt ons om in de vreze des Heeren te wandelen en Hem ons leven lang lief te hebben en te dienen.
Nu, nog twee lessen, dan kunt u gaan.
De eerst les is: christelijke mannen en vrouwen, uitverkoren door God en verordend tot redding, breng u in herinnering dat dit een leer is die overal weersproken wordt. Verberg hem niet en verstop hem niet. Herinner u dat Christus gezegd heeft “wie zich Mijn woorden schaamt. Ik zal Mij voor Hem schamen”. Zorg dat u er geen oneer over brengt. Wees heilig, want Hij is heilig. Hij heeft u geroepen. Blijf bij uw roeping. Beijvert u om uw roeping en verkiezing vast te maken. Als uitverkorenen Gods, doe aan ingewanden van barmhartigheid, heiligheid en liefde. Laat de wereld zien dat Gods verkorenen door genade de beste van alle mensen zijn. Laat zien dat ze dichter bij Christus leven en meer als Christus zijn dan andere mensen in de wijde wereld.
En laat me u op het hart drukken: als de wereld u bespot, kunt u de vijand zonder vrees in het gezicht kijken. Want die spot is een blijk van uw adeldom. Het is een bewijsbrief van door God gegeven waardigheid waar u zich nooit voor hoeft te schamen. Het zal u ervan weerhouden ooit een lafaard te worden, of uw knie te buigen voor pracht en statie, als die verbonden zijn met het kwaad. Deze leer is nooit populair geweest, omdat het een verpletterende hamer is voor tirannen. Mensen hebben hun eigen uitverkorenen, hun koningen, hertogen en graven, en Gods uitverkiezing loopt hen in de weg.
Er zijn mensen die hun knie niet zullen buigen voor de Baal. Zij beschouwen zichzelf als Gods ware aristocratie. Ze geven hun geweten niet over aan wat een ander voorschrijft. Mensen schelden, schimpen en schamperen als razenden omdat deze leer een goed mens sterk maakt. Hij zorgt ervoor dat hij zijn knie niet buigt, of als een lafaard vlucht. Die Ironsides werden zo machtig omdat ze zichzelf geen gewone mensen vonden. Ze bogen voor God, maar voor mensen konden en zouden ze niet buigen. Sta daarom vast in deze uw vrijheid, en wordt niet afgetrokken van de hoop van uw roeping.
Nog één andere aansporing. Dat is de tweede les. Sommigen van u maken de leer van de uitverkiezing tot een excuus. U maakt het een excuus, een verdediging voor uw eigen ongelovige en verdorven hart. Herinner u dan dat de leer van de uitverkiezing u geen enkele beperking oplegt. Als u slecht bent, dan bent u dat omdat u dat wilt. Als u de Zaligmaker verwerpt, dan is dat omdat u dat wilt. De leer zorgt er niet voor dat u Hem verwerpt. U gebruikt het als excuus, maar het is een waardeloos excuus. Het is een kleed van spinnenwebben dat op de laatste dag weggerukt zal worden.
Ik smeek u, doe het nu af. Herinner dat de waarheid waar u mee te maken hebt, is: “Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Als u gelooft, bent u gered. Als u op Christus vertrouwt, wie u ook bent, of wat u ook bent in deze wijde wereld, dan bent u een gered mens. Zeg niet: “Ik ga niet geloven, want ik niet weet of ik uitverkoren ben.” Dat kunt u niet weten totdat u geloofd zult hebben. Uw taak is het om te geloven. “Een ieder die” -daar zit geen beperking in- “een ieder die in Christus gelooft, zal zalig worden.” U net zo goed als ieder ander! Als u op Christus betrouwt, zullen u zonden vergeven en uw overtredingen uitgewist worden.
Moge de Heilige Geest nieuw leven in u blazen! Ik smeek u, buig de knie en kus de Zoon opdat Hij niet toorne. Ontvang Zijn barmhartigheid nu.
Verhard uw harten niet tegen de genadige werking van Zijn liefde. Geef u over aan Hem. Dan zult u er achter komen dat u zich overgegeven hebt, omdat Hij daarvoor zorgde; dat u gekomen bent omdat Hij u getrokken heeft; en dat Hij u getrokken heeft omdat Hij u heeft liefgehad met een eeuwige liefde.
Moge God Zijn zegen gebieden, om Jezus’ wil.
Amen.
(Deze preek is gehouden 11 maart 1860, in Exeter Halt, Strand.)