Charles Haddon Spurgeon 31 oktober 1889
Schrifttekst: Psalm 94:9
Uit: Metropolitan Tabernacle Pulpit Deel 35
Zou Die het oor plant, niet horen? Zou Die het oog formeert, niet aanschouwen? Psalm 94:9
Het karakter van een mens hangt af van zijn relatie tot God. U kunt weten wat voor soort mens hij is, en wat zijn bedoelingen zijn, als u te weten komt hoe hij tegenover God staat. Voor velen is God slechts een naam: een woord dat min of meer eerbiedig wordt uitgesproken, maar niets meer. Hij is geen kracht die op hun dagelijks leven inwerkt. Zijn heerlijkheid is geen drijfveer voor hun daden, geen voorwerp van verlangen, geen vreugde van hun hart. “God is niet in al hun gedachten”; en bijgevolg is hun leven niet in overeenstemming met Zijn Heilige Wet. Gezegend zij de Allerhoogste, er zijn enkelen voor wie God alles is: de eerste en de laatste, het middelpunt en de omtrek van hun wezen. Voor hen is de Heere het grote vertrouwen en de schat van hun ziel; Hij is de rots van hun vertrouwen, de bron van hun verrukking. Deze mensen, die zich verlustigen in God, zullen zoeken naar heiligheid, en streven naar volmaaktheid. God heeft hen verlicht, en hun aangezichten zullen stralen. God woont in hun binnenste, zoals een brandende lamp zullen zij licht geven. Onder de goddelozen zijn er velen wier leven bewijst dat zij niets van God weten. Sterker nog, hun onwetendheid over God is hun tot steun in hun huidige gedrag. Zij troosten zich met de gedachte: “De HEERE ziet het niet, en de God Jakobs merkt het niet.” Voor hen is God buiten de wereld wat betreft waarneming of praktische bemoeienis. Het kan hen niet schelen of Hij hen ziet of niet; want zij geloven dat als Hij ziet, het Hem niets kan schelen wat de mensen denken of doen. Hij is te ver weg om bezorgd te zijn over menselijke aangelegenheden. Hij zal niet boos worden over de zonde van de goddelozen, noch behagen scheppen in de heiligheid van de godvruchtigen. Over dit praktisch atheïsme ga ik nu spreken, waarbij ik pleit tegen die gemoedsgesteldheid door het argument van de tekst. “Zou Die het oor plant, niet horen? Zou Die het oog formeert, niet aanschouwen?” Moge de Heilige Geest mij helpen in mijn poging, en mogen al mijn lezers geloven in de levende, horende, ziende Jehova!I.
1. Onze eerste gedachte is, dat de opvatting, dat God niet kan horen of zien, belachelijk is. Wij zullen bij de beoordeling daarvan de tekst van de Psalm die nu voor ons open ligt volgen.
Wij zien dat mensen die op deze goddeloze manier spraken hoogmoedig waren. Vandaar het gebed: “Rechter van de aarde, verhef U, vergeld de hoogmoedigen naar wat zij verdienen. (Psalm 94:2)” De man die meent dat God Zich niet met de wereld bemoeit, of in het geheel niet betrokken is bij haar zaken, denkt dat hijzelf zo ongeveer de grootste persoon is die er bestaat. Er kunnen andere arme schepselen zijn, maar hij is, in vele opzichten, de meest verdienstelijke persoon van aanzien. Hij die weinig aan God denkt, denkt veel aan zichzelf. “Wie is God,” zegt hij, “dat ik Zijn stem zou gehoorzamen?” Wie spreekt zo, behalve Farao, de koning, de machtige, die gewend is om alles naar zijn eigen hand te zetten? Zij, die geen kennis hebben van de Allerhoogste, spreken zeer hoogmoedig. Maar als zij zich zouden vergelijken met anderen zijn zij helemaal niet wijs. De worm verheft zich boven zijn lagere soortgenoten en denkt niet aan de grote Eeuwige, die alle dingen vervult. Hoogmoed is zeer geneigd te groeien wanneer kennis gering is, en eerbied ontbreekt. Trots taalgebruik gaat gewoonlijk samen met godslasterlijke praat en ideeën; want het is van dezelfde soort. “Hoelang zullen de goddelozen, o HEERE, hoelang zullen de goddelozen van vreugde opspringen? (Psalm 94:3)” Als er geen God is, of geen God om zich om te bekommeren, dan scheppen de mensen meteen genoegen in het uitspreken van dingen die het bloed van de godvruchtigen doet stollen.
Zij loven God niet, omdat zij alle eer voor zichzelf zoeken. Vanwege hun eigen verwaandheid trekken zij Zijn wijsheid in twijfel, spotten met Zijn Woord, twijfelen aan Zijn rechtvaardigheid, betwisten de veroordelingen van Zijn rechterlijke macht en spreken kwaad van Hem, terwijl zij zelf de mond vol hebben. Geef een hoogmoedig man een vlotte tong, en de gelegenheid om over God te spreken, en ontneem hem dan het idee dat God hem hoort, en het is niet te zeggen tot hoever hij zich in godslastering zal begeven. Zijn tong staat in vuur en vlam van de hel, en brandt met een onvoorstelbare woede. Als u ooit gedwongen bent geweest de uitdrukkingen van beroemde ongelovigen te horen of te lezen, kunt u zich een idee vormen van hoe volkomen satan zijn wil uitvoert bij goddeloze mensen. Neem God weg, en de remmen gaan los, en de trein dendert met geweldige snelheid bergafwaarts. “Hun tong wandelt op de aarde.”, zegt David in Psalm 73:9b. Er kunnen geen grenzen worden gesteld aan de kwade omzwervingen van een atheïstische tong. Zelfs de hemel is niet vrij van de aanvallen van haar hoogmoed: “Zij zetten hun mond tegen den Hemel. (Psalm 73a)” Zij belasteren God zelf, omdat zij denken dat Hij het niet hoort.
En dit is niet het einde van het onheil. Wanneer de vrees voor God bij de mensen is weggenomen, gaan zij dikwijls over tot vervolging van Zijn dienaren. De profeet klaagt: “O HEERE, zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel. (Psalm 94:5)” Zoals zij God haten, zo manifesteren zij hun haat tegen Zijn volk. Als zij de Leider niet te pakken kunnen krijgen, als zij de Herder niet kunnen slaan, zullen zij ten minste de kudde verontrusten. Lees het lange en wrede verhaal van de menselijke boosaardigheid tegen de Kerk van God: het staat in het verslag van elk volk: het is een vreselijke geschiedenis, geschreven in tranen en bloedvergieten. De heilige schare van Gods uitverkorenen heeft op haar tochten een spoor van bloed en as achtergelaten, dat in de personen van de vervolgden het lijden van de Heere heeft aangevuld; want al dat leed was voor Hem bestemd, als Zijn vijanden maar de mogelijkheid zouden hebben gehad het over Zijn hoofd uit te storten. Bij tijden heeft het geleken alsof God Zijn volk had verlaten, en de roede der goddelozen op Zijn erfenis had laten rusten. Het is geen wonder dat het aldus met hen was, want zo behaagde het Hem te handelen met Zijn eniggeboren Zoon. Hij gaf Hem over aan de wereld om met Hem te doen wat zij wilde. De Vader kwam niet tussenbeide, al spuwden zij in Zijn gezicht, al geselden zij Hem, al blinddoekten zij Hem en sloegen en vernederde Hem. Ja, hoewel zij Hem aan het vervloekte kruis nagelden en hun wrede ogen op Zijn doodsstrijd richtten, greep de grote God niet in om Zijn Geliefde te redden. Een grotere kracht dan de almachtige macht hield de almacht zelf in toom, opdat deze geen vinger zou uitsteken om de gezalfde van de Heere te redden. Als hij anderen moest redden, kon Hij Zelf niet gered worden.
Hoewel Hij riep: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Liet Jehova Zijn eigen Zoon toch sterven in de handen van de goddelozen. U weet de reden daarvan; maar afgezien daarvan, was het een wonderlijke zaak. De Heere kan zo handelen met Zijn Eigen Kerk en Zijn Eigen Zaak, totdat Zijn volk uitroept: “Hoe heeft de Heere in Zijn toorn de dochter van Sion in wolken gehuld! (Klaagl 2:1)” De waarheid kan gewond, gedood, gestorven en zelfs begraven lijken te zijn. Maar toch, zoals Jezus is opgestaan, zo zullen Zijn ware Kerk en zaak opstaan, hoewel zij in het graf zijn gelegd, en de steen is verzegeld, en de wacht is gezet. De waarheid, hoewel begraven, moet herrijzen; want haar Heere is verrezen, en God is met Zijn zaak zoals Hij was met Zijn Zoon. Maar, geliefden, wanneer mensen denken dat er geen God is en kwaad spreken over de Allerhoogste, hoeven wij ons niet verwonderen dat zij de vrijheid nemen om de uitverkorenen van God te vervolgen. Het is niet te zeggen tot hoever de wreedheid van de mensen zal gaan wanneer zij niet gehinderd worden door het besef van Gods aanwezigheid. De Psalm 94:6 zegt: “De weduwe en de vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.” Neem God weg, en wat een plaats zou deze wereld zijn! Zonder godsdienst zou onze aarde spoedig een groot Aceldama worden, een veld van bloed. Beste vrienden, mensen weten niet wat ze te danken hebben aan de aanwezigheid van Gods volk, zelfs in een stad als deze. Er is geen andere reden dan godsdienst waarom Londen niet hetzelfde zou worden als Parijs tijdens de vervolging. Als het niet zo was dat God eerbied heeft voor de gelovigen die in het midden van de stad wonen, zou Hij haar aan de goddelozen kunnen overgeven; er zou geen grotere plaag over haar kunnen komen. Wanneer de mensen vragen: “Ziet God het? dan zoeken zij ieder het zijne, en als zij kunnen, keren zij zich als tijgers tegen elkaar; de maatschappij wordt verscheurd, en de zwakken worden verslonden. Als de Heere ons geen overblijfsel had gelaten dat Zijn Naam vreest, waren wij geweest als Sodoma, en waren wij geworden als Gomorra. Het is niet te zeggen hoe ver de boze kan worden losgelaten om de mensen tot het kwade op te hitsen; maar in elk geval zal het middel dat de duivel verkiest, de verspreiding van atheïstische beginselen onder de bevolking zijn. Een wereld zonder God is een wereld zonder vrees, zonder wet, zonder orde, zonder hoop.
Merk op, dat als wij ervan overtuigd zouden zijn dat God niet hoort en niet ziet, er een einde zou zijn gekomen aan de godsdienst. Zou het niet? Zou je een dove god kunnen aanbidden? Ik moet bekennen dat zo’n wezen voor mij geen god zou zijn. Als hij niet alle dingen zou kunnen horen, zou ik meteen een grens zien aan zijn natuur; en een wezen met een beperkte natuur is geen god. God is oneindig, en moet noodzakelijkerwijs oneindig zijn, om überhaupt God te zijn. Hoewel het moeilijk is om te bedenken wat oneindigheid inhoudt, moeten we het toeschrijven aan de Godheid; en als het weg is, is de Godheid ook weg, en is er een einde aan het geloof in God. Het idee van een dove God is absurd. Ziet Jehova mij niet? Dan ziet Hij inderdaad niet alle dingen – Hij zou blind zijn voor bepaalde dingen. Zou u een blinde God kunnen aanbidden? Als u dat zou kunnen, dan staat u op één lijn met hen naar wie u zendelingen wilt sturen; want hun goden “hebben ogen, maar zij zien niet; zij hebben oren, maar zij horen niet”; en zij die hen maken zijn aan hen gelijk. Hij die een wezen aanbidt waarvan hij denkt dat hij het niet kan horen of zien, is een afgodendienaar en geen aanbidder van de levende en ware God. Het is duidelijk dat het afgelopen is met de Godsdienst wanneer er een einde komt aan het geloof in een horende en waarnemende God.
En dit is nog niet alles: het lijkt mij dat er in hoge mate een einde is gekomen aan het zedelijk besef. Als er geen God is om de zonde te straffen, dan zal ieder mens doen wat in zijn eigen ogen juist lijkt; en waarom zou hij dat niet doen? Door welke overweging zal hij worden gehinderd? Als er geen beloning is voor gerechtigheid, en gerechtigheid zelfverloochening inhoudt, waarom zou hij dan zichzelf verloochenen? Als er geen straf op de zonde staat, en de zonde is aangenaam, waarom zou hij dan het genot niet aangrijpen? Neem alle gedachte weg dat God ziet en hoort, en je hebt de onderliggende basis weggenomen waarop de moraliteit zelf moet worden opgericht. Een goddeloze wereld is een wetteloze wereld. Anarchie doet zijn intrede wanneer de vrees voor God verdwijnt; en alle onheil dat je je kunt indenken, en nog veel meer, komt als een vloed binnenstromen. Waar is de hoop van de wanhopigen, als er geen God is, of als er een God is die niet ziet en niet hoort?
Zie daar een vrouw, vannacht zal ze met een gebroken hart naar huis gaan , want, helaas, haar laatste Vriend is dood. Ze zal haar gezicht bedekken en verbijsterd in haar verdriet achterblijven, wat kan ze nu nog doen? Arme vrouw, zonder helper op de aarde, waar moet u hulp zoeken? Als zij haar knieën kan buigen aan de zijde van dat arme bed, en haar zorg kan richten op God, die haar liefheeft en voor haar zorgt, zal zij uit de diepte van haar nood opstaan. Maar als er niemand in de hemel is om haar ellende op te merken, is de hulp van de hulpeloze, de hoop van de hopeloze, weggenomen. Wat blijft er dan over? En hij die door ziekte is getroffen en op het punt staat te sterven, en op wie de arts heeft neergezien terwijl hij in het ziekenhuis lag, en zijn hoofd heeft geschud, omdat hij weet dat zijn ondergang bezegeld is, en dat hij dat bed nooit zal verlaten behalve om het te verruilen voor het graf – als hij geen God heeft, hoe zal hij dan zijn gezicht naar de muur wenden in de bitterheid en jammeren van angst die nooit zal worden verlicht. Maar als God ziet en hoort, is de weduwe niet zonder een helper, en de stervende in al zijn doodsstrijd niet zonder hoop. O wreed ongeloof, doof onze ene zon niet, ontneem de rouwende zijn enige troost niet. Laat mij mezelf verliezen, maar niet mijn God, die voor mij meer is dan het leven. Ja, als u kunt, kunt u de heerlijkheid uit de hemel wegvagen, de harp van elke engel tot zwijgen brengen, en in een eindeloze nacht de zevenvoudige glans van het hemelse licht doven; maar geef mij mijn God, en ik zal de hemel in Hem terugkrijgen, en zelfs nog meer. Oh, ja, een God die hoort en ziet – wat hebben wij Hem nodig, want anders zijn wij werkelijk wezen!
Als God niet ziet en hoort, lijden wij schipbreuk op de rots van het atheïsme. Het kan mij niet schelen waarin mensen geloven, of het nu pantheïsme, agnosticisme of theïsme is; als zij geen persoonlijke God hebben die hoort en ziet, hebben zij in feite helemaal geen God. “Er is een kracht die rechtvaardig maakt,” zei iemand; maar als die kracht ongevoelig is, en nooit met de mens communiceert, en hem nooit opmerkt, is er niets in de krachtige bekentenis van enig nut voor Hem die het doet of hoort. Het is grootspraak, zoals de mensen het noemen, en niets meer. Het wetenschappelijk jargon dat van God een ongevoelige kracht maakt, is, ook al wordt het in de taal van de filosofie verhuld, heimelijk atheïsme. Ik moet een God hebben die hoort en ziet, die in het strijdperk van mijn dagelijks leven bijstaat, en die mij helpt omdat Hij van mij houdt, anders heb ik geen God. Mijn God woont bij mij, en werkt voor mij, of anders heb ik geen God. Mooie woorden, mooie zinnen en prachtige definities, het zijn allemaal luchtzakken, die nergens toe dienen: er kan geen dove God zijn, noch een blinde God, noch een ongevoelige God. Als iemand van u dat gelooft, ga dan naar Bedlam, en vind daar uw geschikte metgezellen. Wat ons betreft, wij weten dat de God van Abraham, van Izaäk en van Jakob de levende God is, en Zijn gedenkteken is dat Hij het gebed verhoort.
Tot zover het eerste punt.
2. In de tweede plaats: de veronderstelling dat God niet kan zien en horen is een absurde veronderstelling. Volgens onze tekst, is het bewezen dat het onredelijk is. “Hij die het oor heeft geplant, zal hij niet horen?” Denk eens even na over dat argument. Hier is een schepsel dat oren heeft, en kan horen. De God die dat wezen schiep, zou Hij niet kunnen horen? Heeft Hij Zijn schepsel meer gegeven dan Hij zelf heeft? Heeft Hij een schepsel gemaakt dat Hemzelf overtreft in essentiële vermogens? Heeft hij een zintuig geschonken dat Hij zelf nooit heeft gehad? Hoe zou dat mogelijk zijn? De God die een mens met oren heeft gemaakt om te horen, moet Zelf ook een gehoor bezitten. Het idee van horen alleen al lijkt mij te vereisen dat Hij Die het bedacht, Zelf ook in staat was om te horen. Hij kon het idee niet hebben geleend, want er was in het begin geen ander wezen dan Hijzelf: vanwaar nam Hij de gedachte, behalve van Zijn eigen wezen? Dat de geest van de mens wordt bereikt door de poort van het oor, door een indruk op een gehoorzenuw, is een wonderlijke gedachte. Als u dat niet vindt, omdat u er zo aan gewend bent, zou ik graag willen dat u mij vertelt of u een zesde zintuig zou kunnen uitvinden. U kunt horen, ruiken, proeven, voelen en zien. Kunt u er zelf nog een uitvinden? U hebt niet de macht om een ander zintuig uit te vinden; en het idee van welk zintuig dan ook dat nu bestaat, moet evenzeer een staaltje van grenzeloze wijsheid zijn geweest, en onmogelijk voor een Wezen dat niet kon horen en zien.
Hij die het oor heeft uitgevonden, heeft ook de weg bepaald waarlangs het horen mogelijk zou worden. Wat een intellect was dat, dat de verbinding smeedde tussen materie en geest, zodat de bewegingen van luchtdeeltjes, en de indruk die deze maakten op het trommelvlies van het oor, zouden moeten veranderen in indrukken op geest en hart! God moet elke macht in volmaaktheid bezitten, anders zou Hij niet zo’n bewonderenswaardig instrument als het oor hebben ontworpen en gebouwd. Ik zou de tijd niet slecht besteed vinden als ik u een lezing over het menselijk oor kon geven. Wij weten er veel minder over dan over het oog; en mijn eigen kennis ervan is zo karig dat ik slechts een vluchtige blik op het onderwerp kan werpen. Het buitenste gedeelte, dat wij het oor noemen, is slechts het voorportaal van merkwaardige, ingewikkelde, kronkelende gangen, die in verbinding staan met kamers van been en gewelven van ivoor. Langs deze gangen zijn gordijnen gespannen, membranen die trillen als de kop van een trommel, of vibreren als een tamboerijn. Tussen twee van deze perkamenten gordijnen is een ketting van zeer kleine beenderen gespannen. Heb je nooit gehoord van het stijgbeugel? Rijen fijne draden, of zenuwen, brengen de beweging, of het geluid, naar de hersenen, en daar wacht de ziel op het nieuws. Het is allemaal zo wonderlijk.
Ik moet u er ook aan herinneren dat het oor “geplant” is. De belangrijke delen – het echte oor – zitten zo diep in het hoofd, dat ze niet alleen van buitenaf bekeken kunnen worden. De oorlel is als een blad boven de grond, maar het gehoororgaan is “geplant” in de schedel; het is zeer dicht bij de hersenen geplaatst, en werkt aan beide kanten ervan, zodat de geest in communicatie blijft met geluiden uit alle hoeken. Het oor zit diep, en zijn kamers – sommige gevuld met lucht, andere met vloeistof – zijn op die manier beschermd tegen veel kwade invloeden, die anders van buitenaf tot het oor zouden kunnen komen.
Een oorarts die u het mechanisme van het oor uitlegt, moet u wel het gevoel geven dat een ondeskundige oorarts een dwaas is. De oneindige wijsheid van God wordt gezien in deze zintuiglijke poort; en zij is daar in veel grotere mate dan wij kunnen waarnemen. Kunt u geloven dat dit wonderbaarlijke instrument voor het gehoor gemaakt is door een dove God, of een dode God, of een ongoddelijke macht; of dat het ontstaan is door “een toevallige samenloop van atomen”? Ik ken de precieze bewoordingen niet waarin zij nu de schepping zonder Schepper, het ontwerp zonder Ontwerper trachten te beschrijven; maar ik kan alleen maar zeggen dat zij die geloven dat het oor geschapen is door een niet horende kracht of wezen, meer geloof hebben dan ik kan opbrengen. Nee, ik durf te zeggen dat hun geloof zichzelf heeft overstegen, dat het naar de top van de ladder is geklommen en aan de andere kant weer naar beneden is gegaan; zodat het, in plaats van een groot geloof te zijn, is geëindigd in ernstige lichtgelovigheid. Om van de moeilijkheden van het geloof naar de onmogelijkheden van het ongeloof te vliegen, is een merkwaardige bevlieging. Ik geloof liever in een intelligent Wezen.
Maar zelfs als u een oor zou laten maken – en ik veronderstel dat het niet erg moeilijk zou zijn om in was of een andere stof een exacte gelijkenis van een oor te maken – zou u dan een gehoor kunnen produceren? God alleen schenkt gehoor. Dat specifieke punt waar beweging wordt omgezet in hoorbaar geluid – waar is dat te vinden? Datgene wat hoort, en nee, ik bedoel niet de draden van een telefoon, maar dat levende iets dat door de zenuwen wordt opgevangen en hun boodschap leest – waar en wat is dat voor iets? De chirurg zoekt met zijn mes, maar hij verklaart dat hij het niet kan vinden. Nee, hij kan het met zijn instrument niet te vinden. Dit is zeker: als het niet te zien is, kan hij het niet vinden. Hij kan het niet maken, noch vernieuwen als het eenmaal weg is. Zelfs een hele leger chirurgen en artsen uit alle ziekenhuizen zou niet kunnen volstaan om een ziel te scheppen. Er is een geestelijk iets – en dat is de ware mens, die God geschapen heeft. Kent u uzelf? Kunt u uw vinger op uzelf leggen? Oh, nee; dat geheimzinnige bestaan, dat vreemde, half goddelijke leven, de ziel, ligt niet binnen het bereik van onze zintuigen. Hij die de ziel gemaakt heeft, zou Hij geen ziel hebben? Zou Hij niet kunnen horen? O mensen, het argument is duidelijk genoeg! Het behoeft geen uitwerking. Het is toch overtuigend genoeg?
Het is absurd te denken dat de Schepper van het leven niet ziet en hoort; en toch verleidt de duivel genadige mensen, zelfs de beste gelovigen, om bij tijd en wijle te denken dat de Heere hen niet opmerkt in hun beproevingen. “O,” zeggen zij, “God is te groot om mij, een arme zondige vrouw, of een zwakke, domme man, te horen. Zijn Majesteit verhindert dat Hij mij hoort.” Toch zou u de Heere niet doof achten omdat u onwaardig bent. U zou Hem toch geen Grootsheid toeschrijven die in werkelijkheid kleinheid zou inhouden. Als u Hem zo groot maakt dat Hij doof is, of zo groot dat Hij blind is, dan hebt u Hem onteerd. ” Nee,” zegt u,” maar toch ziet en hoort God niet alles. Kijk naar mijn grote verdriet; waarom laat Hij het toe dat het meer en erger wordt? Hoeveel smarten worden veroorzaakt door mijn gedachten! Zoals George Herbert het zegt: ‘Mijn gedachten zijn allemaal messen.'” Precies zo; en toch weet de Heere het en laat het allemaal toe uit liefde voor uw ziel. Hij vergeet u niet, maar “zoals een vader medelijden heeft met zijn kinderen”, zo heeft Hij medelijden met u. Laat u niet op een dwaalspoor brengen door de gedachte dat u voorbijgegaan en vergeten bent door uw God. “Hij telt het aantal sterren, Hij noemt ze alle bij hun naam. (Psalm 147:4)“; en Hij kent ook u, persoonlijk en in het bijzonder. Ik zag in New Forest een bloemetje in het midden van het beukenbos. Het was omringd door de vorstelijke bomen van het bos, maar vanaf de grond glimlachte het met een bescheiden schoonheid. Ik dacht bij mezelf: “Wanneer zie jij de zon? Maakt zijn licht en heerlijkheid jou ooit vrolijk?” Ik bleef in dat bos en keek naar de zonnestralen die door de ineengestrengelde takken van de bomen schenen; en terwijl ik daar rondhing, zag ik hoe de zon steeds weer een manier vond om zijn gouden glorie rechtstreeks in het centrum van die bloem uit te storten, die gloeide en glimlachte terwijl de hemel zo met haar kleinheid gemeenschap had.
Wees gerust, God, Die onze zon is, denkt aan de minsten van ons. Wij zijn geen verwaarloosd onkruid van de heide. De Heere ziet ons. Wij verspillen onze lieflijkheid niet aan de onbewoonde woestijn, want God is daar. Die valleien tussen de bergen die maagdelijk zijn voor de voet van de mens, worden bewandeld door de grote Landman. Dat zijn Zijn heilige plaatsen, Zijn privé-tuinen, Zijn geheime schuilplaatsen; en de bloemen die er bloeien zijn als planten van een koninklijke tuin, die het hart van de Koning verblijden. Zo ook, u verborgenen, uw God vergeet u niet; nee, hoewel u misschien geneigd bent te denken dat Hij niet alles hoort en ziet, omdat de mensen zo verachtelijk zijn, en de dwaling zo welig tiert, en Hij hun provocaties verdraagt; toch houdt Hij met alles rekening. Ik ben geneigd geweest om zelf uit te roepen, zoals de Psalmist in Psalm 147:4 zei: “Waarom trekt U Uw hand terug, Uw sterke rechterhand? Trek haar uit het midden van Uw boezem. Maak er een eind aan!” Dat de Heere de slechte leer zo lang zijn gang laat gaan is een grote verontrusting voor een liefhebber van de waarheid. Maar de Heere hoort elke godslastering en merkt ze op, en de dag zal komen, zo zeker als Hij leeft, dat Hij Zijn rechterhand zal opheffen om de bouwwerken van dwaling neer te slaan, en zij zullen voor Hem zijn als een wankelende muur en een wankelende schutting. “de weg van de goddelozen maakt Hij krom. (Psalm 146:9b)” “Vertrouwt op den HEERE tot in der eeuwigheid. (Jesaja 26:4a)” Zoek in de bewolkte en donkere dag naar het licht. Hij ziet, Hij hoort, Hij zal werken voor waarheid en gerechtigheid. Zal Hij, Die het oor geschapen heeft, niet horen? Zal Hij, Die het oog gevormd heeft, niet zien? Wees niet schuldig aan zo’n absurde gedachte als te denken dat deze kwade dagen niet worden gadegeslagen door de Heere.
3. Maar nu, ten derde en in het kort, dat God hoort, dat is absoluut zeker, volgens de woorden uit onze tekst. “Waarom?” zegt u. Omdat wij nieuwe en geestelijke oren hebben, ook gaf God ons geestelijke ogen. En zal Hij Die het geestelijke oor heeft geplant, niet horen? Zou Hij Die het geestelijke oog heeft gevormd, niet zien? Het is nu zo, mijn broeders en zusters, dat wanneer God door Zijn Geest spreekt, wij Hem horen, gezegend zij Zijn Naam! Maar er was een tijd dat Zijn dreigementen tot ons spraken als met donderslagen, maar wij wilden ze niet horen. Nu zijn wij door Zijn toorn vernederd in het stof. Hij heeft ons oren gegeven die verbonden zijn met harten van vlees. Wanneer Hij uitnodigend spreekt en zegt: “Zoekt Mijn aangezicht” (Psalm 27:8b), antwoorden wij: “Ik zóek Uw aangezicht, HEERE,” (Psalm 27:8b). Denkt u dat als God ons de genade heeft gegeven om Zijn stem te horen, Hij ons niet zal horen als wij onze stem tot Hem richten? Laten wij allen liever zeggen: “Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal, want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstelingen van vrede spreken. (Psalm 85:9)”
Gaf Hij u een nieuw oor, zodat u zou horen hoe Hij u berispt? Was het Zijn bedoeling dat Hij nooit zou luisteren naar uw antwoord op Zijn vermaningen? Overtuigt Hij u van zonde zonder u een Zaligmaker te willen schenken? Laat Hij u de wet horen, zonde belijden en om vergiffenis vragen, en zou Hij u dan niet willen horen? Heeft Hij u van het oordeel doen horen om u voor uw tijd te kwellen? Zal Hij Zijn oren sluiten voor uw nederige gebeden? Ik geloof het niet. Hij Die u deze geestelijke oren gaf, wilde iets zeggen dat het waard was om gehoord te worden, Hij wilde u horen als u tot Hem riep. Hij heeft gesproken, en sommigen van ons zijn vanavond vol blijdschap over wat we Hem hebben horen zeggen. Heeft Hij niet gezegd: “roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren.” (Psalm 50:15)? Als u Hem hoort spreken, zal Hij u horen spreken. O, dat u aan Zijn voeten mocht zitten en Hem zou vragen om verder te spreken; dan kunt u er zeker van zijn dat Hij Zijn oor naar u neigt!
Bij sommigen van u heeft Hij een gevoel van nood opgewekt, zal Hij dan geen medelijden met u hebben? Misschien bent u niet verder gekomen dan het kennen van uw noden en gevaren; maar Hij gaf u deze kennis. U hebt honger en dorst; vroeger had u deze geestelijke lusten niet, maar Hij heeft ze u gegeven. Waarom? U had geen honger naar barmhartigheid, u had geen dorst naar gerechtigheid, totdat Zijn Geest kwam en u leven gaf, en met dat leven kwam ook de honger van uw ziel. Zal Hij de honger die Hij schept niet stillen? Zal hij het verlangen niet vervullen dat Hij heeft ingeplant? Ik heb nog nooit van zo’n wreedheid gehoord als van een man die vijfhonderd armen uit de straat zou bijeenbrengen, die geleerd hadden hun riemen tegen de honger aan te trekken om zo de ontberingen te verdragen, en dan plotseling een razende honger in hen zou opwekken, en hen dan op een kluitje zou drijven en zou zeggen: “Maak dat u wegkomt; ik heb u uw nood op de meest verschrikkelijke wijze doen voelen; maar ik heb verder niets voor u. Ik heb u uw ware toestand laten zien; ik heb u laten weten wat voor ellende u ervaart. Weg met jullie!” God zal u zo niet behandelen. Dat is niets voor Hem. Hij Die heilige en hongerige verlangens, en geestelijke lusten heeft opgewekt, is van plan ze te vervullen. Hij Die u de stem van uw nood heeft doen horen, zal het zelf ook horen. Hij hoort het veel sneller dan u, en uw noden kloppen aan zijn hart voordat uw hart er zich bewust van is. “Zou Die het oor plant, niet horen?” Hij Die het geestelijk leven heeft gegeven, zal Zelf leven om dit leven te onderhouden.
Als Hij ons laat verlangen naar heiligheid; zou Hij die dan niet in ons bewerken? Ik zou van mijzelf en van vele geliefde broeders en zusters hier kunnen zeggen, dat wij gewoonlijk verlangen vrij van zonde en heilig te zijn. Wij kunnen het kwade niet verdragen. Een prediker zei eens dat toen Paulus uitriep: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? (Rom. 7:24)” hij geen christen was. Dat toont aan hoe weinig die prediker wist over deze zaak. Niemand anders dan een ware gelovige zou zo’n verdriet hebben vanwege de zonde. Naarmate hij groeide in het geloof, riep hij het in in doodsangst als hij kwade gedachten en neigingen in zijn natuur vond. Wanneer wij de zonde en neigingen tot de zonden beginnen te verafschuwen, en wanneer wij ellendig worden vanwege één enkele boze gedachte, dan zijn wij gegroeid in genade, en zijn wij ver gevorderd, en reiken wij naar dat andere vers: “Maar God zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus. (1 Kor. 15:57)” Een ware gelovige moet de zonde haten met een intense haat; en wanneer de Heere hem daartoe in staat heeft gesteld, mag hij er zeker van zijn dat Diezelfde Heere bevrijding zal geven uit de macht van het kwaad. Hij Die u de zonde doet haten, zal aan die afkeer beantwoorden, en u verlossen van datgene wat u zozeer verafschuwt. Doet Hij u hunkeren naar heiligheid, en zal Hij u de heiligheid ontzeggen? Hoort u Zijn bevel, en zal Hij uw gebed om hulp om te gehoorzamen dan niet verhoren? Als uw kind er naar verlangt goed te doen te doen, en u kunt hem daarbij helpen, zult u het dan niet doen? Als God het oor in staat heeft gesteld om Zijn woorden te horen, zal de Heere Zijn Eigen oor ook gebruiken om het gebed te horen. Wanneer God in ons een verlangen legt om heilig te zijn, is dit voor ons een garantie dat Hij ons zal helpen om heilig te zijn. Hij die ons doet verlangen naar reinheid, zal het in ons bewerken. Het kan zijn, dat Hij ons in de oven der beproeving zal stoppen; maar op de een of andere manier zal Hij ons zuiveren zoals zilver wordt gezuiverd. Hij die het verlangen naar heiligheid heeft ingeplant, is Zelf heilig, en zal ook de heiligheid in Zijn volk bewerken.
Droomt u soms niet van wat u had willen worden? Wordt u ook niet eens wakker, terwijl u uw voet op de grond zet, en zegt: “Dit is wat ik wil zijn, God help mij alstublieft. Ik zal proberen dichter bij mijn Heere te leven, en meer op Jezus te lijken.” Dan voelt u een vuur branden op het altaar van uw hart. U voelt dat u al uw energie in het Goddelijke leven wil steken, u verlangt naar de hoogste graden van genade. Wel, laat u bemoedigen door deze begeerte, want uw Heere zal u die niet ontzeggen. “Zou Die het oor plant, niet horen?” Hij Die dit verlangen in uw hart heeft geplant, zal u horen als u tot Hem roept om hulp bij deze heilige onderneming. De Schepper antwoordt op datgene wat Hij geschapen heeft: “Hij vervult het verlangen van wie Hem vrezen. (Psalm 145:19)” Bidt u, broeders en zusters? Ik weet dat u dat doet, maar gelooft u werkelijk dat God u hoort? Ik kan het niet helpen te denken dat een grote massa gebeden in het luchtledige wordt uitgestort. Ik kan de gedachte niet van mij afschudden dat broeders vaak lijken te bidden in de oneindige leegte, smekend met een oneindig niets.
Ze zeggen de juiste woorden, maar ze bedoelen er weinig of niets mee. Hoort God het gebed? Antwoordt u, “Ja”? Laten we dan bidden en geloven dat Hij dat doet. Als we klaar zijn met bidden, laten we dan verwachten dat Hij ons antwoordt. Wanneer wij met onze cheques naar de bank gaan, geven wij ze af, nemen het geld in ontvangst en zijn weg. Doen we dat ook bij de Bank van het Geloof? Pleiten we op de belofte? Zo ja, dan telt de Heere het geld uit; maar incasseren wij het ook? Ik vrees dat we het op de toonbank laten liggen. De Heere zou kunnen zeggen: “Is die man weg? Weg zonder waar hij voor kwam? Hij pleitte op Mijn belofte, en is hij tevreden weggegaan zonder Mijn antwoord?” Is het uw gewoonte om naar de troon der genade te gaan om alleen maar te vragen zonder te ontvangen? Bent u aan het malen in een molen enkel voor het plezier van het malen? Wie vraagt, zal zeker ontvangen, en als hij niet ontvangt, moet hij vragen naar de reden waarom. Een goede voorbereiding op het gebed kan zeer nuttig zijn. Een weinig tijd na het gebed, om te overwegen wanneer en hoe de zegen zal worden gebruikt wanneer de Heere hem zendt, zou een verdere hulp voor het geloof zijn. Soms komen de engelen naar onze brievenbussen en kunnen er geen antwoorden in stoppen omdat de brievenbussen vastzitten door ongeloof. Wij zijn niet bereid te ontvangen wat God bereid is te geven. Laten wij bidden, in de overtuiging dat zo zeker als God ons een oor heeft gegeven, Hij Zelf ook een oor heeft waarmee Hij onze gebeden zal verhoren. “Zou Die het oor plant, niet horen?”
Broeders, en zusters, wij zijn op dit moment zeer bezorgd over het Koninkrijk van de Meester. Sommigen van ons kennen geen vergelijkbare problemen als onze bezorgdheid over de zaak van God en de waarheid. Wij treuren als wij zien dat het kwade zuurdesem het hele deeg zuurder maakt. Denkt u niet dat het grote Hoofd van de Kerk er evenzeer bezorgd over is als wij? Het is Zijn Eigen Koninkrijk; en daarom houdt het Hem meer bezig dan het ons bezig kan houden. Het is Gods Eigen waarheid die ontkend wordt; het is Zijn Eigen Zoon die onteerd wordt. Als wij horen dat de heerlijke leer van de verzoening wordt bespot, ontvlamt ons hart van woede en breekt ons hart van verdriet. Brandt het hart van de Heere ook niet van toorn als het kostbare bloed vertrapt wordt? Is Hij onverschillig tegenover al deze afvalligheid en ketterij? Want “Zou Die het oor plant, niet horen?” En Hij Die gezworen heeft Zijn Zoon te verheerlijken, zal Hij niets doen wanneer Die Zoon onteerd wordt, zelfs in Zijn eigen kerk?
3. Ik ga bijna eindigen, toch wil ik nog één ding zeggen: HET GELOOF DAT GOD HOORT EN ZIET, HEEFT EEN ZEER HEILZAME WERKING OP HEN DIE ER VAST IN GELOVEN. Het is in duizend opzichten goed. De tijd zou me ontbreken om er een tiende van op te noemen. Het kan volstaan om er enkele gedachten aan te wijden en de zaak te overdenken. Als wij voelen dat God ziet en hoort, wat een aansporing is dat dan om goed te doen, en dapper te zijn voor de waarheid! Soldaten zullen in de aanwezigheid van hun Vorst hun mannetje staan. Als onze Heere toekijkt, wat zullen wij dan niet doen en durven? Hetzelfde gevoel van Zijn tegenwoordigheid zal ons weerhouden van elke slechte daad. Wij kunnen niet toegeven aan kwade gedachten als de Heere Zelf die gedachte hoort. Zal de Heere toekijken, en zal ik zondigen in Zijn Goddelijke tegenwoordigheid? Zal ik Jezus verdriet doen wanneer de Geliefde van mijn ziel dicht bij mij is, en met droevig oog elke zondige beweging gadeslaat? De plechtige overtuiging dat God hoort is een beteugeling van het kwade, en een aansporing tot het goede.
Het werkt krachtig als een middel tegen het verlangen naar waardering van mensen en tegen mensenvrees. Hij die zeker weet dat God hem hoort, zal de waarheid spreken al zou de hele wereld luisteren, of al zou niemand anders dan God hem horen. Een soldaat sprak onlangs een prachtig woord tot een prediker in de open lucht. Een vriend, die op straat predikte, had een aanzienlijk publiek verzameld; maar toen er een troep soldaten met mooie uniformen en krijgshaftige muziek voorbijtrok, werden de mensen uiteengedreven, en de prediker bleef bijna alleen achter. Een soldaat, die om de een of andere reden buiten de gelederen marcheerde, riep hem toe: “Ga door, meneer: God houdt ervan u Zijn Zoon Jezus te horen prijzen.” Dat is helemaal waar. God geniet ervan te horen hoe Christus verheerlijkt wordt. Wat een heerlijk publiek hebt u als de Heere naar u luistert en u Zijn Zoon hoort loven! Knarsetandden de ongelovigen als ze over Jezus horen prediken? Dat geeft niet. Laat ze hun hart maar in toorn uitputten; ze kunnen Jezus geen straaltje heerlijkheid ontnemen. Blijf uw Heere en Zaligmaker prijzen; want als de mensen die oren hebben om te horen, niet willen horen, wees er dan zeker van dat uw hemelse Vader niet zal nalaten te luisteren. Wij willen geen applaus van de mensen, want God hoort ons. Als de Koningin voorbij kwam, en een soldaat verrichtte een dappere daad, en iemand zei tegen hem: “Je hebt het goed gedaan, en je mag er trots op zijn dat Korporaal Brown en Sergeant Smith je zagen en goedkeurden wat je deed” zou hij zeggen “och, ik geef niets om korporaals en andere onderofficieren. Hare Majesteit zelf keek naar mij en zei: “Goed gedaan.” Zij zal, met haar eigen handen, te zijner tijd het Victoria Kruis op mijn schouder bevestigen. Dat is de beloning waar ik naar streef.”
Als God mij ziet, maakt het niet uit wie mij wel of niet ziet en er zijn goedkeuring aan hecht. Wij moeten zo worden gevormd dat wij onafhankelijk zijn van het menselijk oordeel; want wie zich laat imponeren door een glimlach of huivert bij een afkeurende blik, zal nooit lang een edel leven leiden. De zekerheid dat God ziet en hoort, is een wonderbaarlijke zorgen-doder. Want waarom zou ik bezorgd zijn? Mijn hemelse Vader weet dat ik deze dingen nodig heb. Als ik in moeilijkheden verkeer dan weet mijn Hemelse Vader dat. Broeders, als de Heere ziet dat wij in moeilijkheden zijn, en als Zijn oog altijd op ons is gevestigd, zijn wij dan niet veilig? Weet, dat u een God dient, Wiens ogen op de rechtvaardigen zijn gevestigd, en dat Zijn oren u gebeden horen, zo zult u boven de zorgen leven.
Wat zal dit uw gemeenschap met God bevorderen! En wanneer uw hart zingt: “Hij leidt mij, Hij hoort mij, Hij kent de weg die ik ga”, dan bent u verzadigd in de gemeenschap met de Eeuwige God. Hoe lief hebben wij Hem Die ons altijd hoort! Omdat Hij ons altijd ziet, leren wij Hem te zien. “God U ziet mij” is een woord dat onze droevige harten zodanig opfleurt dat wij God ook zien. Wij gaan door moeilijkheden, wij zwoegen, wij worden verzocht en wij worden in beroering gebracht door dit sterfelijke leven. Maar dit alles met een gerust gemoed, omdat er geschreven staat: “Jehovah-Shammah, de Heere is daar.” Het is geen kleinigheid, als wij ons in het lijden onderwerpen aan de wil van Hem die ons hoort en ziet. Als Hij maar bij ons is, dan is alle twijfel voorbij. Wij zeggen blijmoedig: “Het is de Heere, laat Hem doen wat Hem behaagt.” Zolang zijn vader kapitein van het schip was, kende zijn zoontje geen angst, want hij was er zeker van dat zijn vader het schip veilig naar de haven kon sturen. Wees gerust, onze Vader die ons ziet en hoort, is in het midden van Zijn volk, en niet één van hen zal verloren gaan. Als de Heere afwezig was, of sliep, of doof was, zouden wij bevreesd mogen zijn; maar zolang Zijn oor en oog voor ons open zijn, mogen wij geen wantrouwen dulden. Als we de dichtregels van de dichter een beetje veranderen, mogen wij zeggen.
“Though winds and waves assault my keel,
He doth preserve it; he doth steer,
Even when the bark seems most to reel.
Storms are the triumph of his art,
He cannot hide his eyes, much less his heart.”
Vooruit, waar wacht je nog op, spreek met Hem die het oor heeft geplant, want Hij zal zeker horen. Amen.