Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Lukas 19:10
Het werk waarvoor de Heere op aarde kwam, was heel onverdiend. Er zat een beperkte kant aan, want Hij kwam alleen als een Dienaar – let op, niet als Zaligmaker, maar als een Dienaar – tot de verloren schapen van het huis van Israël. Zoals de apostel Paulus ons in gedachten brengt, is Hij een Dienaar van de besnijdenis geworden ter wille van de waarheid van God. Hij doorreisde ook geen ander land dan Palestina om het Evangelie aan de volken te verkondigen, maar Hij beperkte Zich tot het zaad van Abraham.
Toch had Hij ruimte in overvloed om binnen dat gebied te dienen. Als een christelijke werker zijn inspanningen zou beperken tot Londen, moet hij niet te denken dat hij daardoor beperkt wordt in wat hij kan doen. De prediking in Palestina gaf onze Zaligmaker meer werk dan enig mens zou kunnen volbrengen. Maar ook in die beperkte zin is het opmerkelijk dat Hij tot die vrouw uit Kanaan zei: ‘Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël’ (Matth. 15:24). De verloren schapen waren het bijzondere verlangen van Zijn hart – niet zozeer Israël, maar ‘de verloren schapen van het huis van Israël.’ Zijn ogen waren in het bijzonder op hen gefocust, Zijn genade zocht degenen die Hem het meest nodig hadden. Altijd kregen daarom medelijden en liefde voor verlorenen voorrang in Zijn gedachten.
Op dit moment, onder de bedeling van het Evangelie, is er geen scheiding meer tussen Israël en de volken. Ik geef er niet om of ik een Israëliet naar het vlees ben of niet, want in Christus Jezus is er geen Jood of heiden. Dat is allemaal afgeschaft en al dat geklets van sommige mensen of wij nu wel of niet van de Joden afstammen is onzin, niets meer dan onzin. Als het al zo is, heeft het niet de minste betekenis, want nu is er geen Griek of Jood, geen besneden zijn of onbesneden zijn, geen barbaar, geen Scyth, geen slaaf of vrije, maar Christus is alles in allen. De tussenmuur die scheiding maakte, is voor eens en altijd afgebroken.
Nu staat in de hele wereld deze waarheid niet in relatie tol dit volk, tenminste niet tot dat volk alleen, maar tot het hele menselijke ras: ‘de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.’ Nog steeds spiedt Zijn oog met de scherpte van een arend naar verlorenen. Nog steeds weent dat oog met de tederheid van een duif om verlorenen. Nog steeds leeft de eeuwige Zaligmaker om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Als u nooit verloren bent geweest, hebt u geen deel aan Zijn zaligmakende werk. Maar als u verloren bent en dat weet, is het precies dat wat u aan de Zaligmaker verbindt. Hij is gekomen om juist mensen als u te zoeken en zalig te maken en ik hoop dat ik in staat zal zijn om met de opmerkingen die ik over de tekst wil maken aan te tonen dat Hij kwam om u te redden.
Ik zal eerst spreken over de dienst van onze Heere. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. In de tweede plaats heb ik een boodschap vanuit onze tekst voor verlorenen en ik zal eindigen met een woord tot onszelf.
I. Ik zal spreken over de bediening van onze Heere om de verlorenen te zoeken en zalig te maken.
Let er in de eerste plaats op wat een genadige bediening dat was! Het was een bediening van pure barmhartigheid en onbeschrijfelijke liefde. Onze Heere Jezus Christus kwam niet in de wereld om Zijn eigen eer te zoeken, maar om de verlorenen te zoeken en te redden. Hij kwam niets halen, maar gaf alles aan de verlorenen. Zijn bediening is er van Zijn kant een van onverdiende goedheid voor hen die Hem slecht behandelden en die een heel andere behandeling verdienen. Behalve Zijn eigen liefde was er geen wet die Christus dwong om te komen en zondaren zalig te maken. Ze konden geen aanspraak op Hem maken. Toen Hij besloot te komen, was dat een daad van niet te evenaren genade. Als Hij zou hebben gekozen om niet te komen, zou Hij nog steeds de gezegende Zoon van de Allerhoogste zijn, gezeten in eeuwige heerlijkheid, en wij zouden allen omkomen.
Zijn komst was onmetelijke goedheid. Hij vergold goed voor kwaad toen Hij neerkwam in onze verloren staat en door meer dan overvloedige liefde besloot om ons daaruit te redden. Onze Zaligmaker is lichamelijk geworden genade, vleesgeworden liefde. Zijn bediening is genade. Laten we nooit vergeten dat Hij kwam om de verlorenen te redden, en niet om de goede en uitnemende mensen zalig te maken. Ach, mijn broeders! Christus’ ogen kijken in de tegenovergestelde richting van de onze. Wij kijken gewoonlijk naar goedheid bij de mensen voordat we hen helpen, maar Hij kijkt naar zonde, naar verval, naar nood. Hij is vriendelijk voor ondankbare en slechte mensen. Hij rechtvaardigt hen die in zichzelf niet rechtvaardig zijn, want wij zijn dood in zonde en overtredingen. Christus is op de bestemde tijd voor de goddelozer, gestorven (Rom. 5:6). Genade, pure genade, is in Hem overvloedig en wordt heerlijk duidelijk in Zijn bediening om verlorenen te redden.
Verder wil ik uw aandacht vragen voor het feit dat Zijn bediening niet alleen genadig, maar ook uitgebreid was. Jezus Christus kwam om verlorenen te zoeken en zalig te maken, en daar zijn er velen van. Christus heeft het niet over een kleine opdracht als Hij spreekt over het zalig maken van verlorenen. Wat zijn er veel landgenoten verloren! Ik bedoel alleen al in het gewone gebruik van de term.’ In moreel opzicht zijn ze verdwaald. Iedereen is het erover eens dat ze ellendig en verloren zijn. Kijk naar hele volken die tot over hun oren in schaamteloze overtredingen gezonken zijn, gespeend van schaamtegevoel en beschaving.
Christus is echter gekomen om juist zulke mensen te redden. En om de waarheid te zeggen, gaat het verschil tussen hen en ons qua natuur niet verder dan de oppervlakte. We wassen ons vanbuiten een beetje beter dan zij, maar de binnenkant van de bekers en schalen van de gevallen mensheid is overal aardig hetzelfde. We zijn wat beter onderwezen en wat meer beheerst dan zij. Maar een adder is een adder, ongeacht waar hij leeft, en mensen zijn in alle gevallen verloren mensen, ontaard en zondig. Naar mijn besef is het een wonderlijke opdracht die Christus op Zich nam om zondaren zalig te maken, zonder dat woord verder te omschrijven. Het gaat gewoonweg om de verlorenen.
Wat had het christendom een werk te doen toen het voor het eerst in, bijvoorbeeld, Rome kwam! Toen het christendom daar kwam, was Rome onbevattelijk slecht. Zijn keizers waren gek. Ik denk niet dat ik monsters als Nero, Tiberius en Caligula anders kan omschrijven. Ze gebruikten hun macht slechts om zichzelf van alle middelen te voorzien om zich onder te dompelen in de meest afschuwelijke vormen van slechtheid. De stad Rome was vol afgodsbeelden. God zij dank zijn de meeste daarvan verwoest. Vaak wens ik dat de rest ook vernietigd was, want vele ervan vergiftigen ons al als we ernaar kijken. De stad was even vol van afgoden als van kunst. En de belangrijkste beelden werden niet van de meer respectabele góden gemaakt als Jupiter en Mercurius, maar van Venus en Bacchus en andere verfoeilijkheden van die vuile zooi op de Olympus. De rijken dompelden zichzelf onder in elke denkbare luxe.
Vrouwen werden door meisjes bediend en gekleed en waren zo wreed tegen hun vrouwelijke slaven dat iemand denken zou dat alle vrouwelijkheid uit hen verdwenen was. Slaven werden mishandeld en gedood en nooit werd er iets tegen zulke algemeen voorkomende misdaden gedaan. In het amfitheater waar de massa samendromde, stierven heel wat gladiatoren, soms honderden op één dag. Ze doodden elkaar om Rome wat vertier te bieden. Het land was vol corruptie, omkoperij, vuilheid. Er waren een paar hoogstaande mensen. Ze werden bekend omdat er maar zo weinig van waren. Maar het land als geheel was zodanig dat als de Vesuvius genoeg vuur gespuwd had om heel Italië in brand te steken en de aarde was gespleten om het land te verzwelgen, daar evenveel rechtvaardiging voor was als voor de verwoesting van Sodom en Gomorra.
Maar het christendom kwam in Rome in de vorm van arme vissers en een tentenmaker en anderen als zij. Ze begonnen te zeggen: ‘We moeten elkaar liefhebben. Wie rijk is, moet het als een voorrecht zien om de armen te helpen. We moeten allemaal de enige, waarachtige God vrezen en dienen, want er is er maar één. En God heeft alle volken op aarde uit één bloed gemaakt. U mag mensen niet wreed behandelen. U mag deze bloedige spelen niet houden. U mag zich niet onderdompelen in losbandigheid. De Deere Jezus Christus, Gods Zoon, is gestorven om ons van de zonde en alle gevolgen daarvan te redden.’
Aanvankelijk werd er in Rome slechts een heel zachte stem gehoord. Als er niet de bovennatuurlijke kracht van God was geweest, was die al snel tot zwijgen gebracht. Maar al snel begon deze stem invloed te krijgen. Een aantal rijke mensen in de stad, een aantal soldaten van de keizerlijke garde en veel arme slaven omhelsden de nieuwe godsdienst. Overal werden zij bekend vanwege hun vriendelijkheid, reinheid en liefde. Toen zeiden slechte mensen: ‘We zullen deze nieuwe godsdienst de kop indrukken’, en er braken vreselijke vervolgingen uit. Maar hoewel de christenen leden, werd Rome doorzuurd met de invloed van het christendom. Langzamerhand verdween de slavernij. Wreedheden stopten. Het amfitheater werd afgeschaft. Veel afgodsbeelden werden in stukken geslagen. De enige, onzichtbare God werd aanbeden. De wereld ontwaakte en droomde van ontzagwekkende dingen. Hij keek in de spiegel en zag zijn aangezicht alsof hij opnieuw geboren was. Christus was gekomen om een verloren maatschappij te zoeken en te redden. Hij deed dat op een bijzondere manier, zoals Hij dat altijd kan en zal blijven doen. Want dit is de grote onderneming van mijn Meester, Die overal waar mensen in zonde en ellende zijn gezonken, overal waar zij zich in kwaad onderdompelen of juist verzadigd zijn met eigengerechtigheid, gekomen is om hen daarvan te redden.
Let er ook op dat de bediening van mijn Meester niet alleen genadig en uitgebreid is, maar ook heel compleet. Hij komt om te zoeken, dat wil zeggen te vinden wat verloren is. En wanneer Hij in contact komt met de verloren mensheid laat Hij die niet in haar verloren staat liggen, want Hij maakt zalig wie Hij zoekt.
En wat heeft Hij een neerbuigende manier om te redden, want de tekst zegt: ‘De Zoon des mensen is gekomen.’ Eens was Hij geen ‘Zoon des mensen.’ Hij was, en blijft altijd, de eeuwige Zoon van God. Maar Hij besloot om deze arme natuur van ons op Zich Ie nemen. Hij werd een mens als wij. Dit is zo’n bijzondere neerbuigendheid dat, ook al horen we het nu met weinig verbazing aan, het een onverklaarbaar mysterie voor ons blijft als we gaan zitten om erover na te denken en ons verbijstert als we peinzen over deze niet te evenaren genade. Ja, de Zoon van God werd Zoon des mensen. Zo leefde Hij. Zo bloedde Zijn leven weg aan het kruis, opdat Hij ons verlossen zou. Hij is als Zoon des mensen gekomen om ons te verheffen tot zonen van God. I n, geprezen zij Zijn naam, dat heeft Hij gedaan. En door de kracht van Zijn Geest brengt dit onzegbare zegen voor ieder die Hem vertrouwt.
Wat is het ook een praktisch doel waarvoor onze Zaligmaker kwam! Onze Heere Jezus Christus kwam niet om een filosofie te verdedigen of oude misverstanden uit de weg te ruimen. Hij kwam niet om op de hoogte te blijven van het wereldgebeuren of om de leuke dingen te doen die veel predikers nu proberen te doen. Hij kwam niet als redenaar, Hij kwam niet als volksmenner, Hij hoefde de waardering van de massa niet. Hij kwam om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Geve God dat de kerk zich aan dezelfde missie houdt! Maar het schijnt me toe dat de kerk zich in de wereld gedraagt alsof ze alleen maar in de wereld was om zichzelf te showen in al haar fijnzinnigheid, om haar geweldige muziek ten gehore te brengen, om de oren van het volk te strelen met een zondags concert en ik weet niet wat al meer om haar aantrekkelijkheid te tonen. Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken (1 Tim. 1:15), en wat doen wij, die onszelf Zijn discipelen noemen? Velen van ons doen duizend dingen die niet dit ene zijn dat alleen de dienst van alle christenen waard is. Een christen behoort iemand te zijn die op Christus lijkt. Hij kwam om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
Broeders en zusters, probeer u zoveel als mogelijk aan dit werk toe te wijden. Wat u verder ook wel of niet kunt doen, zoek ernaar om het middel te zijn om zielen te behouden. Wat u verder kunt is mooi en groots en zal u de waardering brengen van uw medemensen, maar probeer om arme, verloren zondaren te redden, zelfs als ze lager dan de laagste klassen zijn en armer dan de armen. Probeer te doen waartoe u in naam van uw Meester geroepen bent. Want door de kracht van Zijn niet te evenaren Evangelie kunt ook u de verlorenen zoeken en tot Hem brengen om gered te worden. Tot zover over de bediening van de Meester.
II. Nu heb ik in de tweede plaats vanuit mijn tekst een boodschap voor de verlorenen.
Ik weet niet waar jullie zitten, maar hier ergens zijn er sommigen die van zichzelf weten dat ze verloren zijn. Nu praat ik niet tot al die anderen, maar tot u. Laten we even samen praten.
In de eerste plaats vraag ik u om erover na te denken welke zorg hier speelt. U bent verloren en het schijnt dat hemel en aarde bezorgd zijn over uw verlorenheid. Want de Zoon des mensen, die ook de Zoon van God is, beweegt zowel hemel als aarde uit bezorgdheid om u. Gods kerk is in uw behoud geïnteresseerd. Veel christenen bidden voor u en ik probeer uit te spreken hoezeer de christenen u liefhebben. Omdat u verloren bent, verlangen we naar uw behoud.
Stelt u zich voor dat er een klein kind in het gezin is. Het is niet zo’n leuk kind. Het is niet schoon, het ziet er niet leuk uit, behalve in de ogen van haar moeder. Er zijn zeven of acht kinderen in het gezin en de ouders hebben niet zoveel tijd om hun kinderen te bewonderen, omdat ze hard moeten werken voor het dagelijks brood om zoveel monden te voeden. Maar op dit moment is de kleine Mary in ieders gedachten. Elk hart is bewogen met haar. Er is niemand in huis die niet aan Mary denkt. Waarom? Nou, vanmorgen ging Mary weg voor een bepaalde taak en nu is het avond en ze is nog steeds niet terug. Ze zijn bij de politie geweest, maar die kan haar niet vinden. Mary is kwijt. Daarom denkt iedereen meer aan haar dan aan Jane, of Hannah, of John, of Thomas, ook al zijn zij ouder en gedragen zij zich beter. Dat kan wel zijn, maar Mary is voor iedereen nu de belangrijkste, want ze is verloren!
Zo is het ook met u, mijn lieve vrienden. Juist u bent in de gedachten van Christus en in de onze ook, want u bent verloren. Ik wil u niet in verlegenheid brengen met de gedachte dat u het onderwerp bent van deze zorg. Het is niet zozeer u, weet u, of iets in u. maar alleen dat ene feit dat u verloren bent dat ons zo bezorgd doet zijn.
Opeens is er zo’n blijdschap, zo’n gekus en zulke omhelzingen, zo’n vreugde, zo’n gezang, want Mary is gevonden. Misschien komt u binnen en kijkt u Mary eens aan. Ze is een heel gewone, kleine snotneus, zoals die wel vaker bij moeders op schoot zitten. Maar u ziet nog dat ze verloren was en gevonden is en dat ze zo ongelooflijk blij met haar zijn. Al die aandacht is niet te danken aan Mary’s goedheid, maar aan het feit dat de liefde het niet verdragen kan dat ze verloren is.
Zo is het ook met u, mijn lieve vrienden. We zouden hemel en aarde bewegen voor u als we dat konden. We zouden de engelenzang durven stoppen en hen uitnodigen op hun harp te leunen en toe te kijken hoe hemel en aarde in de persoon van de Geliefde zoekt en zalig maakt wat verloren is. Daarom vraag ik u eraan te denken welke zorg we over u hebben.
Denk er ook eens aan welke kracht en wijsheid ingezet worden voor u, voor u, arm, verloren mens daar! De Zoon des mensen is gekomen om u te zoeken en zalig te maken. Het is niet zo dat de prediker hard werkt om verlorenen te redden. Nee, zie eens, de paar’len poorten zwaaien open op hun gouden scharnieren. De poorten van het paleis van de Koning gaan open. Daar komt Iemand naar buiten terwijl de cherubijnen en serafijnen versteld staan over Zijn komst naar de aarde. Hij daalt af. Terwijl Hij neerdaalt, legt Hij Zijn kleding af. Zijn koninklijke ringen hangt Hij op als waren het nieuwe sterren. Zijn azuurblauwe mantel doet Hij uit en strekt Hij langs de hemel. Want, zoals George Herbert zo wonderlijk zegt. Hij heeft nieuwe kleren: vernedering daarbeneden!
Hij komt hier, naar deze arme wereld. U ziet Hem als baby in Bethlehem, als jongen in Nazareth. Terwijl Hij hier is, daalt Hij al lager en lager, tot Hij de diepste diepte bereikt aan het kruis van Golgotha. En al die tijd vervult Hij Zijn dagelijks werk: Hij zoekt mensen als u. En wat Hij hier op aarde letterlijk deed, doet Hij nog steeds door de goddelijke Geest. Hij kijkt nog steeds rond, Hij wacht nog steeds, Hij zoekt nog steeds, nog steeds gaat Hij rond op aarde, achter de verlorenen aan. Het zou u, die verloren bent, bijzonder moeten bemoedigen als u eraan denkt dat er zo iemand is als de Heere Jezus Christus Die u zoekt.
Als een kind kwijtraakt in het bos gaat het zitten huilen. De nacht komt eraan en het is ontzettend moe. Haar verdrietige, kleine hartje kent slechts één troost: ‘Vader zal me direct gaan zoeken als hij thuiskomt. Als moeder hem vertelt dat zijn kleine meisje kwijt is, zal hij de hele nacht naar me blijven zoeken. Vader kent alle paden in het bos. Hij weet waar ik meestal heen ga. Vader zal me nog voor de ochtend vinden. Ik zal gaan liggen en slapen.’
En lieve verloren ziel, geef niet in wanhoop op als het zo lang lijkt te duren voor Jezus u vindt. Zijn ogen doorboren het duister om u te vinden. Zijn snelle voeten springen over de heuvels achter u. Zijn hand houdt Hij gereed om u te grijpen. Hij heeft sterke schouders om Zijn verloren schaap thuis te brengen in de schaapskooi daarboven. Er is hoop voor u, verloren mens, want de Zoon des mensen is gekomen en brengt Zijn hele godheid mee. Oneindig zijn Zijn kracht, Zijn wijsheid en Zijn liefde. Hij zoekt precies zulke zondaren als u.
Ik wil dat u ook nog let op iets anders. Het gaat me om u, verloren mens, want vanavond waren wij samen aan het praten. Ziet u welke problemen u veroorzaakt hebt? Het kleine kind is bezorgd omdat ze kwijt is, maar denk er eens aan hoe het bij haar thuis is. Afgelopen woensdagmorgen kwam er een medepredikant in mijn studeerkamer. Ik zag meteen dat hij zich ontzettend zorgen maakte. Hij kwam voor iets anders, maar ik kon het niet laten om te zeggen: ‘Er ligt een grote zorg op uw hart, niet?’ Hij antwoordde: ‘Ja. Anderhalf jaar geleden stierf mijn vrouw. Dat was een groot verdriet voor mij. Maar op dit moment heb ik een beproeving die mijn hart haast nog erger doorsteekt.’ ‘Wat dan?’ vroeg ik. Hij antwoordde: ‘Afgelopen zondagmorgen ging ik preken. Ik dacht dat mijn jongen met mij naar de kerk gegaan was, maar na de dienst kon ik hem niet vinden. Ik ging naar huis, maar hij kwam niet thuis voor het eten. Ik hoorde niets meer van hem.
Ik moest die avond preken. Mijn hart was zwaar. Want ik kon hem nog steeds niet vinden. Het grootste deel van de nacht bleef ik samen met anderen overal naar hem zoeken. En nu’, zei hij, ‘is het woensdag en ik heb hem nog steeds niet kunnen vinden. Ik heb nergens meer iets van hem vernomen.’ O, u had moeten zien hoe verdrietig hij keek! ‘Hij is mijn oudste’, zei hij, ‘en nu ben ik hem kwijt.’ Ik ben bang dat hij nog steeds niets van hem vernomen heeft. Hij zou het hele land aan het werk zetten om hem te vinden, maar hij weet niet meer waar hij zoeken moet. De jongen is kwijt. Mogelijk beseft hij zelf niet hoeveel problemen hij zijn vader en diens vrienden geeft. Als hij dat wel deed, was hij snel thuis.
Ach! Zondaren veroorzaken veel zorg, omdat ze verloren zijn. U hebt gehoord hoeveel problemen zondaren de Heere Jezus Christus gaven. Zijn dood aan het kruis was een deel van de problemen die op Zijn grote hart neerkwamen omdat wij wilden zondigen, omdat wij verloren wilden zijn, omdat wij ons niet tot Hem wilden keren en leven. Wat geven jullie zondaren een zorg aan jullie vrienden op aarde. En wat geven jullie de Heere Jezus Christus veel zorg! Alleen al de gedachte aan uw verlorenheid en het innemen van uw plaats, het dragen van de straf voor uw schuld, deed Hem bloed zweten.
Er is nog iets anders waaraan u moet denken, maar ik hoop dat het de indruk van het vorige niet wegneemt. En dat is: wat een vreugde zal het zijn als u gevonden wordt! O, wat zal iedereen in de handen klappen, wat zullen er dankbare liederen aangeheven worden bij u thuis, als u een vrome moeder en een godvrezende vader heeft! Soms komen er leden van deze gemeente bij me en aan hun manier van doen zie ik dat ze iets heel vreugdevols te vertellen hebben. Ze lachen niet. Ze lijken heel rustig in hun blijdschap, maar er is een diepe ondertoon van vreugde.
Iemand zei pas tegen mij: ‘God is mij zo genadig geweest! Zowel mijn zoon als mijn dochter heeft kortgeleden de Zaligmaker gevonden.’ U weet dat vaders en moeders, als hun hart op de juiste plaats zit, veel blijer zijn bij zulk goed nieuws dan wanneer ze zeggen: ‘Mijn zoon heeft een fortuin verworven’, of: ‘Mijn dochter is in een rijke familie ingetrouwd.’ Ach nee, dat ze gered zijn is het beste wat gezegd kan worden over uw kinderen. Ik voel zo’n vreugde, ik kan het niet uitdrukken, als ik aan mijn eigen lieve zoons denk. God bracht hen aan de voeten van Jezus en riep hen om het Evangelie te prediken dat hun vader liefheeft.
O, arme, arme zondaren. U kunt de oorzaak van grote blijdschap op aarde zijn als u tot Christus komt. U zou Christus Zelf ook blij maken. Dat is nog het grootste wonder van alles, dat Hij, Die in onbeschrijflijke heerlijkheid op de troon van God zit, grotere blijdschap ontvangt als u gered wordt. Maar we weten dat het zo is, want er is blijdschap, niet alleen voor de engelen, maar vóór de engelen, in hun aanwezigheid, over één zondaar die zich bekeert. Dat wil zeggen: God Zelf is blij en Christus verheugt Zich over een zondaar die zich bekeert.
Dit wilde ik in het bijzonder tegen u zeggen, arme, verloren zondaar. Moge God het voor u zegenen en mocht u maar spoedig gevonden worden door de zoekende Zaligmaker!
III. Nu kom ik tot het laatste deel van mijn rede, namelijk bij een woord tot onszelf.
Mijn lieve broeders en zusters, werkers in deze gemeente. Ik wil tot u en tot mijzelf spreken. Wat ik zeggen wil, is slechts dit: als Jezus Christus, de Zoon des mensen, gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, wat is het dan een eervol werk dat u en ik doen als we het middel proberen te zijn waardoor zielen worden gered! Het grote, waardige Hoofd van de broederschap van zielenwinners is onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Wie tot dat gezegende gezelschap behoort, heeft Jezus Christus als Hoofd. Ik gevoel altijd dat het een hoge eer is om een dienaar van het Evangelie te zijn als ik bedenk wat een oude puritein zei. Hij zei dat de Heere God slechts één Zoon had. Hij maakte een dienaar van Hem. Wat had Hij beter met Hem kunnen doen? Zo is er ook vandaag geen hogere rang op aarde dan die van zielenwinner. In welke omstandigheden u ook verkeert, als u probeert om de eeuwige zaligheid bij de mensen te brengen, bent u in veel hogere dienst dan de machtigste van de aardse kortingen en prinsen.
Denk er verder aan hoe zorgvuldig uw pogingen in dit werk moeten zijn. U behoort achter de zielen aan te gaan, hen te zoeken, zoals de Zoon des mensen kwam om hen te zoeken. Als ze niet willen komen naar de plek waar u gewoonlijk spreekt, ga dan naar hen toe en spreek tot hen waar zij zijn. Als u de kinderen die u verwacht niet op de zondagsschool krijgt, ga hen dan halen. En als u hen hebt opgezocht en hen om u heen verzameld hebt, wees dan niet tevreden tot ze behouden zijn. Het is een grote genade als het huis van gebed gevuld is met mensen die naar het Evangelie luisteren. Ik ben er altijd blij mee. Maar oh, als u niet gered bent, want baat het u dan dat u hier bent? Als mijn Meester mij uw zielen niet geeft, kan ik Hem nauwelijks danken dat Hij me toestaat voor u te prediken. Ik zou meer kwaad dan goed aanrichten, ik zou meer een doodsgeur zijn die leidt tot de dood dan een levensgeur die leidt tot het leven (2 Kor. 2:16). O, lieve ongeredde zielen, we kunnen nooit tevreden over u zijn tot u echt tot God bekeerd bent. Lieve christelijke werkers, rust niet tot zij die naar het Evangelie luisteren het ook geloven en zo eeuwige zaligheid vinden.
Let er verder op hoe natuurlijk het voor u zou moeten zijn om het werk van het winnen van zielen op te pakken. Als een kind kwijt is, wie moeten het dan zoeken? Zijn vader en moeder, natuurlijk. Zij moeten dat in ieder geval doen. Zoekt u zo de zielen van uw eigen kinderen? Bidt u voor hen? Probeert u hen tot Christus te brengen door uw onderwijs en voorbeeld? Als u dat niet doet, schaam u dan dat u de naam van christen draagt. Ik hoop dat iedere christelijke ouder hier de zaligheid van zijn eigen kinderen zoekt.
Na de ouders is de volgende die het kind zou moeten zoeken de broer, denk ik. Een jongen hoort dat het lieve kleintje kwijt is. Ik zie hete tranen in de ogen van de jongen als hij zegt: ‘Moeder, ik ga overal kijken, óveral. Ik moet haar vinden!’ Nou, jullie, broers, jullie houden van elkaar. Jullie zijn allemaal leden van de ene grote menselijke familie. Jullie horen om die reden allemaal bezorgd te zijn en verlorenen te zoeken.
Maar misschien is er één lid van het gezin die het meest van haar stuk is: de oudste zus die op het kind had moeten letten. Of de grote broer was verantwoordelijk. Hij kan zichzelf niet meer in de hand houden, omdat de ouders het kind aan hem hadden toevertrouwd. Hij zal huilen: ‘O, dat ik haar toch kwijtgeraakt ben! Dat ik er nu de oorzaak van ben dat ze weggelopen is!’ Ik weet zeker dat hij ‘s nachts niet zal slapen voordat hij haar gevonden heeft.
Aan sommigen van ons zijn in het bijzonder zielen toevertrouwd. Aan u, onderwijzers. Aan u, evangelisten. Aan u, predikanten. Aan mij, ik weet het heel goed. Wat als ik er de oorzaak van zou zijn dat iemand van u verloren gaat? Ik zou het niet willen. God geve dat het nooit gebeurt dat een ongevoelig woord van mij of iets wat ik koud of onbedachtzaam zeg, ertoe leidt dat een onsterflijke geest zich afkeert van de hoop en van de Heere Jezus Christus! Dat zou vreselijk zijn. En als het ooit gebeurd is, laten wij dan de eersten zijn die de dwalenden gaan zoeken.
Ook wie zelf eenmaal verloren was en nu gevonden is, moet zeker achter het verloren kind aangaan. Het kan jaren geleden zijn, maar de jongen zegt tegen zijn moeder: ‘Ik weet wat het is om kwijt te zijn. Ik was zelf een keer kwijt in een bos. Laat mij gaan om het kind te zoeken, net zoals ze mij toen zochten.’ Als u de ellende van de zonde kent, de problemen die de zonde meebrengt, dan zult u bij de eersten zijn die de verlorenen zoeken. Ik weet zeker dat u dat zult doen, dus ik heb nauwelijks woorden nodig om u in deze heilige dienst aan te moedigen.
We hebben ook nog degenen die bekend zijn in het gebied waar de verlorenen zijn. Zij moeten zeker gaan zoeken. Een kind dat in onze Condense straten kwijtraakt, kan mogelijk teruggevonden worden. Maar een kind dat je in de wouden van Amerika verliest, wordt mogelijk nooit gevonden. Mogelijk pas z’n botten. Wij die de gevaren van de weg kennen, de grommende leeuwen, de vallen en de gevaarlijke plekken, kunnen niet anders dan bij de eersten horen die de verlorenen zoeken.
O, kom, laten we hen gaan zoeken!
Ze gaan op de paden des doods.
Aan het einde van de dag zal het zo heerlijk zijn te zeggen:
‘Ik heb wat verlorenen thuisgebracht. ’
We kunnen het werk om verlorenen te zoeken met goede hoop beginnen, want er is Iemand bij ons Die hen zeker vinden zal. ‘Kom’, zeggen we tot elkaar, ‘laten we samen gaan. Laten we vertrekken en het bos doorzoeken om die verlorene te vinden.’ Maar we weten zo weinig van dit werk. We zijn zo zwak. We worden al snel ontmoedigd. Maar hier komt Iemand de zoekers leidinggeven! U kent Hem. Kijk naar Zijn doorboorde handen en voeten, dat voorhoofd. Let op dat teken van de Zoon des mensen, die speerwond in Zijn zijde. Kijk naar Zijn lieve gezicht. Was er ooit zo’n schoonheid van medelijdende liefde op enig ander gezicht? Hij komt naar voren, gegord met Zijn gouden gordel, met ogen die helderder zijn dan een vuurvlam. Hij zegt: ‘Ik zal de zoektocht leiden. Jullie krijgen je opdracht van Mij. Ik zal zeggen waar je heen moet gaan en Ik ga Zelf mee. Zo zullen Mijn verlorenen gevonden worden.’
Lieve Meester, we zijn zó blij dat we aan deze onderneming deel mogen nemen. U zult ons niets twee keer hoeven zeggen. Als sommigen van ons geneigd zijn te treuzelen, zien we U in gedachten Uw doorboorde hand opsteken en zeggen: ‘Wie wil voor Mij gaan? Wie zal Ik sturen?’ Velen van ons zullen dan overeind komen en hun hand opsteken en zichzelf vanaf dit moment toewijden aan deze gezegende dienst. Ieder van ons zal zeggen: ‘Hier ben ik, Heere, zend mij.’
Ga dus, broeders en zusters, in de kracht van de Heilige Geest en in de naam van jullie Zaligmaker. Moge Hij u in staat stellen om met vreugde veel verlorenen thuis te brengen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid.
Amen