Ik weet echter: mijn Verlosser leeft, en Hij zal ten laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagd hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Job 19:25-26
Lezer, als al die kleine voorproefjes van Zijn aanwezigheid nu al zo kostbaar zijn, hoe zal het dan zijn om Hem straks van aangezicht tot aangezicht te zien? Ik probeer me dat soms voor te stellen, maar zelfs mijn verbeelding schiet tekort – het vooruitzicht van zo’n overweldigende vreugde lijkt bijna te veel voor mijn hart. Alleen al de gedachte aan het geluid van Zijn naderende voetstappen, alsof Hij net achter de muur staat, maakt dat mijn hart het nauwelijks kan uithouden van verlangen. En dan denk ik: is de dood werkelijk het enige dat mij nog scheidt van mijn Heere? Wat is dat eigenlijk klein in vergelijking! Al moest ik duizend keer sterven om Hem eindelijk te zien zoals Hij is, ik zou ervoor kiezen. Wat is het graf anders dan een slaap voor dit lichaam? Als dat alles is, laat het dan maar rusten. Maar o, wat zal het zijn om Hem eindelijk te zien! Hem die ons zo liefhad, Hem die de wonden droeg waardoor wij verlost zijn. Wat zal het zijn om Zijn glorie te aanschouwen, om Zijn stem te horen die zegt: “Goed gedaan, goede en trouwe dienaar.” Wat zal het zijn om voor altijd tot rust te komen bij Hem. Geen mensenoog heeft ooit gezien, geen oor heeft het ooit gehoord – zo groot is die zaligheid. Zoals een bruid reikhalzend uitkijkt naar haar huwelijksdag, zo zien wij uit naar dat hemelse bruiloftsfeest. Maar van al die hemelse vreugden zal niets opwegen tegen dit ene: Hemzelf zien. Dat alleen is de hemel die ons hart verlangt.