En ziet, een vrouw, die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte de zoom Zijns kleeds aan; want zij zei in zichzelf: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden. En Jezus Zich omkerende, en haar ziende, zei: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af, Mattheus 9:20-22.
En een vrouw, die twaalf jaren lang de vloed des bloeds, gehad had, welke al haar leeftocht aanmedicijnmeesters ten koste gelegd had; en van niemand had kunnen genezen worden: van achteren tot Hem komende, raakte de zoom Zijns kleeds aan, en terstond stelpte de vloed haars bloeds. En Jezus zei: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen miszaakten, zei Petrus en die met Hem waren: Meester! de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het die Mij aangeraakt heeft? En Jezus zei: Iemand heeft Mij aangeraakt; want ik heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is. De vrouw nu, ziende, dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem neervallende, verklaarde Hem voor al het volk, om wat voor oorzaak zij Hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was. En Hij zei tot haar: Dochter! wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. Lukas 8:43-48
De bemoedigende woorden, die de Heiland tot deze vrouw sprak, zei Hij niet terwijl zij tot Hem kwam dat zou ontijdig geweest zijn. Zij had haar begeerte om genezen te worden, niet uitgesproken. Zij had niet gebeden. Zij had feitelijk nog niets uit de hand van de Zaligmaker begeerd, en daarom viel zij nog niet in de termen om bemoedigd te worden, Zij schijnt geen bemoediging nodig gehad te hebben om de eerste stap te doen, daartoe was zij besloten, en zij volvoerde dat besluit. Het is één van de dwaaste dingen op aarde, iemand te willen bemoedigen die er geen behoefte aan heeft.
Wanneer wij met vragers te doen hebben, dan kan onze liefde aan hen hun verlies in plaats van winst brengen, indien wij hun woorden van bemoediging toespreken, terwijl zij vermaning of bestraffing nodig hebben. Ik trachtte in een vorig hoofdstuk aan te tonen, dat elke troost, die de ziel van Christus afleidt, gevaarlijk is, en ik herhaal thans deze waarschuwing. Onze zaak is, tot Jezus Zelf te komen, om persoonlijk in de persoonlijke Heiland te geloven, en wij hebben niet het minste recht op troost, als wij niet van harte en oprecht in Christus geloven. Indien aanmoediging om te geloven gebruikt wordt als een pleisterplaats om het geloof uit te stellen dan wordt zij misbruikt en doet de ziel schade.
De beproefde vrouw had zo spoedig geen bemoediging nodig, want zij had zoveel vertrouwen in Christus en zulk een vast voornemen in het hart, dat geen moeilijkheid haar terug- en geen schare haar tegenhield. De Heiland was te midden van de menigte. Zij drong er zich doorheen en met heilige vrijmoedigheid gepaard aan gepaste bescheidenheid kwam zij achter Hem, alleen om Zijn kleed aan te raken, of zelfs maar de zoom er van. Zij was er van overtuigd, dat zij maar op de één of andere wijze met de Heere in aanraking behoefde te komen om genezing te vinden. Haar geschiedde naar haar geloof, en eerst nadat zij genezen was, sprak de Heere haar troostend toe. Hij gaf haar geen hartversterking, totdat zij die nodig had. Nadat zij Hem aangeraakt had en gezond was geworden, wachtte haar een beproeving. Maar toen haar hart bijna bezweek troostte de tedere Heiland haar door te zeggen: “Wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.”
Menigeen overkomt het, dat er, nadat hij de zaligheid ontvangen heeft en van de zonde gewassen is, een tijd van vrees komt. Na de belijdenis des geloofs volgt een periode van beven en vrezen, misschien de reactie van de blijdschap van de verlossing, een ontspanning van de geest na bovenmatige inspanning. Wij eten gulzig van het hemels brood, omdat het ons zo heerlijk smaakt, maar doordat een langdurige honger ons verzwakt heeft, kunnen wij dat voedsel niet zo gemakkelijk verteren, en een onwèlzijn volgt, waarvoor medicijn nodig is. De grootheid van de ontvangen genade is te overstelpend, en dan is dit woord van pas: “Wees
welgemoed; uw geloof heeft u behouden.”
1. Nu willen wij eerst eens nadenken over de behoefte van de vrouw aan troost;
2. dan over de troost, die Jezus haar gaf;
3. en in de derde plaats die troost wat nader beschouwen, door te zien op het geloof, datnaar Jezus’ woord haar behouden had – het geloof, waarop Hij haar wees als op de bron van haar bemoediging.
1. Kom dan, beste lezer, laat ons aandachtig de behoefte van de vrouw aan troost overdenken, Zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij genezen was, en toch had zij grote behoefte aan troost. Deze behoefte had meer dan één oorzaak. Ten eerste had zij gehoopt, dat zij die zegen in stilte kon deelachtig worden, maar toch werd zij ontdekt. Zij had gemeend, dat zij ongemerkt haar doel kon bereiken, wanneer zij door de menigte heen achter Jezus kon komen; en stilte begeerde zij angstig, omdat de aard van haar ziekte voor openbaarheid niet geschikt was.
Zij zocht genezen te worden en dan ongemerkt onder de schare te verdwijnen. Steelsgewijze had zij daarom de Medicijnmeester aangeraakt, zodat niemand het had opgemerkt. Geen discipel schijnt het gezien te hebben, noch de blikvan iemand uit de schare er op gevallen te zijn; anders zou op de vraag van de Meester: “Wie heeft mij aangeraakt”, de één of ander haar wel verklapt hebben. Tot zover was zij onopgemerkt gebleven, en zelfs het lichamelijk oog van de Heiland had haar niet gezien. Maar haar geloof kon niet verborgen blijven. Zulk een liefelijke bloem als haar vast vertrouwen mocht niet ongezien bloeien. Zij wordt opgeroepen en ziet zich ontdekt, en aller oog wordt op haar gevestigd.
U, mijn vriend hebt wellicht ook gehoopt, verlossing te vinden en dat geheim te houden. U kwam het huis van gebed binnen als een vreemdeling in de dingen van de Heere, maar angstig en gejaagd. Daar zat u neder en weende; maar trachtte uw aandoeningen voor degenen die u omringden, te verbergen. U kwam de plaats van de openbare Godsverering herhaaldelijk binnen, de Heiland zoekende, maar vrezende, dat uw bedoeling bemerkt zou worden. Niemand sprak u aan, en indien wel, zo ontweek u de tot u gerichte vragen. U bewaarde uw geheim zorgvuldig, als was het een diamant, en u bevreesd voor dieven. Nu hebt u het geloof in Jezus gevonden of hoopt dat ten minste, maar blijft even jaloers op uw geheim.
U hebt honing gevonden en wilt die alleen opeten. Niet omdat u anderen die niet gunt, maar omdat u voor hen vreest. U ziet niet graag dat moeder of vader, familie of kennissen u van Godsdienstige neigingen verdenken. U deinst terug voor de plicht van de belijdenis, en wenst een stille volgeling van Jezus, Zijn geheime discipel, een Nicodemus of Jozef van Arimathea te blijven. Maar tot uw grote verbazing bemerkt u dat u toch ontdekt bent. Als Saul hebt u zich tussen de vaten verstoken, maar het volk heeft u tevoorschijn gehaald. Uw liefde voor Jezus is uitgelekt, en menigeen spreekt er van. Verwondert u dat? Hoe kan een vuur verborgen blijven? Uw eigen woord heeft u verraden.
Uw manieren hebben uw stemming openbaar gemaakt, zoals een liefelijke geur de bloem verraadt. En nu u zich ontdekt ziet,gevoelt u een bezwaardheid van geest. Uw bescheidenheid roept uit: “Zij houden mij voor een Christen. Kan ik leven als een Christen? Zal ik de algemene verwachting niet beschamen? Mijn familie heeft het ook gemerkt: mijn broers en zusters zien, dat er een verandering in mij plaats heeft gevonden. Is het een wezenlijke verandering, of zal het blijken, dat ik één van die schijn-Christenen ben, die de naam hebben, dat zij leven, maar dood zijn?” Uw hart vreest voor mogelijke afdwaling en afval, en daar is reden voor, want het vlees is zwak, en de wereld schijnt zo schoon, en Satan loert op u, en de zonde is zo machtig. Maar alle troost, die er in de tegenwoordige overdenkingen ligt, is voor u, omdat die bestemd is voor mensen, die bang zijn nu zij uit de schaduw van de eenzaamheid in het licht van de openbaarheid overgebracht zijn; bang, dat zij niet getrouw zullen zijn jegens Hem, tot Wiens discipelen zij nu gerekend worden. Tot u allen, die in deze toestand verkeert, richt Jezus op dit ogenblik deze woorden:“Weest welgemoed; uw geloof heeft u behouden.”
Deze arme vrouw werd niet alleen ontdekt, maar bovendien verplicht tot een openbaar persoonlijk getuigenis. Zoals ik reeds opmerkte, verkeerde zij in een bijzonder geval, dat eigenlijk wel stilzwijgen vereiste. Maar alle poging tot verberging was vergeefs. De Heiland zocht naar haar en vroeg: “Wie heeft Mij aangeraakt?” En zij, bevreesd en bevende, kon niet anders dan voor Hem neervallen en Hem al de waarheid zeggen. Is het wonder, dat deze aandoeningen voor haar te veel waren? Het volk stond verbaasd, toen het de wondere macht vernam, die van Christus, ja van de zoom van Zijn kleed was uitgegaan, en in die verbazing was zij betrokken. Aller ogen zagen op haar. Openlijk moest zij nu haar genezing meedelen, die taak was haar opgelegd. Eenmaal daartoe verplicht, deed zij haar werk moedig en legdeonverholen getuigenis af. Let er wel op, dat de Heere haar het: “Wees welgemoed” niet eerdertoesprak, dan nadat zij haar getuigenis had afgelegd. Zij beefde, alvorens zij de genadedaad van de Heere had beleden, die haar bewezen was. Maar zodra zij die belijdenis had afgelegd mocht zij het woord horen: “Dochter! wees welgemoed.”
Ik heb verscheidene beschroomde zielen gekend, die zich tersluiks bij de Kerk wilden aansluiten, maar zonder hun belijdenis openlijk uit te spreken. Ik heb steeds geweigerd een leger van lafaards te helpen vormen, en de betreffende personen hebben mij gedankt voor wat hun eerst hard toescheen. Zelfs wanneer de belijdenis eenmaal uitgesproken was, is menig moedig hart vol angst en vreze geweest. Het heeft Christus voor de mensen beleden, het heeft verteld, wat de Heere het gedaan had. Maar na al die moed is een gevoel van verantwoordelijkheid over dat hart gekomen, en gedachten als deze klommen er in op:“Welke grote dingen verwacht men nu van mij? Hoe heb ik toch de moed gehad om het te zeggen! Zal ik in staat zijn, dat na te komen?”
Na de onbeschroomde openbare belijdenis komt een inwendig terugdeinzen; hoewel de belijdenis hem niet berouwt, (eerder wil die belijder ze duizendmaal herhalen, indien Christus daardoor verheerlijkt wordt) ziet hij toch zijn zwakheid en beeft bij de gedachte, dat hij zich misschien de zaak van de gezegende Hei- land onwaardig zal tonen. Indien u beste vriend, juist de wereld hebt verlaten en gezegd: “Ik ben des Heeren!” wees dan niet verwonderd, dat uw vrijmoedige belijdenis u, bij kalme overweging, bijna aanmatiging toeschijnt. Een gevoel van vrees is natuurlijk, wanneer u bedenkt, tot welke diensten uw beloften u verbonden hebben. Bij zulk een gelegenheid spreekt Jezus u de troost van onze tekst toe: “Wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden.”
Toch ligt daarin niet de enige oorzaak, waarom de vrouw bemoediging nodig had op het ogenblik, dat de Heere haar die gaf. Zonder twijfel had zij diepe eerbied voor de Heere Jezus Christus. Zij had zo’n diepe eerbied voor Hem, dat zij zelfs de zoom van Zijn kleed aan te raken voldoende rekende om genezen te worden. Nu zij zich echter in Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid gebracht zag, was zij bevreesd en bevende. Zij was niet vóór Hem gekomen uit bescheidenheid en nederigheid, maar ook uit vreesachtigheid. Nu staat zij daar tegenover die machtige Heere. Hij richt Zijn vragen tot haar. Ten aanhore van de hele menigte moet zij van haar geloof in Hem belijdenis afleggen.
Ik geloof niet, dat zij zo bang was voor de schare, maar wel, dat zij uit diepe eerbied voor de Heere een zeker opzien gevoelde tegen Zijn onmiddellijke nabijheid. Beste vriend u hebt onlangs gezongen: “’k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder; keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder: gij zijt verlost; God heeft u welgedaan!” U hebt u in heilige vreugde met allen verenigd, die evenzo verlost zijn. Het zal mij niet vreemd voorkomen wanneer u naderhand, alleen thuis zijnde, de gehele zaak nog eens hebt overdacht en het bijna al te heerlijk hebt gevonden dat de Heere der heerlijkheid inderdaad met u gemeenschap zou hebben. Wanneer die gedachte uit eerbiedige liefde is opgerezen, dan hebt u gezegd: “Is het mogelijk? Is het mogelijk? Droom ik niet? Heeft deZoon van God mij in liefde aangezien? Kan het waar zijn, dat Hij, Die met hemelse majesteit bekleed is, Zijn hart op mij gezet en in mijn hart woning gemaakt heeft? Is dat inderdaad werkelijkheid?
U gevoelde zich neergedrukt door zoveel Goddelijke goedheid. Ik herinner mij niet slechts de vreugde, toen ik de Heiland gevonden had, maar ook het akelige van de grote donkerheid, die kort na die onuitsprekelijke blijdschap op mij viel. Dat ging zo: ik wist, dat ik de Heere gevonden had; ik was volkomen zeker van mijn zaligheid en vol vreugde over Zijn liefde jegens mij; maar toen begon ik te vragen: “Is het niet te groot om waar te kunnen zijn?Is de zaligheid werkelijk vrije genade? Is er een eeuwige liefde van God, en heeft die mij tot voorwerp gekozen? Ben ik inderdaad een erfgenaam van God en een mede-erfgenaam van Christus?” De schittering van de heerlijkheid verblindde mijn zwakke ogen, door de stromen van onbegrijpelijke liefde kon ik nauwelijks op mijn voeten blijven staan. Bent u in zo’n toestand? Dan is het tijd dat ’s Heilands liefelijk woord in uw ziel weerklinken zal. “Wees welgemoed; uw geloof heeft u behouden.” Wanneer een eerbiedig besef van ’s Heeren oneindige, nederbuigende liefde ons hart overstelpt, dan komt Hij ons bemoedigen en versterken. Die zoete weemoed wordt door Zijn oneindige liefde spoedig weggenomen.
Misschien was wel de grootste reden voor de vrees van de genezen vrouw: een gevoel van op ongepaste wijze genezing te hebben gezocht. Wanneer zij terugzag op de weg, die zij daartoe bewandeld had, ontdekte zij verscheidene misstappen, zoals wij die bij onszelf eveneens opmerken. Toen zij genezen was, heeft zij bij zichzelf gezegd: “De gezegende Heiland heeft het niet verdiend, dat ik achter Hem zou komen en op zo ongelovige wijze de zoom van Zijn kleed aanraken. Zie, wat Hij voor een Heiland is! Welk een liefde, welk een tederheid straalt uit Zijn gelaat! Waarom kwam ik niet openlijk tot Hem? Ik bleef in de achterhoede, waarom zag ik Hem niet in het gelaat en smeekte om Zijn ontferming? Hij zou mij zeker geholpen hebben; waarom dus aan Zijn genade gewantrouwd? Ik heb Hem smart aangedaan, toen ik Zijn gewilligheid om mij te zegenen in twijfel trok.” Nadat een zoekende de Heere gevonden en de zaligheid gesmaakt heeft, wordt hij soms met deze vraag geplaagd: of hij waarlijk een gelovige is? Hij spreekt tot zich zelf: “Mijn geloof is zozeer met ongeloof gemengd, dat ik ermij over schaam. Waarom kwam ik op die manier tot Jezus? Het was goed, dat ik kwam; maar ach! waarom niet eerder gekomen? Waarom niet in kinderlijker geest en waarom niet met onbepaalder vertrouwen gekomen? Kent mijn lezer deze ervaring? Indien wel, dan zijn voor hem en allen, die alzo geplaagd worden, de bemoedigende, troostvolle woorden van onze tekst.
Zeer waarschijnlijk heeft haar geweten haar aangeklaagd, dat zij op oneerlijke, sluikse wijzegenezing had gezocht. U voelde, dat u geen recht op hulp had, maar u stoorde u daaraan niet en vroeg geen verlof. U meende, genezing te mogen halen en dan weglopen.
Niemand zou er dan iets van geweten hebben, maar dan had de Heere ook niet de eer ervan ontvangen. Kan op zulk een handelwijze zegen rusten? Haar geweten deed haar beven, en daarom zei de Heiland zoveel als: “Dochter, wantrouw uw geloof niet, want het heeft u behouden, het is dus een goed geloof. Hoe het ook werkte, het heeft u genezing gebracht,martel dus uzelf niet met tekortkomingen, maar ga heen in vrede.” Hij wees haar tot troost op het feit, dat, hoe onvolmaakt de wijze van haar komen ook mocht geweest zijn, zij toch genezen was, en daarom had zij reden om tevreden te zijn. Ligt daarin geen woord van troost voor u? Indien hart en leven vernieuwd zijn, dan kan het geloof, waardoor dit gewrocht is, niet dan goed zijn.
Wellicht is het haar onbeschaamd voorgekomen, dat zij, onreine vrouw volgens de wet, door de menigte had durven dringen en de Heere Zelf aanraken. Menigmaal heeft ook mijn hart in stilte gefluisterd: “Hoe kon u zo vrij zijn, Christus te vertrouwen?” De duivel heeft dat aanmatiging genoemd, en mijn bevend hart vreesde, dat hij gelijk had. Eén ding weet ik: ik ben er zeker van, dat ik genezen ben, evenzeer als de vrouw wist, dat zij van haar kwaal verlost was. Dit weet ik vast, dat ik niet ben wat ik eens was, maar een nieuw schepsel ben geworden door het geloof in Jezus Christus. Toch rijst de vraag: “Hoe durfde u naderen en op barmhartigheid hopen, zo’n zondaar en zo ten enenmale onwaardig als u bent?”
Wat mij aangaat, ik was zoals een hond die bijna van honger stierf en in een slagerswinkel een stuk vlees zag liggen. Het dier kon zich niet bedwingen, probeerde het te bemachtigen en er mee op de vlucht te gaan. Menige slager zou het ellendige beest weggejaagd en hem het vlees afgenomen hebben, maar onze Heiland heeft mij edelmoediger behandeld. Hij zal ons nimmer wegjagen. Hij zegt: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” O u, die geheel ongeschikt bent om tot Christus te komen, en Zijn gunst geheel onwaardig, u bent juist degene, die komen mag en welkom geheten wordt. Ja u, die zegt geen recht te hebben om tot Jezus te komen, Hij roept u om te komen alleen op grond van Zijn woord: “Wie wil kome.”Laat uw gemis aan enig recht uw vrijmoedigheid zijn: u bent behoeftig en vol zonden, dàt is uw paspoort. Kom ermee tot Jezus! Verstout u om Zijn verbondsgenade aan te grijpen. Het is geen diefstal, want Jezus heeft Zich overgegeven, om allen, die Hem begeren, ter wille te zijn. Vat moed om aan te nemen wat de Heere u om niets aanbiedt.
Toch is het mogelijk, dat u, na zo gedaan en de zegen ontvangen te hebben, wederom dreigt te bezwijken van vrees, omdat u aan uw recht twijfelt. Luister naar een woord van troost. Het komt er boven alles op aan Christus te bezitten. Zolang u Christus bezit, behoeft u niet te vragen, hoe u Hem verkregen hebt. Toch fluistert het sidderende geweten: u had geen recht om te geloven. U bent de man niet, die het wagen mocht bij Jezus rust te zoeken. Dan hebt u een bemoedigend woord nodig, en u zult het hebben, gelijk onze beminde Meester tot de vrouw zei: “Dochter! wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden.” Laat de genade, die u ontvangen hebt, voor uw rechtvaardiging pleiten, omdat u in Jezus geloofd hebt. Wanneer u inderdaad veranderd en vernieuwd bent onderzoek dan niet naar uw geloof, maar geloof nog vaster, en u zult grotere dingen zien dan deze.
Zo heb ik dus getracht, u de behoefte van de vrouw aan troost duidelijk te maken. Bevindt iemand onder de lezers zich in een dergelijk geval, hij zie omhoog en zij welgemoed, want al meer voeten hebben de weg van de vrees vóór hem bewandeld.
2. Moge de Heilige Geest verder onze Leidsman zijn, nu wij in de tweede plaats beschouwende troost, die Jezus haar gaf. Hij zei: “Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden.” Er was troost in de liefelijke titel, waarmee de Heiland haar aansprak. “Dochter”was een vriendelijke, tedere naam. Ik vermoed, dat zij ongeveer van dezelfde leeftijd zal geweest zijn als onze Heere zelf, en dan noemde Hij haar niet om haar jeugd zo. Door haar“dochter” te noemen, drukte de Heiland Zijn tedere belangstelling voor haar uit, als die vaneen vader voor zijn kind. “Zuster” zou het gepaste woord geweest zijn om menselijke betrekkingen uit te drukken maar “dochter” betekende hartelijke toegenegenheid. Is Jezus onze Broeder, er is ook reden om Hem “Vader” te noemen, want Hij betoont jegens Zijn arme, bezwaarde kinderen de barmhartigheid en zorg van een vader.
Deze titel moet al haar vrees weggenomen hebben. Zo aanverwant te zijn aan Hem, die een eeuwige verlossing heeft teweeggebracht, was haar troost genoeg. Laat onze beproefde en bezwaarde vrienden deze zaak ernstig overwegen: u hebt in Jezus geloofd en Zijn naam beleden; u bent behouden, gaat heen in vrede. Nu en voortaan behoort u Christus toe, en bent Hem als zoon of dochter verwant. Betwijfel dus niet langer uw recht, daar de genade van de aanneming dat bevestigd heeft. Als de Heere u zoon of dochter noemt, deed u niet verkeerd uws Vaders kleed aan te raken. Als Hij u Zijn kind noemt, wees dan zo dwaas niet, zijn Goddelijke verklaring te gaan betwijfelen. Van nu af zijn uw rechten en privileges bijna grenzeloos. U mag veel meer doen dan de zoom van Zijn kleed aanraken, u mag aan Zijn borst leunen. Hij geeft u groter voorrechten dan die u reeds gebruikt hebt, voorrechten zelfs boven bidden en denken. Degenen, die in Hem geloven, geeft Hij het recht kinderen van God te zijn, namelijk hun, die in Zijn Naam geloven, zodat alle navraag naar uw recht mag ophouden, want Hij roept Zijn beminden toe: “Wees welgemoed.”
De voornaamste troostgrond was: dat zij behouden was. Jezus zei: “Uw geloof heeft u behouden,” hetgeen op verschillende manier bemoedigen moest. Ten eerste was het een grote troost, dat haar onreinheid verdwenen was. Wel, broeder! indien u in Jezus geloofd hebt, wordt u niet meer als een onreine door de Heere aangezien. Het bloed van de Heere Jezus Christus reinigt u van alle besmetting. U bent aangenomen in de Geliefde, geloof heeft u, als de hysop, waarvan David zong, gereinigd, en u bent nu rein. Zie u zelf niet aan voor wat u niet bent: weet, dat u nu in Christus Jezus witter bent dan sneeuw. In de wegneming van uw schuld en vernieuwing van uw hart is de bron van uw onreinheid opgedroogd.
Verberg dus uw aangezicht niet en sta niet verre van God, maar nader vrijmoedig tot de troon der genade, omdat genade u de weg heeft gebaand en geopend. Wanneer u mijn angstige broeder! tot de Heere komt met de gedachtenis aan al uw vroegere overtreding, dan mag u wel beschaamd en schaamrood zijn, en een gevoel hebben, als kon u nimmermeer uw mond opendoen; maar houd u meteen vast aan de zekerheid, dat uw zonden weggenomen zijn en in eeuwigheid niet meer gedacht zullen worden: God, ja God zelf heeft het handschrift, dat tegen u was, uitgewist. Verootmoedig u, omdat u een overtreder geweest bent, maar laat tegelijk de zekerheid van uw volmaakte vergiffenis u moed geven om tot uw Heiland te naderen. Wat u ook geweest bent, God ziet u niet als zodanig, maar in Christus Jezus aan.
Wanneer u zich aan Zijn dis neerzet en met Zijn volk avondmaal viert, aarzel dan niet u thuis te voelen, al kan het niet geloochend worden, dat u eenmaal aan de zwijnentrog stond, en de draf van de zwijnen begeerde. Zeg met een gelovig hart: “Wat ik ook geweest ben, de Vader heeft mij gekust, en een ring aan mijn hand en schoenen aan mijn voeten gedaan; daarom wil ik eten en drinken, wat Hij mij liet bereiden, en wil de muziek, het gezang en het gerei niet door ongelovig klagen bederven. Mijn Vader was vrolijk over mij, omdat Hij mij gezond terug ontvangen heeft, en zal ik niet blij zijn over deze ontvangst?” God zij gedankt, dat u hoewel eerst dienstknechten van de zonde, nu van harte gehoorzaam geworden bent aan het voorbeeld van de leer, tot hetwelk u overgegeven bent en gebracht in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods. Hoewel u eenmaal onrein, besmet en besmettende was, nu mag van u gezegd worden: “Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd.” Misschien zal men u bij uw oude naam blijven noemen, als eens Rachab de hoer en Simon de melaatse; maar acht u daardoor niet verlaagd, nu de Heere uw schande van u gewend heeft. Hoor Jezus Christus, Die tot u zegt: “Zoon, Dochter! wees welgemoed; uw geloof heeft u behouden.”
Gedenk daaraan en verblijd u daarin. U hebt recht om u bij Zijn volk te voegen, want “uw geloof heeft u behouden,” en dat is het kenteken van al Zijn kinderen. U bent weliswaar een zondaar, maar een zondaar, door oneindige liefde van de toorn verlost. U bent niet meer een ellendige zondaar, waarom zou u zich dan zo noemen? U bent een gezegend, gelukkig kind, dat vergeving verkregen heeft, dat de Heere van de mesthoop heeft gehaald, om te midden van Zijn vorstelijke kinderen te zitten. Verheug u dan, omdat uw geloof u heeft behouden. Is dat geen reden voor onbeperkte dankbaarheid? Kom vrijmoedig in de kerk, kom vrijmoedig tot de troon van de genade; want u bent door het verzoenend bloed zo volkomen gereinigd, dat u
zonder vernieuwde vergunning, het heilige der heiligen mag binnentreden. Heeft Jezus niet gezegd: “Wie gewassen is, is geheel rein?” Het was de vrouw tot troost, in haar genezing het bewijs te zien, dat Jezus niet toornig op haar was. Onze Heere zei als het ware tot de behouden vrouw: “Bent u bang geweest, dat u kwaad deed met mij aan te raken? Bent u bevreesd, dat Ik beledigd ben, daar u niet genoeg in Mij geloofde om vóór Mij te treden, maar steelsgewijze achter Mij aansloop? Verwacht u datIk u om uw geloof zal berispen? Nee,” voegde Hij er vriendelijk aan toe, “denk dat niet, weeswelgemoed, want uw geloof heeft u behouden.” Hoewel haar geloof slechts de zoom van Zijnkleed durfde aan te raken, was dat geloof Hem blijkbaar welgevallig, want op dat geloof maakte de Heere haar gezond. Het is toch duidelijk, dat de Heere ons geloof niet verwerpt, wanneer Hij het op die wijze loont.
Beste Lezer, is uw geloof van die aard geweest, dat u de zonde haatte? Dat u de dingen lief kreeg, die u vroeger niet wilde? Heeft uw geloof een omkering in u teweeggebracht? Bent u in Christus Jezus een nieuw schepsel? Bent u in zedelijke, in geestelijke zin gezond gemaakt? Dan mag u ervan verzekerd zijn, dat uw geloof het echte is geweest. Een geloof, dat gezondheid en heiligheid van leven werkt, is het ware geloof. Of u nu van achteren tot Jezus bent gekomen of zich vóór Hem gesteld hebt; of u Zijn hand of de zoom van Zijn kleed hebt aangeraakt, of u dat heimelijk of in het openbaar hebt gedaan; al die vragen zijn van belang, maar raken de hoofdzaak niet; want een verandering van hart is in u gewrocht en u bent behouden, en dus moet de Heere Jezus een welgevallen aan u genomen hebben. Hij kan niet een groot werk in u tot stand brengen en tegelijk toornig op u blijven, en daarom: wees zonder zorg omtrent de weg, in welke u tot Hem bent gekomen. “Wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden,” is het woord, om al die vrees in uw binnenste tot zwijgen te brengen!
Mogelijk is de arme vrouw ook door de angst bevangen geweest, dat zij opnieuw ziek zou worden; maar de Heere troost haar met de verzekering, dat haar geloof haar inderdaad behouden heeft. Zij had geen tijdelijke verlichting gekregen, zodat de ziekte toch eigenlijk niet was geweken; maar zij was behouden. De Heere geeft haar een geneeskundig certificaat, een bewijs, dat Hij ze genezen verklaart. O, hoe zoet en liefelijk is het, wanneer Jezus iemand geheel hersteld verklaart, getuigenis geeft van volkomen behoudenis, zodat alle vrees voor weder-instorten wordt weggenomen, en hij onbekommerd buiten kan gaan wandelen. Ik weet, dat er Christenen zijn, die menen: wanneer Christus ons verlost en ons nieuwe harten gegeven heeft, kunnen de oude harten weer terugkomen; en de fontein van water, waarvan Jezus zegt, dat die springt tot in het eeuwige leven, zal weer opdrogen. Geliefden, wanneer ik de Heilige Schrift lees, dan vind ik duidelijk en klaar het tegenovergestelde. Gods werk in de ziel is een bestendig en eeuwig blijvend werk; en wanneer u eens door Christus behouden bent, is dat een volmaakte en duurzame genezing, die blijft in tijd en eeuwigheid. Ik weet, dat wat God doet, Hij dat goed en voorgoed doet. Hij die u genezen heeft, zal u gezond houden, want Zijn genadegiften en roeping zijn onberouwelijk.
De bemoediging, die de herstelde vrouw in ons verhaal ontving, kwam, zoals wij zagen, aan de beproeving tegemoet, door haar openbaar worden veroorzaakt. Zij was gedwongen geworden, haar geheim bekend te maken, en dit had haar bevreesd en bevend gemaakt. Zij had zich liever tussen de menigte verscholen, maar zij werd voor de dag geroepen en moest ten aanhore van alle omstanders belijdenis doen. Het was, of de Heiland zei: “u behoeft u niette schamen om uw geschiedenis te vertellen, want het einde is goed geweest, u bent behouden;wat maakt het uit wat uw ziekte geweest is, nu u geheel genezen bent?” Het zal ons niet schaden, als wij onze schuld belijden, indien wij zeker zijn van volle vergeving. Het is ergerlijk, mensen met een zeker vermaak over de zonden te horen spreken, die zij vóór hun bekering begaan hebben, als waren zij er trots op. Zij schijnen er zich op te beroemen, als een krijgsman op zijn littekens; maar zulke dingen moeten met schaamte en tranen genoemd worden. Spreek zo weinig mogelijk over de dingen, waarover u zich nu schaamt, en als u spreekt, laat het zijn met leedwezen. Inderdaad zijn er gelegenheden, dat u verplicht bent de vroegere dingen op te halen, tot prijs van de heerlijkheid van de genade, die overvloediger is geweest dan uw overvloedige zonde, en dan hoeft u niet bang te zijn om uw geschiedenis te vertellen, omdat genade het einde wèl gemaakt heeft. Laat de wereld weten, dat u hoewel eenmaal geheel onrein, door een eenvoudig en ootmoedig geloof in de Heiland met Hem in gemeenschap bent getreden en nu gereinigd en behouden bent.
Indien mijn lezer zich bewust is, dat zijn geloof hem behouden heeft, mag hij op grond van het woord van onze tekst goedsmoeds zijn en blijven. “Uw geloof heeft u behouden” is een tegengif voor alle kwaad. “Ik ben zeer arm,” zegt iemand; dat was deze vrouw ook, want zij had al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd; maar Jezus zei: “Uw geloof heeft u behouden!” “Ik ben zeer ziek,” roept een ander, “ik voel mij ellendig en naar;” maar “uw geloof heeft u behouden.” Is deze vreugde niet genoeg? O, wat een zegen om behouden tezijn! Behouden te zijn is voldoende om uw gehele ziel met vrolijkheid te vervullen. Ik ben overtuigd dat de genezen vrouw zich rijk heeft gevoeld, hoewel zij geen dubbeltje in haar zak had. Zij was door het geloof behouden, en dat was voldoende rijkdom voor haar. Eén van ’sHeeren verlosten te zijn is een vreugde, sterk genoeg om uw hart onder iedere beproeving staande te houden.
Ziet u niet, dat, wanneer uw geloof uw hart verandert en u van de melaatsheid van de zonde genezen heeft, alle onmogelijkheid om voor de Heere te leven weggenomen is? U bent bang geweest om de kinderen van de Zondagsschool te gaan onderwijzen, maar voorzeker, nu u verlost bent, kunt u dat werk wel beginnen! U hebt geen moed gehad om een klein gehoor in een dorpje toe te spreken, maar werp alle vrees weg, wanneer God u daartoe roept, want het geloof dat u behouden heeft, zal u leren een woord op zijn plaats te spreken. Wat is er, dat het geloof niet zou kunnen? Wel indien mijn geloof genoegzaam is geweest om de last van de zonde van mijn schouders te werpen aan de voet van het kruis, wat kan het dan niet volbrengen? Indien mijn ziel door dat geloof uit de dood is opgestaan tot een nieuw leven, en door dat geloof mij een plaats bereid wordt in de woningen van het huis van mijn Vader, wat staat het dan in de weg?
Indien ons kracht gegeven is, zelfs door een drom duivels heen te dringen, mogen wij niet aarzelen; en al zou de gehele wereld verenigd tegen ons opstaan, wij hebben niet te vrezen. Ons geloof heeft ons behouden, wie kan dat wonder ongedaan maken? Een geloof, dat ons door Goddelijke genade uit de hel brengt en de hemel verzekert, wat zou voor dat geloof te zwaar zijn? Het lacht met onmogelijkheden en gaat van kracht tot kracht steeds voort. Heilig vertrouwen gaat van overwinning tot overwinning, totdat het eindelijk uitroept: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid.” Beste lezer, ik kan mij geen liefelijker troost indenken dan deze: “Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.” O,geniet die liefelijke troost!
3. Wij willen deze meditatie sluiten met een nadere beschouwing van het geloof dat de Heere vraagt. Het heeft haar behouden, dat is wel de beste proef voor de waarde ervan. Over dat geloof is veel te zeggen, maar ik wil mij tot enkele opmerkingen bepalen. Haar geloof verdient aanbeveling, omdat het een einde maakte aan een lang tijdperk van ontmoediging. Zij was twaalf jaren ziek geweest – geen kleine tijd! In haar had de lijdzaamheid een volmaakt werk gehad, want zij had in Christus geloofd tot behoudenis, en was behouden geworden.
Zo gaat het iedereen, die in Christus gelooft. Indien er een ziel gevonden werd, die twaalfhonderd jaren in de zonde had geleefd – zo zij in Christus geloofde, zou ze genezing vinden. Na een halve eeuw penitentie wordt hij die in Christus gelooft, in één keer behouden. Tachtig jaren van zonde verdwijnen in één ogenblik, wanneer iemand op Christus’ alvermogend zoenbloed vertrouwt. Kom, onbekeerde lezer werp u zelf in dit stille uur aan Jezus’ voeten, en Hij zal u niet uitwerpen.
Het geloof van deze arme vrouw kwam allerlei teleurstellingen te boven: zij was door alle medicijnmeesters tevergeefs behandeld, en ten slotte overwon haar geloof al die ontmoediging. Er wordt gezegd, dat “zij veel geleden had van vele medicijnmeesters,” en ik kan mij dat goed voorstellen, wanneer wij lezen dat dokters vanouds de lijdende mensheid al hebben doen lijden. De geneeswijze, die zij aanwendden om hun patiënten te genezen, leek veel op de handelwijze van iemand, die begerig is, een ander van kant te helpen. Dr. Sangrado met zijn aderlaten en warmwaterdranken heeft menigeen naar een vroegtijdig graf gebracht. In Chris-tus’ dagen gold als eerste regel om beter te worden: niet naar een dokter te gaan. Ik zal u de namen van enige geestelijke dokters noemen, tot welke ik u raad, nimmer uw toevlucht te nemen; indien u het toch doet, zult u veel van hen te lijden hebben, en geen beterschap vinden.
Eén van hen heet Zelfvertrouwen, die samendoet met een bloedverwant Eigengerechtigheid geheten. Dr. Wettisch en Dr. Fatsoenlijk zijn een ander paar bedriegers. U zult ze te allen tijde thuis vinden, en zij zullen hele massa’s verzilverde pillen geven, naar zij nodig oordelen, maar die u geen zier beter maken. In deze dagen praktiseert vooral een dokter, die bij de Jezuiëten is opgevoed en de Romaniserende geneeswijze volgt: ouwels en wijwater zijn zijne hoofdmiddelen; tot deze school behoort Chirurgijn Ceremonie en Dokter Sacrament. Geen van deze kan de doodzieke ziel genezen; laat ze varen en wend u tot de enige Medicijnmeester, tot de Heere Jezus. Sommigen onder ons zijn met die voorgewende geneesheren aan de gang geweest, en het heeft hun niets dan smarten gebaard; maar na al die teleurstelling hebben zij in Jezus geloofd. Beste vriend, doe ook zo. Bent u overal onverrichterzake van terug gekomen, ga en klop aan Jezus’ deur, en uw geloof zal, over alle ontmoediging heen, u behoeden.
Haar geloof verwachtte genezing van een enkele aanraking: zij maakte geen plichtplegingen, maar geloofde; geloofde, dat zij zonder betaling genezen zou worden. Zij werd gratis behandeld; het kostte haar zelfs geen fooi. Dat is het Evangelisch geloof, hetwelk Christus’genade zonder geld en zonder prijs aanneemt, juist zo als Hij ze in het Evangelie aanbiedt. Zij had een groot geloof, want zij geloofde dat Hij haar zou genezen, terwijl Hij met anderen bezig was. Hij was op weg naar Jaïrus’ huis om daar een wonderwerk te verrichten, endesondanks geloofde zij, dat Hij haar onderweg zou genezen. Gelooft u dat ook, lezer? Houdt u het voor zeker, dat, hoewel Jezus nu bezig is, Hij zonder moeite u op dit ogenblik vergevenen zaligmaken kan? Indien u zo’n groot vertrouwen hebt, raak Hem dan aan en vertrouw uvolkomen en voor eeuwig aan Hem toe.
De arme zieke geloofde, dat Christus haar genezen zou, zelfs wanneer zij achter Hem stond. Gelooft mijn lezer dat ook? Enkele van Gods kinderen kunnen Hem nauwelijks geloven, wanneer zij het licht van Zijn aanschijn zien, maar deze vrouw geloofde in Zijn hulp, ook alwas haar Zijn rug toegekeerd. Ik wenste wel van God, dat ook wij zo’n vertrouwen in Godhadden, dat wij onder alle omstandigheden geen ogenblik Zijn macht of gewilligheid in twijfel trokken. Hij moet redden al wie zich op Hem verlaten. Het ligt geheel in Zijn natuur dat Hij heelt al wie Hem aanraken. Vertrouwen in Jezus is wel het beste bewijs, dat iemand behouden is, want er staat geschreven: “Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.” Hetgeloof behoudt zijn bezitter, wie en wat hij ook mag zijn, en indien u, mijn lezer alleen in Jezus gelooft en op Zijn volbracht verlossingswerk vertrouwt, dan is het leven van de heiligmaking in u begonnen, en daarom: wees welgemoed.