En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Openbaring 1:18
Ik leef’, zegt Hij, of: ‘Ik ben de Levende.’ Schepselen hebben het leven niet in zichzelf. Het hoort alleen bij God dat Hij noodzakelijkerwijs bestaat: Hij is de ik ben – en Christus is dat ook. Waarom bent u dan bang? Als het bestaan van uw Heere, uw Zaligmaker, onzeker was, en afhankelijk van bepaalde externe omstandigheden, zou u reden hebben om te vrezen, want dan zou u voortdurend in gevaar verkeren. Jezus kan met geen mogelijkheid ophouden te bestaan, anders te zijn dan Hij is, of iets minder te zijn dan Hij is. Wat voor aanleiding kunt u dan hebben om ontsteld te zijn? Een in Zichzelf bestaande Zaligmaker – en toch een bedroefde christen! O, laat het niet zo zijn. ‘Vrees niet, Ik leef.’ Daarna heeft de Meester hem geopenbaard dat Hij eeuwig leeft: ‘Ik ben levend in alle eeuwigheid.’ Hij Die de verzoening heeft aangebracht, leeft weer om aanspraak te maken op de uitwerking van Zijn offer. Hij heeft het verdienende offer gebracht, en nu is Hij naar de hemel gegaan om Zich voor Gods troon op het offer te beroepen, en aanspraak te maken op de plaats die Hij heeft bereid voor hen die Hem liefhebben. U hebt geen dode Zaligmaker om op te vertrouwen: u steunt op Hem Die eens gestorven is – en dat is u tot troost. Maar Hij leeft, de grote Verlosser leeft. Hij is uit het graf verrezen, Hij heeft de heuvels van de hemel beklommen; Hij zit aan de rechterhand van de Vader, bereid om Zijn volk te verdedigen. Als u een Christus in het graf had, zou dat smart op smart betekenen; maar nu hebt u een Christus in de hemel, Die niet meer kan sterven. Wees welgemoed!