Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens? Psalm 22:1
Geen mens kan de volle betekenis van deze woorden verklaren; niet één, in de hemel noch op de aarde ik had bijna gezegd, in de hel. Geen mens kan deze woorden in al hun diepte van ellende verklaren. Sommigen van ons denken af en toe dat wij zouden kunnen roepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Soms worden de stralende glimlach van onze Vader verduisterd door wolken en donkerheid. Maar bedenk dat God ons nooit werkelijk verlaat. Het lijkt alleen alsof Hij dat doet, maar in Christus’ geval was het werkelijk zo. Alleen God weet hoe bedroefd we zijn als de Vader Zijn liefde enigszins terugtrekt; maar toen God de Vader Zijn aangezicht werkelijk van Zijn Zoon afwendde – wie zal bevatten hoe diep Hij hierdoor leed, toen Hij uitriep: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ In ons geval is dit een ongeloofsuitroep. Christus echter verwoordde een feit, want God had Zich werkelijk enige tijd van Hem afgewend. O arme, verontruste ziel, die ooit in de zonneschijn van Gods aangezicht leefde maar nu in duisternis verkeert; u die nu wandelt in de vallei der schaduwen des doods: u hoort geluiden en u bent bang. Uw ziel is verschrikt in u. U bent diep bevreesd als u denkt dat God u verlaten heeft! Onthoud dat Hij dit niet werkelijk heeft gedaan, want ‘bergen in de duisternis verborgen zijn even werkelijk als op klaarlichte dag.’ Als God Zijn aangezicht verhult, is Hij evenzeer onze God als wanneer Hij straalt in al de luister van Zijn goedgunstigheid.