10 Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de rivier Gods is vol waters; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed. 11 Gij maakt zijn opgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het week door de druppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel. 12 Gij kroont het jaar Uwer goedheid; en Uw voetstappen druipen van vettigheid. 13 Zij bedruipen de weiden der woestijn; en de heuvelen zijn aangegord met verheuging. 14 De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij.
Gods komst laat een zegen achter; dat kan niet van iedere bezoeker gezegd worden. Wanneer de Heere genadebezoeken gaat afleggen, heeft Hij een overvloed aan noodzakelijke dingen voor al Zijn behoeftige schepselen. Hij wordt hier voorgesteld als rondgaande over de aarde, als een tuinman die zijn tuin inspecteert, water gevend aan ieder gewas dat het nodig heeft, en niet in kleine hoeveelheden, maar zo dat de aarde gedrenkt en week is van een rijke voorraad verfrissing. O Heere, bezoek op die manier Uw Kerk, en mijn arme, verdroogde en kwijnende vroomheid. Doe Uw genade overvloeien in mijn dankgebeden; voorzie mij van water, want geen enkel gewas in Uw tuin heeft het harder nodig.
De oogst geeft het duidelijkst blijk van de goddelijke gulheid, en de bekroning van het jaar. De Heere Zelf leidt de kroning en zet de gouden diadeem op het voorhoofd van het jaar. Ofwel, wij mogen het zo opvatten dat Gods liefde het jaar omringt als met een kroon; elke maand heeft zijn edelstenen, elke dag zijn parel. Aanhoudende vriendelijkheid omgordt alle tijd met een gordel van liefde. De voorzienigheid van God maakt een complete ronde, en omringt het jaar. De schreden van God brengen, wanneer Hij het land met regen bezoekt, vruchtbaarheid teweeg. Je kunt wel zeggen dat de route van Jehova nagetrokken kan worden aan de hand van de overvloed die Hij schenkt. Voor geestelijke oogsten moeten wij naar Hem kijken, want Hij alleen kan tijden van verfrissing en feesten van Pinksteren geven.
Niet alleen op plaatsen waar mensen zich bevinden dalen er regens neer, maar ook in desolate gebieden, waar alleen wilde dieren jagen, doet de goedgeefse Heere de verfrissende regen neerkomen. Tienduizend oases stralen als de Heere der genade voorbijkomt. De vogels in de lucht, de wilde geiten, en de gezwinde herten verblijden zich als ze drinken uit de poelen, vers gevuld vanuit de hemel. De meest eenzame en verlaten zielen zal God in liefde bezoeken.
De stem van de natuur is verstaanbaar voor God; het is niet slechts een schreeuw, maar een lied. De geluiden van de bezielde schepping zijn heel geordend terwijl ze zich paren aan het even welluidende gekabbel van de wateren en het zuchten van de wind. De natuur kent geen wanklanken. Haar melodieën zijn welluidend, haar koorzang is vol harmonie. Alles, alles is voor de Heere; de wereld is een loflied aan de Eeuwige. Zalig hij die, als hij het hoort, mee gaat doen en ook een zanger wordt in het machtige koor.
Overweging:
Als er regen komt na een lange droogte, wordt er een lied aangeheven door alle schepselen op de wereld hier beneden.