Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus. Rom 5:1
Het is een ontzettende gedachte, wanneer men bedenkt hoe het mogelijk is, dat de nietige mens in vijandschap en opstand kan zijn tegenover God. Hij, die in opstand is tegen een machtig vorst, maakt zich schuldig aan hoog verraad, en zal het vergooien van zijn leven aan zichzelf te danken hebben; maar dat een schepsel opstaat tegen zijn Schepper, dat een mens, die heel zijn aanzien aan God heeft te danken, die geheel en al van God afhangt en in Wiens hand zijn leven is, — dat een ziel die weet, dat God geducht in kracht en macht, de Almachtige is, om te beschermen of te verderven, in vijandschap is met Hem, dat een mens opstaat tegen Hem, Wiens toorn hem in zijn verharding eeuwig zal treffen en zijn verdoemenis ten gevolge zal hebben, — dat, voorwaar is een gedachte, die ons raakt en ontroert.
O, wanneer zo iemand dit alles leerde indenken en verstaan, wanneer zo’n iemand eens verschrikte en ontroerde, zoals ooit Belsazar deed, toen hem in dat veelbetekenende schrift zijn vonnis werd aangekondigd, dan zou hij naar redding, verlossing en ontkoming uitzien en zeggen: “O God! wees mij arme zondaar genadig.” God is tegen u, o zondaar! God is tegen u, gij allen, die zich aan Hem en Zijn woord niet willen onderwerpen! God is tegen u, en wee u, wanneer Hij u naarstiglijk zal bijkomen, omdat niemand uit de hand des Heeren zal kunnen verlossen. Gelukkig, boven alle beschrijving gelukkig, is de mens die met de Apostel uit genade getuigen kan: “Wij dan hebben vrede bij God!” Maar rampzalig, nog eens rampzalig, boven alle beschrijving rampzalig is de mens, die rebelleert tegen zijn Schepper, en de hemel met hem in strijd ziet!
We spreken eerst over de vrede, die de ware gelovige zo gelukkig maakt. We willen ten tweede deze mensen waarschuwen en vermanen, die de vrede met God in Christus nog niet deelachtig zijn, of het genot en het bezit van die vrede enige tijd moesten missen.
We beginnen met enkele opmerkingen aangaande de vrede met God, die de gelovige christen zo gelukkig maakt. Er bestaat een ontzaggelijk groot verschil, voornamelijk hierin, of men rechtvaardig is in eigen oog, dan of men gerechtvaardigd is in de ogen van de heilige God. En toch bestaat er op dit punt de meest algemene en grootste misvatting. Het is dan ook een natuurlijk gevolg, dat het gebouw wankel en feilbaar is, wanneer de fundamenten verre van hecht en sterk zijn. De vrede waarin zich menig belijder verblijdt, is eigenljjk niets anders dan een vrede met hun eigen geweten, en op verre na geen vrede met God.
Ik ken geen groter contrast dan tussen de vrede die men zichzelf met het verstand schept en denkt, waarbij men als de gerusten in Sion, blind is voor gevaren, en die zielzaligende, zielverheffende en verblijdende vrede met God, die alle verstand te boven gaat. De ware vrede met God is als een frisse waterstroom, die onophoudelijk, altijd overvloedig blijft stromen. Die vrede beschermt en bewaart de Christen, temidden van de stormen, gevaren en beproevingen, temidden van alles wat hem overkomen kan. Die vrede is een deel van de volle wapenuitrusting Gods, waarmee de Christen is bekleed, waarmee hij alle overheden, alle machten en geestelijke boosheden kan weerstaan in de dag van het kwaad. Die vrede gaf de Heere Jezus aan Zijn discipelen, toen Hij zou scheidde van de aarde, om opgenomen en verhoogd te worden aan de rechterhand van Zijn Vader, opdat zij het zalige van die vrede alom zouden openbaren in de wereld, en staande zouden blijven te midden van beproeving en smart. Evenzo is het in de tekst. Wanneer we de tekst in verband lezen met enige volgende verzen, dan zien we, dat die vrede Gods eerst geschonken wordt en dat daarna de ervaring volgt van allerlei beproevingen.
Geliefden ook wij hebben het ervaren. Wie de zonde doet, besmet en bezoedelt zijn kostelijke ziel, maar het bloed van Jezus Christus spreekt van vrede en rust tot ons geweten. De wereld is er maar al te zeer op uit, om het gebouw van onze hoop te vernietigen, maar het dierbare woord van Christus vertroost ons: “Weest goedsmoeds, Ik heb de wereld overwonnen.” Zalig is de man of vrouw, die de vrede Gods deelachtig geworden is, want het geeft de gelovige de innerlijke bewustheid, dat God hem of haar in Christus uit genade, als kind heeft aangenomen, en tevens de volle zekerheid van het geloof, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoende.
Die vrede nu met God moet steunen op de hechtste grondslagen en zich in geheel onze handel en wandel openbaren. Zo zijn er helaas velen, die zich wijs maken vrede met God te hebben zonder daarvoor enige grond te kunnen aanvoeren. Laat mij u deze mensen beschrijven. — “Mijn vriend! hebt u vrede met God?” vraag ik, en hij antwoordt: “O ja, Gode zij dank, die vrede met God ben ik, nu twintig jaar geleden, deelachtig geworden.” Vergun mij u verder te vragen: “Hoe werdt u die vrede deelachtig?” En hij antwoordt: Ik bevond mij in de vrije natuur, en terwijl ik somber en bedroefd was, voelde ik opeens het zalige van de vertroostingen Gods, hetgeen mij sindsdien is bijgebleven.” — “Laat het zo zijn, mijn vriend! Maar wat is dan wel de grond van uw hoop, dat u vrede met God hebt?” Omdat ik sinds die tijd, bemoedigd en opgeruimd, mijn weg bewandel en geen angst of zorgen mij benauwen.” “Nee, mijn vriend! dat is niet wat ik bedoel. Wat is de grond van uw vrede met God, in het licht van het Evangelie?” En hij antwoordt: “Waarom valt u mij nog veder lastig, ik moet u bekennen, ik weet het niet.
Dit alleen weet ik, — ik voel mij gelukkig, in die toestand verkeerde ik al die tijd, sinds ik dat zalige gevoel van vertroosting deelachtig werd, terwijl geen twijfeling mijn ziel bestormde.” Merkt u nu wel, geliefden! dat die mens zichzelf misleidt? Bedrieg ik mij niet, dan is het zeer wel mogelijk, dat hij bedwelmd werd door de opium van de hel. De satan heeft tot hem gezegd: “Vrede, vrede!” waar geen vrede is, en als God het niet genadig verhoedt, dan gaat hij te midden van zijn misleidingen en valse gerustheid verloren, om eenmaal zijn ogen op te slaan daar waar weening zal zijn en knersing der tanden, daar waar hij te laat zal ontdekken, dat hij zichzelf misleidde. Geloof mij, de vrede van de ware christen is heel iets anders. Die vrede heeft een vaste grond, want hij is door het geloof gefundeerd in Hem, buiten Wie geen ware vrede bestaan kan.
Laat mij u inmiddels op nog anderen wijzen, die menen dat zij vrede met God hebben, terwijl hun mening evenzeer op valse grond rust. Vergun mij u te vragen: “mijn vriend! hebt u vrede met God?” “Vrede met God, o ja, ik mag mij onafgebroken in de zalige bewustheid verheugen, die vrede met Hem te bezitten.” “Laat het zo zijn, maar op welke manier?” — “Vroeger ging ik nooit naar het heiligdom, en op een zekere dag zag ik het verkeerde daarvan in. Ik ging bijna dagelijks naar de schouwburg, ik stelde hoegenaamd geen prijs op mijn zaken, — ging mij zelfs te buiten aan de drank, — in een woord, ik deed maar al te veel wat kwaad was, en ik dacht het zal nu eindelijk tijd worden om het blaadje eens om te keren.
Zo gezegd, zo gedaan. Ik ga nu in de regel tweemaal op Zondag naar de kerk. Ik mag mezelf nu en dan eens vergeten, — maar welk mens leeft er, die nooit kwaad doet? Een ding zeker, er is een grote verandering bij mij ontstaan. Vraagt het maar aan mijn ondergeschikten, en zij allen zullen moeten toegeven, dat een wonderbare verandering in heel mijn gedrag tot stand gekomen is. Vergelijk mij dus niet met die mens die u zo even beschreven hebt, als hebbende geen grond voor zijn vrede met God. Mijn vrede berust op goede gronden. Wanneer ik mij tegenwoordig naar schouwburg of concertzaal begeef, dan voel ik heel goed, dat ik geen vrijmoedigheid kan hebben tot het gebed.
Ik beproef het echter gedurig om mijn knieën te buigen, en zo probeer ik steeds biddende het goede te doen, waardoor ik dan ook met een goed geweten en op hechte grondslagen mag getuigen, vrede met God te hebben.” Deze mens moest eens herinnerd worden aan wat geschreven staat: “Uit de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden voor God.” Alles wat hij, op het punt der deugd, in het midden bracht is op zichzelf beschouwd niet af te keuren, maar het grote kwaad ligt daarin, dat hij zijn goede werken tot grondslag legt, en ten gevolge daarvan op een valse grond bouwt.
Of merkt u dan niet o mens! dat u uzelf misleidt? Hoe zult u dan ontheven worden van de zonden die vroeger door u werden bedreven? Denkt u, dat u door voldoening van de in de toekomst nog te maken schulden, de vroegere schuld kwijt kunt raken? Denkt u, dat de handelaar, die u een grote som geld schuldig bent, zonder dat u hem een’ penning betalen kunt, u van die schuld ontheffen zal? Nee, hij zal u vervolgen en u voor de rechter overleveren, en al is het ook dat u uzelf voorneemt om nooit weer zijn schuldenaar te worden, hij zal het u aanzeggen, dat hij zulk een manier van handelen, niet alleen niet begrijpt, maar u zal vervolgen totdat u hem de laatste penning betaald zult hebben. Heel anders handelt de Heere in eeuwige liefde en vrije ontferming met de zondaar, die tot Hem komt.
Wenst u dit te ervaren, o mens, zeg mij: Waar moet het dan heen met al die oude zonden, met al die oude schuld, met al die ongerechtigheden, tot hiertoe met zorg begraven? Roep ze u voor de geest en zeg mij: Waar moet het heen? U kunt geen vrede met God hebben, wanneer u geen vaste overtuiging hebt, dat God u in het bloed van Christus al die oude zonden, al die oude schuld en ongerechtigheden heeft vergeven. U hebt de overtuiging, vrede te hebben met uzelf, maar dat u vrede met God zou hebben, is zonder die vergeving letterlijk onmogelijk. Wat bouwt u op uw deugd of op uw goede werken, en wat zou het zijn als God u eens opeiste in dit uur? Zou u werkelijk menen met uw afzichtelijke lompen bekleed, voor God te kunnen verschijnen en bestaan? Bedrieg uzelf toch niet langer, maar bid de Heere, dat Hij u bestraalt met de zon der gerechtigheid, om nog op tijd te leren zien in wie u de grond van uw vrede met God moet erkennen tot zaligheid.
Geliefden! er zijn nog anderen die vast verzekerd zijn vrede met God te hebben, en toch, ik vrees dat ze zich bedriegen omdat de grondslag van hun vrede niet de gewenste is. Zo zegt menige christen: — “Ik hoop nu toch vrede met God te hebben, althans mijn geloof is steeds werkzaam. — mijn hoop staat vast en mijn liefde is vurig en oprecht. Ik voel mij zo goed, wanneer ik mijn ziel voor de Heere kan uitstorten; ik oefen mij in alles wat liefelijk en schoon is, zo ook om in lijdzaamheid veel dingen om Christus wil te dragen, om met toenemende moed en ijver in het strijdperk tegen over des Heeren vijanden staande te kunnen blijven — de Geest van God heeft mijn ziel doorwaaid als een hof, zodat al mijn werken, net zoals de bloemen, de liefelijkste geur hebben verspreid — zodat ik in waarheid zeggen kan vrede met God te hebben.”
O! mijn geliefde mede-christen, als u vrede hebt, of als u zich verlaat op uw werken en daarop uw hoop bouwt, weet u dan niet, dat er zeer spoedig — misschien morgen al — een tijd komen kan, dat al die werken zullen verwelken, net zoals een bloem die langzamerhand wegkwijnt zonder ook de minste geur te verspreiden?
Of wanneer al dat bloemrijke wegvalt en u uzelf in uw ware gedaante zult erkennen en met een Job moedeloos en verslagen zult neerzitten, wat zult u dan met uw vrede beginnen? Als u op enige deugd of op uw geloof, of op uw hoop en liefde enigermate uw vrede hebt gegrond en daarop blijft staren, zie toe, want de bron is troebel. U houwt uzelf bakken uit, die geen water kunnen houden, in plaats van u te wenden naar de levende fontein. U neemt de fles van Hagar ter hand, in plaats van met een Isaak neer te zitten aan de bron en dat water te drinken, dat niet ophoudt in overvloed te stromen. En toch, we hebben ons, een iegelijk voor zich, te beschuldigen, dat we maar al te genegen zijn om er onze vrede op te bouwen, wanneer we onze krachten aan de Heere wijden en de Heere ons kennelijk en zichtbaar nabij is.
Zalig, driemaal zalig daarom de mens die, door Gods genade, van eigen gerechtigheid verlost is en alleen mag roemen in de gekruisigde. Immers roemt de christen niet zelden: “Nu moet ik een kind van God zijn — nu moet ik inderdaad een erfgenaam Gods en een mede-erfgenaam van Christus zijn, want ziet eens, hoe zeer ik als geheiligde de heiligmaking najaag, opgebouwd wordende in het allerheiligst geloof.” Let er dan op geliefden, dat u uzelf niet misleidt, maar als iemand u roemt, dat hij roeme in de Heere Jezus Christus, ziende op Zijn wonden, zich verheugende in Zijn algenoegzaamheid en volkomen genoegdoening, pleitende alleen op Zijn gerechtigheid, zo zal hij de vrede met God deelachtig worden door het geloof, afziende van zichzelf en eeuwig en alleen opzien tot de Heere.
Ik vrees, dat er niet weinige christenen gevonden worden, die hun vrede met God te veel bouwen op het zaligst genot van de ziel. Gode zij dank — de christen heeft en smaakt iets van dat zielsgenot aan deze kant van het graf. Gode zij dank — er zijn tijden dat de ziel zich verlustigt in de gemeenschap met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus. We zijn niet in de hemel opgeklommen, maar we hebben ze toch beluisterd die zalige troongeesten, die daar juichen voor het aangezicht van de Heere, en we hebben voor het minst de echo van hun lofliederen mogen opvangen in ons hart.
Toen we onze ziel hebben uitgestort voor de Heere, was ze te midden van het gebed, zoals de wagens van Amminadib en het was ons goed gemeenschap te oefenen met de Heere. We hebben ze gekend die ogenblikken, toen het ons goed was op Tabors kruin. Wel mogen we ze ons herinneren, die heerlijke bergtoppen waar de Heere Zich aan ons openbaarde. Wel mogen we ze ons te binnen brengen, toen we in navolging van Jacob met de Heere hebben geworsteld in het gebed, of toen we de Heere hebben aanschouwd en door het geloof onze vinger gestoken hebben in de wonden van de nagelen, en onze hand in Zijn zijde. Hij kuste ons met de kussen van Zijn liefde en Zijn liefde is beter dan wijn. Maar wat volgt hieruit? Dat we al spoedig betuigen: “Nu heb ik vrede met God, nu moet ik met God verzoend zijn.”
Als we dat doen, geliefden! O laten we dan niet vergeten, dat we wellicht reeds morgen een Gethsemané te wachten hebben, — dat de tijden van zielsangsten en smarten en onverhoorde gebeden wellicht niet ver zijn, — dat we, wie weet hoe spoedig, vertoeven in de vallei van mismoedigheid, zo niet in die nog zwartere vallei van de schaduw des doods. En als er dan geen blijdschap in de ziel is, wanneer we ons dan de beloften Gods niet met kracht kunnen toe-eigenen, wanneer we ons dan niet verlustigen kunnen in de liefde van Christus, in de God van het verbond, — als alles wat ons omringt donkerheid en duisternis is — wat dan? O! mijn broeders en zusters, dan ontdekken we eerst dat we zwakke schepselen zijn, omdat de grondslag waarop we bouwden niet de enige nodige en onmisbare grondslag is; omdat we niet eeuwig en uitsluitend op de Heere Jezus zien, die het enige fundament van onze hoop en van onze vrede met God moet zijn.
Laat mij u waarschuwen, geliefden! Want al is uw toestand niet zo gevaarlijk als die van anderen, vergeet toch nooit dat het alleen hierop aankomt of we wel gerechtvaardigd zijn uit het geloof en zo vrede hebben met God. De ware vrede met God is het uitsluitend het gevolg van de rechtvaardiging uit het geloof en niet het gevolg van zielsgenot of deugd, veel minder van goede werken of van deze of gene verkregen indruk waarmee we ons bevoorrecht wanen. Christus en Hij alleen is het enige middenpunt, het enige fundament van onze ware vrede met God, en buiten Hem kan geen fundament gelegd worden dan wat gelegd is in Hem.
Zo ligt dan de bewustheid van de christen in de ware vrede met God, in de rechtvaardiging uit het geloof in Christus Jezus. Hij was mijn Plaatsbekleder bij God. Als zondaar was ik veroordeeld om te sterven, maar Christus stond in mijn plaats en stierf voor mij. Nu dan, hoe zou ik dan verloren kunnen gaan? Hoe kan ik dan gestraft worden voor datgene, waarvoor reeds mijn Plaatsbekleder de straf gedragen heeft op het hout des kruises? God eist van mij om Zijn geboden te bewaren en te betrachten. Hoe zou ik dat kunnen? Hij deed het voor mij. — Hij heeft de geboden van de Vader in de volste zin van het woord ten ene male gehouden en volbracht.
Wat zou God meer van mij kunnen eisen? Ik ben een zondaar, maar die door genade gewassen is in het kruisbloed van mijn dierbare Verlosser en Heere. Ik ben een schuldige, maar die door genade bekleed is met de gerechtigheid van Jezus Christus. Vraagt u mij hoe of op welke manier? Alleen door het geloof. De waarachtige spreekt: “Die gelooft zal zalig worden — welnu, ik geloof in de Heere Jezus Christus, daarom ben ik zalig.” Hij zegt: “Die gelooft wordt niet veroordeeld” — welnu, ik geloof in Die enige Naam tot zaligheid gegeven en daarom zal het vonnis van de verdoemenis mij niet kunnen treffen in eeuwigheid. Hieruit volgt dat de mens, die in Christus gelooft, vergeving van zijn zonde verlangde in Zijn dierbaar kruisbloed; dat hij zich de gerechtigheid van Christus mag toe-eigenen door het geloof en derhalve vrede heeft met God.
Zie daar een eenvoudige, hoogst duidelijke redenering, die gegrond is op het onbedrieglijke woord. De mens is van nature een opstandeling tegen de Heilige God. — Allereerst ontvangt hij vergeving — vervolgens eigent hij zich de verdienste van Christus toe door het geloof — en eindelijk heeft hij vrede met Zijn Koning en heeft opgehouden tegen Hem te rebelleren. Daar is een kind; dat kind heeft kwaad gedaan; de Vader schenkt het kind vergeving, neemt het weer in liefde aan, en het kind heeft vrede met Die Vader. Vrij mag dan de duivel met zijn helse legermachten tegen ons optrekken om ons de grond van onze vrede met God te ontnemen, in Hem die onze hoop is, roemen we juichend: “Wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods zit, die ook voor ons bidt.”
Aan die getuigenis die eeuwig en onwankelbaar staat, mogen we ons vasthouden. Staat dan in de kracht van de eeuwige God, en u zult staande blijven, al loeien de stormen en al dreigen de orkanen; staat dan in het geloof dat Christus uw zaligheid voor u wilde voleinden, — dat Hij alles volbracht wat de rechtvaardigheid Gods eisen kon — dat Hij, de Zoon van God, dat Hij de straf gedragen en Gods wet volkomen genoeg gedaan heeft, zodat u gelovende in Zijn Naam, in Zijn gerechtigheid geborgen zult kunnen zijn, verzekerd van uw kindschap met God en vrede hebbende door het geloof. Dat is de enige, de ware, de zekere grondslag van de vrede van de christen, — een grondslag, waarbij hij veilig mee kan slapen of opstaan, leven of sterven, ja eeuwig leven en zich verlaten kan, zonder ooit te worden veroordeeld, zonder ooit te worden gescheiden van de liefde Gods in Christus Jezus onze Heere.
“Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus.” Door onze Heere Jezus Christus, door Hem, Die voor ons de bloedige kruisdood stierf, en het is een feit waarop we ons mogen verlaten, “die ook opgewekt is ter onzer rechtvaardigmaking,” zijn wij gerechtvaardigd als het gevolg van hetgeen Christus voor ons gedaan heeft. De ervaring die rechtvaardigmaking is, voor zo verre wij persoonlijk daarvan verzekerd zijn, is het gevolg van een werkzaam geloof in Christus. Hoe kan dat? Of liever hoe kunnen we het vertroostende daarvan deelachtig worden, want het gebeurt wel eens, dat we werkelijk aan onze rechtvaardiging twijfelen. Broeders en zusters! We moeten niet op het geloof zien, om daaruit troost te putten, maar we moeten zien op de grond van onze rechtvaardiging. De weg waardoor en waarlangs die troost tot ons komt, is alleen in Christus, die de weg, de waarheid en het leven is. Nu dan, hoewel de rechtvaardiging uit het geloof, in zichzelf een bron is van zaligheid en troost, zo hebben we ter bestendiging van dat genot, allereerst en allermeest te zien op de bron en oorzaak, op de steenrots zelf, op Hem die de bron van die zaligheid en troost, dat is de rechtvaardiging uit het geloof heeft gesteld.
Alleen dus door Christus Jezus, uit wie en door wie en tot wien alle dingen zijn. Is er iemand onder u die twijfelt of vreest, dat hij de vrede met God een tijd lang heeft moeten missen, terwijl hij die opnieuw deelachtig wil worden? Welnu, naar Christus, en door Hem, en door Hem alleen, die de Getrouwe en ook uw Plaatsbekleder is, hervindt u de ware vrede met God, door opnieuw in Christus te geloven, u opnieuw aan Hem over te geven, en blijvend in Zijn volbracht middelaarswerk te berusten. Hij is gekomen om zondaren zalig te maken. Welnu, naar Christus, en Hij kan en Hij zal u zalig maken. U maakt wellicht bedenkingen en u zegt: “Christus zegt: Hij kan mij zaligen.” Dat schijnt mij vrij aannemelijk, want Hij is God zelf, te prijzen in eeuwigheid, Hij is waarachtig mens. Hij heeft geleden en is gestorven, en heeft een volkomen verzoening aangebracht. Christus zegt: “dat Hij mij wil zaligen.” Welnu, ik geloof in Hem, en ik heb volstrekt geen reden om te twijfelen dat Hij ook mij niet zou willen zaligen. En nu de grote zaak: “Christus zal mij zalig maken en behouden.”
Mag ik dat wel geloven, mag ik dat toepassen op mijzelf? Ja, geliefden! dat mag u, en als u in waarheid tot Christus komt om vrede in Hem te zoeken door het geloof, dan zal Hij u de overtuiging op de lippen en in het hart leggen: “Ik geloof, — ik geloof Heere Jezus alleen in U, want U bent de Almachtige die mij kan en wil en zal behouden. Zo kunt u door eenvoudig geloof de vrede weer vinden, die u tijdelijk moest missen, door verwijdering van uw Heere. Dat is hetgeen de Heere Jezus van ons eist, — een eenvoudig geloof.
Daardoor en daardoor alleen vinden we behoudenis in de gekruisigde, daardoor en daardoor alleen zijn we met God in Christus verzoend. En waar u nu die vrede blijvend genieten wilt, immers van de veronderstelling uitgaande, dat u in waarheid in Christus gelooft, en alleen op Hem vertrouwt, daar zal die vrede toenemen, hoe meer u verlustigt in de Gemeenschapsoefening met Hem. Waar u Hem hebt leren kennen, Zijn wet dag en nacht bepeinst en in Hem gelooft, daar zal het u allermeest te doen zijn, om dat geloof te versterken, om u daarin te oefenen, zodat u meer en meer leert kennen, wat de hoogte en diepte, de lengte en breedte van die eeuwige liefde van Christus is, die alle verstand te boven gaat.
Daar zal uw aanvankelijk klein geloof worden versterkt, het gekrookte riet zal een ceder, en de rokende vlaswiek een lichtende vlam worden, die tot aan de hemel reikt. Boven alle dingen is de gemeenschapsoefening ter vermeerdering van uw vrede met God en bij God, noodzakelijk. Leef ik dicht bij de Heere, dan ken ik geen angst. Welk schaap vreest voor de naderende wolf, als de herder dichtbij is? Welk kind is er bang, wanneer de tedere moeder het in haar armen sluit? Zou dan de christen vrezen, wetende dat hij door eeuwige vleugels van de eeuwige liefde Gods bedekt en beschermd wordt, wanneer hij uitrust als aan de borst van zijn Verlosser, wanneer de linkerhand van de Heeren onder zijn hoofd is, en Zijn rechterhand hem omvat? Met Hem en in Hem en door Hem, en in Zijn gemeenschap is de vrede van de christen als een breed stromende rivier en zijn gerechtigheid, als de golven van de zee. Christus en Christus alleen, is dan ook het middenpunt van mijn zaligheid. Christus en Christus alleen, de enige grondslag van al mijn hoop.
Christus en Christus alleen als mijn Plaatsbekleder en Borg, Die alles voor mij volbracht, mijn enig en algenoegzaam deel in eeuwigheid. Dat is de blijde taal van het geloof, en zalig hij of zij, die in Christus gelooft, en zo vrede heeft met God. Zoals Christus die oorspronkelijk en aanvankelijk aan Zijn kinderen schenken wil, even zo zal Hij de bron en oorzaak van onze waarachtige vrede met God moeten blijven, eenvoudig door een oprecht geloof. Tot Hem opziende, schonk de Heere mij dat geloof, dat mij met vertrouwen vervulde in Zijn eeuwige en algenoegzame genade. Het woord dat allereerst mijn ziel aantrok: — “Zie op Mij,” weergalmde steeds in mijn gemoed. Daarin vond ik eenmaal zalige vertroosting, en de hartvernieuwende en wederbarende genade Gods omgaf mij geheel en al. Daarbij zal ik in eeuwigheid worden verkwikt, wanneer ik maar, opziende tot de Gekruisigde, vrede wens te vinden in het geloof, wanneer Christus mij maar alles en in allen is in leven en in sterven.
“Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus.” Dat is zo kort en tegelijk zo waarachtig: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde.” Dat is zo positief en tegelijk zo bevattelijk. De rechtvaardiging uit het geloof is dus het enige onbedrieglijke kenmerk van onze vrede met God, waarvan we ten volle verzekerd moeten zijn. Zekerheid des geloofs! O hoe verschillend is dat met de wijze waarop zo menigeen zegt; “ik hoop,” “ik mag vertrouwen,” ik hoop dat mijn arme ziel vrede met God heeft.” Hoe verschillend wederom met dezulken, die denken dat een vast en verzekerd geloof te trots en te vermeten is, en dat twijfel en vrees, nederigheid is.
Er staat geschreven: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde,” als God tot ons komt en zegt: “U bent gerechtvaardigd,” moet ik dan zeggen: “Ik hoop dat ik dat ben?” Wanneer ik een zeer behoeftig man ontmoet, wie ik beloof om morgen zijn verschuldigde huurpenningen te betalen, en de man zou tot mij zeggen: “Ik hoop het,” mij dunkt het zou mij niet zeer bevredigen; of wanneer u tot een van uw kinderen zegt: “Ik zal je morgen dit of dat cadeau geven,” en het kind zou zeggen: “Ja vader ik hoop maar dat u het doen zult, want ik dobber tussen hoop en vrees,” mij dunkt, u zou het dat kind niet in dank afnemen. En zullen wij dan zo handelen tegenover onze hemelse Vader? Hij zegt tot ons: “Ik geef u het eeuwige leven en gij zult niet verloren gaan, en niemand zal u uit Mijn hand rukken,” Is dat dan nederigheid, wanneer we zeggen: “Vader ik geloof u niet, ik kan niet denken dat U dat doen zult?”
O nee, de ware nederigheid is, om aan de voeten neer te zitten van Hem, Die, als de getrouwe, nooit Zijn beloften verbreken zal; ware nederigheid is om neer te knielen en uit te roepen: “Abba, lieve Vader!” in een: “Heere Jezus, ik geloof!” Hij zal het voor Zijn kinderen voleinden. Hij zal het hun doen getuigen met de volste zekerheid van het geloof: Heere Jezus! Door het geloof ben ik gerechtvaardigd, daarom heb ik door U vrede met God. Bewaar dus in mij de vaste zekerheid, dat ik in U geborgen, ook weten mag in Wie ik geloof en aan Wie ik mij toevertrouw, in de zekerheid dat U mij bewaart ten eeuwige leven.” En wat volgt nu uit die vrede met God? Blijdschap des geloofs.
Wie vrede met God, een Vader voor zijn hart, een Zaligmaker voor zijn zonden, en de Heilige Geest tot zijn Trooster heeft, zou klagen of zich ellendig voelen? Hij springt van blijdschap op in de Heere zijn God, lofzingende de Heere, in zijn hart, want hij heeft Amen gezegd op dat woord: “Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.” Hij heeft er Amen op gezegd: “Die gelooft, zal zalig worden,” want hij heeft de zalige bewustheid: Christus heeft mij gezaligd, en daarom ben ik zalig, zalig in ditzelfde uur, zalig in leven en in sterven, zalig tot in alle eeuwigheid. Als de kinderen Gods zich verblijden als een uitvloeisel van de ware vrede met God, dan berusten zij zich in de wil van de Vader. Zo kunnen zij leren uitroepen: “Vader wat U ook over mij beschikt, het zal goed zijn; want ik ben Uw vriend en U bent de mijne. Al zou U mij doden, nochtans zal ik in U roemen en in U geloven en in Uw wil berusten, Die altijd heilig, wijs en goed is.
Al zou U mij alles ontnemen, U bent mijn alles, en dat kan mij door geen macht ontnomen worden. Al zou U mij beproeving op beproeving geven, al zou het water tot aan mijn lippen komen, nochtans zal ik op U vertrouwen, want U zult mij bewaren. Al leidt U mij ook in het dal der schaduwen des doods, nochtans vrees ik geen kwaad, want Gij zijt met mij en zult mij leiden naar Uw raad en uw stok en staf zullen mij vertroosten.” Wat vrees of wat nood dan voor de christen die vrede met God heeft? Het leven? — God zal het voorzien.
De dood? — Christus heeft die laatste vijand teniet gedaan. Het graf? — Christus heeft de steen van de deur des grafs afgewenteld, en het zegel verbroken. In één woord, wat u dan ook moge treffen, in al deze dingen zullen Gods kinderen meer dan overwinnaars bevonden worden, door Hem, die ons heeft lief gehad. Vrede met God, geliefden! dat is een onuitsprekelijke bron van vertroosting en zaligheid, en ontelbaar zijn de heilgoederen die ons te midden van die vrede van Christus Jezus zullen toekomen, wanneer wij ten volle verzekerd zijn, dat wij als gerechtvaardigden uit het geloof, onze hoop op Christus stellen en op Christus vertrouwen, en op Hem alleen. Wij besluiten onze rede met een woord van vermaning en besturing. Ik richt daarbij het woord tot drieërlei soort van mensen, die, als ik mij niet bedrieg, in deze grote vergadering zijn vertegenwoordigd.
Er is in dit heiligdom een man, — ik weet dat hij hier is, — hoewel ik zijn naam niet weet, — een man, die jaren geleden, de christelijke godsdienst beleed. Hij kon het echter met die stem daarbinnen, — zijn geweten, — maar niet eens worden sinds hij de paden des Heeren verlaten heeft. Nu en dan was er een flauwe hoop in hem, dat het innerlijk leven opnieuw zou ontwaken, en sinds hij hier kwam, voelt hij zich, dunkt mij, een vreemdeling in het huis des gebeds, waarin hij eerst zo graag kwam. Het is mij alsof die man uitroept: “Och of mij de weg des levens en des vredes werd aangewezen, om het geluk deelachtig te worden, dat blijven zal, en het geloof in Christus en de hoop op Hem en de liefde tot Hem te herkrijgen, die ik verloren heb.” Mijn vriend! vergun mij te vragen: “Herinnert u zich het tijdstip nog, toen u een goede hoop had voor de eeuwigheid? Of toen u lag neergeknield voor Hem die uw gebeden horen en verhoren wilde? Of toen de Heere u Zijn genade openbaarde en verheerlijkte, en u vergeving zocht en gevonden hebt in het bloed des kruises? Herinnert u zich die tijd, o mens? De stille traan vloeit u langs de wangen, en een huichelaar was u niet, — daarom mogen we vertrouwen, dat u nu ook oprecht bent.
Hoor nog eens, herinnert u zich die blijde bewustheid dat Christus ook u wilde zalig maken en behouden, en tevens die blijde zekerheid van uw geloof in Hem? Nu dan, o mens! doe dan zoals u te voren deedt, en de Heere zal u uw jeugd vernieuwen, als eens arends. Uw melaatsheid is niet te ontkennen, maar ga heen en was u zeven maal in de jordaan, en de Heere zal u vernieuwen voor Zijn aangezicht: Jehova zoekt u. Jehova roept u. Jehova zegt tot u: “Keert weder gij afkerige kinderen, en ik zal uw afkerigheid genezen.” Nu dan, keert weder, en de hemelse Vader zal u met blijdschap in Zijn armen ontvangen en zal u welkom heten, al is het, dat u van Hem bent afgeweken en u van Hem vervreemdt, al is het, dat u God verlaten hebt.
U die daar zegt: “Ik heb God verlaten,” o stel toch uw “maar” of uw “misschien,” ter zijde; Jezus Christus nodigt zondaren. Al is het, dat u Hem verlaten hebt, Hij blijft u nodigen en dringen, en daarom, kom zoals u bent, tot Hem. Als u als zondaar tot Hem komt, dan zal Hij uitgaan en u tegemoet gaan, Hij zal u kussen met de kussen Zijner liefde. Hij zal doen voortbrengen het beste kleed, en schoenen aan de voeten en een ring aan uw vinger doen; Hij zal het gemeste kalf doen slachten, en er zal blijdschap zijn, want ge waart dood en zijt weder levend geworden, ge waart verloren, maar zijt gevonden. Och kon ik u maar overtuigen, of kon ik u maar bij de hand nemen om u te leiden naar het dierbare kruis van de Heere Jezus, om daar neer te zitten te midden van een eenvoudig kinderlijk geloof, om langs die weg vrede te vinden in de Gekruisigde. Hij liet Zijn handen en voeten voor arme zondaren doorboren, voor uw behoudenis! Daarom geloof in Hem, opdat u het leven vindt in Zijn naam, Hij is en blijft de liefde zelf. Zijn bloed houdt haar reinigende kracht tot in alle eeuwigheid. Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden. Steun op Hem geheel en al. Verlaat u op Hem als op de enige, eeuwige en veilige steenrots, want Hij blijft de Getrouwe.
En wat zal ik tot u zeggen, u, die de vrede met God nog nooit deelachtig geweest bent, die bij gevolg nog nooit in Christus hebt geloofd? Wat ik u bidden mag, zoek niet allereerst naar vrede, want als u vrede wens te krijgen voordat u de genade Gods hebt gekregen, dan zou u niet alleen de orde des heils uit haar verband rukken, maar gelijk zijn aan een kind dat een stuk tuin van zijn vader kreeg, en de bloemen uit vaders tuin bij de wortel uit de grond rukte om die in zijn eigen tuin over te planten, uitroepende en zeggende: “Kijk eens wat een mooie tuin ik heb.” Vergeet niet, dat die bloemen de volgende morgen reeds verwelkt zijn, en acht het beter eerst de wortel zelf in de grond te zaaien, en daarna enige dagen te wachten of de plant wil opgaan, dan om met een andermans veren te pronken. Zoek dus niet het eerst naar vrede, zoek allereerst naar Jezus Christus zelf. Daarna volgt de vrede. Wanneer u tot Christus komt, en God geve dat Hij velen door Hem zal laten trekken, weet dan wel, dat Hij u roept, zeggende: “Koop zonder prijs en zonder geld, uit vrije genade.” Hij eist van u de hand, die Hij u toereikt, kinderlijk gelovig aan te nemen. In ons is hoegenaamd geen recht noch aanspraak, het is alleen Zjjn vrijmachtige genade; komt u maar zoals u bent, en juist omdat u een zondaar bent, omdat u niets hebt waarmee u voor Hem verschijnen kunt, of wat u aanbevelen kan bij de Heere.
Kom tot Christus, omdat u zo slecht, zo ellendig, zo diep bedorven bent, omdat u vergeving van uw zonden nodig hebt, omdat u het nodig heeft om gewassen, gerechtvaardigd en geheiligd te worden in Zijn bloed. Kom tot Christus, omdat u zo arm bent, en geen enkele penning bezit, zodat Hij u rijk maakt in eeuwigheid. Kom tot Christus, maar zie niet om ter rechter noch ter linkerhand, alleen en alleen op Hem. Kom tot Christus en laat dat uw motto zijn: “Christus en Christus alleen.” Kom tot Christus, pleitende op Zijn bloed en op Zijn kruisverdiensten en op Zijn gerechtigheid. Zijn bloed bevredigt elke ziel die tot Hem vlucht. Zijn bloed behoudt elke ziel die Zijn offerande gelovig aanvaardt, om daarin zijn rechtvaardiging te vinden uit genade, om daarin te berusten tot in alle eeuwigheid. Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, vrede hebbende met de Vader. Maar als u niet in Hem gelooft, — daar kunt u er zeker van zijn, — zult u geen vrede met God hebben in eeuwigheid, u zult verloren gaan.
God helpe u in de Heere Jezus Christus te geloven, om Zijn Naam wil. Amen.