Deze zal groot zijn. Lukas 1:32
Hij zal groot zijn in Zijn verdienste. Nooit had enig wezen zulke verdienste als Christus heeft. Zijn leven en dood bedekken alle gelovigen van het hoofd tot de voeten met een volkomen gehoorzaamheid aan de wet. Zij zijn bekleed met een koninklijk gewaad: Salomo in al zijn heerlijkheid was niet bekleed gelijk een van dezen. Zijn bloed heeft de gelovigen wit gewassen als de sneeuw en Zijn gerechtigheid heeft hen begenadigd in de Geliefde. Hemel en aarde zullen vervuld zijn van de glans van Zijn heerlijkheid. Wie kan de zon aanblikken, als zij haar middaghoogte heeft bereikt? Wie kan de onbegrensde grootheid, uitspreken van de Zoon van God? Hem, ja Hem zij alle lof en prijs, want Hij heeft onze zielen verlost door Zijn bloed en de gevangenen in vrijheid gesteld; Hij heeft ons God tot koningen en priesters gemaakt en wij zullen met Hem heersen voor eeuwig en altoos. Voorwaar, Hij is groot en tot in alle eeuwigheid zal Hij groot zijn. Maar o, hoe groot moet Christus niet zijn in de heerlijkheid van de hemel. Die grootheid van Christus in de hemel, dat is het grote gezicht waarom wij verlangen naar de hemel te gaan, opdat wij Zijn heerlijkheid aanschouwen, ‘de heerlijkheid, die Hij bij de Vader had eer de wereld was’, en de heerlijkheid die Hij verkregen heeft door Zijn dienen van de Vader hier beneden. Heeft Hij niet gezegd: ‘Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen’? Welke eer en majesteit omringen onze Koning in de hoofdstad van Zijn rijk! Wat is deze stad? Vanwaar komt haar glans? De zon is verduisterd, de maan vertoont zich niet meer aan de hemel. ‘De heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar kaars.’ De ganse stad schittert in de heerlijkheid van de Verlosser. En wie zijn dezen, die zich in de gouden straten voortbewegen? – Deze blinkenden, die allen en een iegelijk te vergelijken zijn bij een levende, zich bewegende zon; die allen schitterend zijn als de morgenster? Als u aan hen vraagt, vanwaar zij die glans verkregen hebben, dan zullen zij u zeggen dat de heerlijkheid van Christus over hen is opgegaan en dat zij Zijn glans terugkaatsen, zoals de maan de schittering van de zon weerkaatst. Dit zal de inhoud wezen van ieder getuigenis: ‘Hij heeft mij liefgehad, en Zichzelf voor mij gegeven.’ Maar de toon van hun spreken, de nadruk die zij op hun woorden zullen leggen, zal zijn: ‘Hij heeft mij liefgehad. Hij, de grote Hij, Hij heeft mij – die kleine mij – liefgehad.’ Hun stem zal hierbij als in fluistering spreken, daar zij met verwondering hun bewondering zullen uitdrukken, dat Hij zulke onwaardigen als zij zijn ooit heeft kunnen liefhebben.