Vertrouw op de HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met de getrouwigheid. Psalm 37:3.
Vertrouwen en doen zijn woorden, die goed samengaan in de volgorde, waarin de Heilige Schrift ze heeft geplaatst. Wij moeten vertrouwen hebben, en dat vertrouwen moet werken. Vertrouwen op God richt onze gedachten op een heilig handelen: wij vertrouwen op God voor het goede, en dan doen wij het goede. Wij zitten niet stil, omdat wij vertrouwen, maar wij wekken onszelf op, en verwachten, dat de HEERE door ons en bij ons zal werken. Wij moeten niet ongerust zijn en kwaad doen, maar vertrouwen en het goede doen. Wij vertrouwen niet zonder wat te doen, en wij doen niets zonder te vertrouwen. Tegenstanders zouden ons uitroeien, als zij konden; maar door het vertrouwen en het doen bewonen wij het land. Wij willen niet naar Egypte gaan, maar wij willen blijven in het land van Immanuël: de voorzienigheid van God, het Kanaan van de verbonds- liefde. Men komt niet zo gemakkelijk van ons af als de vijanden van de HEERE veronderstellen. Zij kunnen ons niet uitdrijven, noch eruit trappen: waar God ons een naam en een plaats heeft gegeven, daar blijven wij. Maar hoe staat het met het verschaffen van onze levensbehoeften? De Heere heeft een „waarlijk” in deze belofte geplaatst. Zo zeker als God getrouw is, zo zeker zal zijn volk worden gevoed. Het is hun taak te vertrouwen en te doen, en het is die van de HEERE te handelen in overeenstemming met hun vertrouwen. Zo zij al niet gevoed worden door de raven, of gevoed door een Obadja, of gevoed door een weduwe, zij zullen toch, hoe dan ook, worden gevoed. Ga weg, gij vrees!