Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen. Psalm 19:13
Eigengerechtigheid ontstaat voor een deel door trots, maar voornamelijk door onbekendheid met Gods wet. Omdat mensen weinig of niets weten over het vreselijke karakter van de Goddelijke wet, verbeelden zij zich in hun dwaasheid dat zij rechtvaardig zijn. Zij zijn zich niet bewust van de diepe geestelijkheid en de strenge hardheid van de wet, anders zouden zij wel andere en wijzere ideeën hebben. Laat hen eens weten hoe nauwgezet de wet handelt met gedachten, hoe het iedere emotie van de innerlijke mens oordeelt. Dan is er geen schepsel onder Gods hemel, die nog zou durven denken, dat hij, wat betreft zijn eigen gedachten en daden, rechtvaardig is in Gods ogen. Laat de wet slechts geopenbaard worden aan een mens, laat hem weten hoe nauw en hoe oneindig rechtvaardig de wet oordeelt en zijn eigengerechtigheid verschrompelt tot niets. Het wordt in zijn eigen ogen tot een wegwerpelijk kleed, ook al dacht hij tevoren, dat het een zeer goed kledingstuk was.
Nu, nadat David Gods wet gezien heeft en deze heeft geprezen in de psalm, die ik u voorgelezen heb, wordt hij, bij het zien van de uitnemendheid ervan, gebracht tot het uiten van deze gedachten: “Wie zou zijn afdwalingen verstaan?”. Om dan vervolgens te bidden: “Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen.”
In de vroegere Raad van de Roomse Kerk was er een gebod, dat iedere oprechte gelovige één keer per jaar al zijn zonden moest belijden aan de priester. En zij hadden de volgende verklaring eraan toegevoegd; dat er alleen hoop op genade was, als dit gebod werd opgevolgd. Wat kan de absurditeit van zo’n gebod evenaren? Veronderstellen zij, dat zij hun zonden even gemakkelijk kunnen vertellen, als dat zij hun vingers kunnen tellen? Wat? Als we genade zouden ontvangen door al onze zonden, die we in een uur bedreven hebben, te vertellen; dan zou niemand van ons in staat zijn om de hemel binnen te gaan! Omdat, naast de zonden die ons bekend zijn en die we zouden kunnen belijden, er nóg zoveel zonden zijn. Deze zijn even zeker zonden als de zonden die we zien, maar ze zijn verborgen en komen niet voor onze ogen.
Oh, als wij ogen hadden zoals God, zouden we heel anders over onszelf denken! De zonden, die we zien en belijden, zijn slechts als de kleine monsters (van graan) die de boer meeneemt naar de markt, terwijl hij thuis zijn graanschuur vol gelaten heeft. Wij hebben, vergeleken bij de zonden, die verborgen zijn voor ons en voor onze medeschepselen, maar een paar zonden die we kunnen waarnemen en ontdekken. Ik twijfel er niet aan of dit waar is voor allen die hier zijn, dat wij, in ieder uur van ons bestaan, waarin wij actief zijn, tienduizenden onheilige zonden plegen. Zonden, waarvoor het geweten ons nooit vermaand heeft, omdat we ze nooit als verkeerd gezien hebben, omdat we Gods wet niet bestudeerd hebben, zoals we zouden moeten.
Nu, laat het duidelijk zijn aan ons allemaal, dat zonde zonde is, of we het nu zien of niet. Dat een zonde, die verborgen is, even zeker een zonde is, als een zonde waarvan we weten dat het zonde is. Ook al is het niet zo’n grote zonde in Gods ogen als een zonde die met opzet is begaan, omdat de gewilligheid ontbreekt. Laat ieder van ons, die zijn zonden kent, dit bidden na al zijn belijdenissen: “Heere, ik heb zoveel beleden als ik wist, maar ik moet een ‘enzovoort’ eraan toevoegen en zeggen: “Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen.”
Dit zal echter niet de kern zijn van mijn preek deze morgen. Ik richt mij tot een bepaalde groep mensen, die zonden hebben die niet onbekend zijn voor henzelf, maar wel verborgen voor hun medeschepselen. Steeds draaien we een mooie steen om, die ligt op het groene grasveld van de belijdende kerk, en tot onze ontzetting vinden we er allerlei soorten vuile insekten en walgelijke reptielen onder. En in onze afkeer van zo’n schijnheiligheid, worden we gedreven om uit te roepen: ‘Alle mensen zijn leugenaars, er is niemand in wie we enig vertrouwen kunnen stellen.’ Het is niet eerlijk om dat van iedereen te zeggen. Maar werkelijk, de onoprechtheid van onze medeschepselen, die wij ontdekt hebben, is genoeg om hen van onze kant te doen verachten. Hun verschijningen kunnen zo mooi zijn, maar toch zijn zij zo weinig betrouwbaar van hart.
Tot u, heren, die in het verborgen zondigt en toch belijdenis doet; u breekt Gods verbond in het donker en draagt een masker van goedheid in het licht. Tot u, heren, die de deuren sluit en ongerechtigheid doet in het verborgene, tot u zal ik deze morgen spreken. Oh, dat het God ook mag behagen om te spreken tot u en u het volgende gebed zal doen bidden: “Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen.”
Ik zal proberen alle aanwezige overtreders aan te sporen om al hun verborgen zonden op te geven, er afstand van te doen, ze te verfoeien, te haten en te verlaten. Eerst zal ik proberen de dwaasheid van verborgen zonden te tonen. Ten tweede, de ellende van verborgen zonden. Ten derde, de schuld van verborgen zonden. Ten vierde, het gevaar van verborgen zonden. En dan zal ik proberen enkele woorden ter genezing toe te voegen, opdat we allen in staat gesteld mogen worden om verborgen zonden te mijden.
1. Ten eerste dan, de dwaasheid van verborgen zonden.
Overtreder, u bent schoon om naar te kijken. Uw wandel is uiterlijk oprecht, u bent vriendelijk, royaal, vrijgevig en christelijk, maar u geeft zich over aan een zonde, die het oog van mensen nog niet heeft ontdekt. Misschien is het een dronkenschap in het verborgene. U scheldt de dronkaard uit, wanneer hij door de straat strompelt. Maar u kunt uzelf overgeven aan dezelfde zonde in het verborgene. Misschien is het een andere lust of verdorvenheid. Het is niet aan mij om nu te noemen wat het is. Maar, overtreder, we zeggen u: U bent een dwaas dat u een verborgen zonde denkt te koesteren. En u bent een dwaas om deze ene reden, dat uw zonde geen verborgen zonde is. Het is bekend en zal op een dag worden geopenbaard, misschien heel spoedig.
Uw zonde is niet verborgen. Gods oog heeft het gezien. U hebt voor Zijn Aangezicht gezondigd. U hebt de deur gesloten, de gordijnen dicht getrokken en de zonde weggehouden van het zonlicht, maar Gods oog doorpriemt de duisternis. De bakstenen muren die u omringden, waren even doorzichtig als glas voor het oog van de Almachtige. De duisternis die u omgordde, was even stralend als de zon op een zomernamiddag voor het oog van Hem, Die alle dingen ziet. Weet u niet, o mens, dat ‘alle dingen naakt en geopend zijn voor de ogen Desgenen, met Welken wij te doen hebben?’ (Hebr. 4:13)
Zoals de priester snel zijn mes laat gaan door de ingewanden van zijn slachtoffer en het hart en de lever ontdekt en alles wat daar meer is, zo wordt u, o mens, gezien door God, opengesneden door de Almachtige. U hebt geen geheime kamer waar u uzelf kunt verbergen. U hebt geen donkere cel waar u uw ziel kunt verstoppen. Graaf diep, ja, zo diep als de hel, maar u kunt op de hele globe geen aarde genoeg vinden om uw zonden te bedekken. Als u bergen op uw graf zou hopen, zouden de bergen het verhaal vertellen van wat er begraven is in het binnenste der aarde. Als u uw zonden in de zee zou kunnen werpen, zouden duizend kabbelende golven uw geheim openbaren. Het is niet mogelijk het voor God te verbergen. Uw zonde is in de hoge hemel gefotografeerd. De daad is vanuit de lucht gefotografeerd, toen het gebeurde en daar zal het blijven. U zult uzelf op een dag zien, geopenbaard voor de starende ogen van alle mensen. Een huichelaar, een overtreder die zondigde in een ingebeelde verborgenheid, in al uw daden geobserveerd door de allesziende Jehovah.
O, wat een dwazen zijn mensen, dat zij denken iets te kunnen doen in het verborgene. Deze wereld is gelijk aan de glazen huizen, waarin bijen soms werken. We kijken op hen neer en zien al de werkingen van de kleine schepsels. Evenzo kijkt God neer en ziet alles. Onze ogen zijn zwak. Wij kunnen niet door de duisternis kijken. Maar Zijn oog doorstraalt de zwartheid, als een vuurbol. Hij leest de gedachten van een mens en ziet zijn daden, wanneer deze denkt zeer verborgen te zijn. O, deze gedachte zou genoeg zijn om ons van alle zonden te weerhouden, als hij werkelijk aan ons toegepast zou worden: U, God, ziet mij!
Stop dief! Leg neer wat u hebt gepakt voor uzelf. God ziet u! Geen speurend oog op aarde heeft u ontdekt, maar Gods ogen kijken nu door de wolken op u neer. Vloeker! Bijna niemand om wie u geeft, hoorde uw eed, maar God hoorde het. Het drong binnen in de oren van de Heere God Zebaoth.
Oh, u, die een ongerechtig leven leidt en toch een aanzienlijk koopman bent, dragend voor de mensen een schoon en goed karakter. Uw verdorvenheden zijn alle bekend, geschreven in Gods boek. Hij houdt een dagboek bij van al uw daden. En wat zal u denken op die dag, waarop een menigte vergaderd zal zijn (waarbij vergeleken deze enorme menigte maar een druppel aan de emmer is), waarop God het verhaal van uw verborgen leven zal voorlezen en mensen en engelen het zullen horen? Ik ben er zeker van, dat niemand van ons het fijn zou vinden als al onze verborgenheden voorgelezen werden, zeker niet onze verborgen gedachten. Als ik uit deze gemeenschap de meest heilige man zou kiezen, hem naar voren zou brengen en zou zeggen: ‘Meneer, ik weet al uw gedachten en ik ga ze aan hen vertellen’; dan ben ik ervan overtuigd, dat hij mij het grootste bedrag aan zou bieden, dat hij bij elkaar kan krijgen, als ik er genoegen mee zou nemen om tenminste sommige gedachten achter te houden. ‘Vertel’, zou hij zeggen, ‘van mijn daden. Daar schaam ik mij niet voor. Maar vertel niet mijn gedachten en verbeeldingen, waarvoor ik altijd beschaamd sta voor God.’
Wat dan, zondaar, zal uw schaamte zijn, als uw verborgen verlangens, uw geheime overtredingen, uw verborgen misdaden tentoon zullen gesteld worden voor Gods troon? Bekend gemaakt door Zijn Eigen mond, met een stem die luider is dan duizend donderslagen, gepreekt in de oren van een bijeengekomen wereld. Wat zal uw verschrikking en verwarring zijn, wanneer alle daden die u gedaan hebt, bekendgemaakt zullen worden in het licht van de zon, in de oren van alle mensen? O, verwerp de dwaze hoop van geheimhouding, want uw zonden zijn deze dag geregistreerd en zullen eens getoond worden op de muren van de hemel.
2. In de tweede plaats, laat ons beschouwen de ellende van verborgen zonden.
Van alle zondaren is de mens, die belijdenis doet van de godsdienst en nochtans in zonde leeft, de meest ellendige. Een bepaald goddeloos mens, die een glas in zijn hand neemt en zegt: ‘Ik ben een dronkaard en ik schaam me er niet voor’, zal onuitsprekelijk ellendig zijn in de wereld die komt. Maar zo kort als het is, hij heeft zijn uur van plezier. Een man die vloekt en zweert en zegt: ‘Dat is mijn gewoonte, ik ben een goddeloos mens’ en daar zijn belijdenis van maakt, die heeft tenminste enige vrede in zijn ziel.
Maar de mens, die wandelt met Gods dienaar, verenigd is met Gods Kerk, naar voren komt bij Gods kinderen en zich met hen verenigt; als die mens in zonde leeft, wat een ellendig bestaan moet hij dan hebben! Wat, hij heeft een erger bestaan dan de muis die in zijn domein is, die af en toe naar buiten rent om de kruimels te pakken en dan weer teruggaat naar zijn hol! Zulke mensen moeten af en toe wegrennen om te zondigen en oh, hoe bang zijn zij, dat zij ontdekt worden! Eens, misschien, zal hun karakter openbaar komen. Maar met een wondervolle listigheid lukt het hen om het te verbergen en te bedekken. Maar de volgende dag zal iemand anders komen. En zij leven in voortdurende angst, de ene na de andere leugen vertellend, opdat de laatste leugen waarheid zou lijken. En zij voegen bedrog toe aan bedrog, in de hoop dat zij niet ontdekt zullen worden.
‘Oh, ‘t is een verstrikkend web, dat we weven,
als eens zal blijken, dat we ons vergist hebben.’
Als ik een goddeloos mens zou moeten zijn, geef mij het leven van een openbare zondaar die zondigt in het daglicht. Maar als ik moet zondigen; laat mij niet handelen als een huichelaar en een lafaard. Laat mij niet belijden van God te zijn, terwijl ik mijn leven geef voor de duivel. Die wijze van bedriegen van de satan is iets waar iedere eerlijke zondaar zich voor zou schamen. Hij zou zeggen: ‘Als ik mijn meester dien, doe ik het helemaal. Daar zou ik mij niet voor schamen. Als ik een belijdenis maak, draag ik die uit. Maar als ik dat niet doe, als ik in zonde leef, ga ik het niet bedekken met kwezelachtig gepraat en huichelarij.’ Als er één ding is, dat de kerk heeft lamgelegd en haar pezen heeft doorgesneden, dan is het deze meest doemwaardige huichelarij.
O, in hoeveel plaatsen hebben we mensen die je in de hoogste hemel zou prijzen, als je hun woorden zou geloven, maar die je zou werpen in de nederste delen der hel, als je hun verborgen handelingen zou zien. God vergeve een ieder van u, die zo handelt. Ik had bijna gezegd: ‘Ik kan u haast niet vergeven’. Ik kan de mens vergeven, die openlijk zondigt en die geen moeite doet om de schijn op te houden, dat hij beter is. Maar de mens die vleit, huichelt, voorwendt, bidt en leeft in zonde, die mens haat ik. Ik kan hem niet verdragen. Ik veracht hem met mijn hele ziel. Als hij zich zou bekeren van zijn wegen, zou ik hem liefhebben. Maar in zijn huichelarij is hij voor mij de walgelijkste van alle schepselen. Er wordt gezegd dat de pad een juweel op zijn hoofd draagt, maar deze mens heeft niets dan vuilheid rondom, terwijl hij voorwendt dat hij de gerechtigheid liefheeft.
Niets meer dan een belijdenis, mijn hoorders, is slechts geschilderde praal om de hel mee in te gaan. Het is als de pluimen op de lijkkoets en de sierlijke kleden op de zwarte paarden, die de mensen naar hun graven dragen; de begrafenisstoet van dode zielen. Hoedt u boven alles voor een schijnbelijdenis die de zon niet kan verdragen. Pas op voor een leven dat twee gezichten nodig heeft om het vol te houden. Wees óf het één óf het ander. Als je besluit om de satan te dienen, wendt dan niet voor dat je God dient. En als je God dient, dien Hem met heel je hart. “Niemand kan twee heren dienen” (Matth. 6:24). Probeer het dan ook niet, streef er niet naar, want geen leven is ellendiger dan zo’n leven.
Boven alles, hoedt u voor het plegen van daden, die noodzakelijk verborgen moeten worden. Er is een eenvoudig gedicht van Hood, genaamd: ‘De droom van Eugene Aram’. Het is een zeer opmerkelijk gedeelte, dat het punt illustreert waar ik nu over spreek. Aram heeft een man vermoord en zijn lichaam in de rivier geworpen.
‘Een stilstaand water, zo zwart als inkt, de diepte was enorm.’
De volgende morgen bezocht hij het tafereel van zijn schuld:
‘Hij zocht de zwarte vervloekte poel,
met een verwilderde angstige blik.
En hij zag de dode in de bedding van de rivier,
want de onbetrouwbare stroom was droog.’
Vervolgens bedekte hij het lichaam met een hoop bladeren,
maar een machtige wind blies door het woud en liet het lichaam naakt in de zon liggen:
‘Toen wierp ik mij neer op mijn gezicht,
En begon eerst te huilen,
Want ik wist dat mijn geheim er één was,
Die de aarde weigerde te verbergen.
Te land, ter zee, ook al zou het zijn
tienduizenden meters diep.’
In klagende tonen profeteert hij zijn eigen ontdekking. Hij begraaft het slachtoffer in een graf en vertrapt hem onder stenen. Maar als de jaren zijn voorbijgevlogen, wordt de dwaze daad ontdekt en de moordenaar gedood. Schuld is een ‘meedogenloze meester’, ook als zijn vingers niet bloedig rood zijn. Verborgen zonden brengen koortsige ogen en slapeloze nachten, totdat mensen hun gewetens uitbranden en rijp zijn geworden voor de hel. Huichelarij is een moeilijk spel om te spelen, want het is één bedrieger tegenover vele toeschouwers. Het is zeker een ellendige handel, want uiteindelijk, als een zeker einde, levert het een geweldig faillissement op. Oh, u die gezondigd hebt, zonder dat het ontdekt is! Wees er zeker van dat uw zonden u zullen vinden. En bedenk, dat dat niet lang meer duren zal. Zonde, net als moord, komt openbaar. Mensen zullen zelfs in hun dromen het verhaal van zichzelf vertellen. God heeft mensen soms zo gestoken in hun gewetens, dat zij zich verplicht voelden om openbaar te komen en hun verhaal te belijden.
Verborgen zondaar! Als u de voorsmaak van de hel op aarde wilt proeven, ga dan voort in uw verborgen zonden. Want geen mens is ellendiger dan hij die in het verborgen zondigt en toch probeert een schijn op te houden. Dat hert, gevolgd door hongerige wolven met open bekken,
is gelukkiger dan de mens die gevolgd wordt door zijn zonden. Die vogel, die gevangen is in het net van de vogelvanger en probeert te ontsnappen, is veel gelukkiger dan hij die een web van bedrog om zich geweven heeft en van dag tot dag probeert eraan te ontsnappen, maar in werkelijkheid de draden dikker maakt en het web sterker. Oh, de ellende van verborgen zonden! Werkelijk mag u bidden: “Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen”.
3. Maar nu ten derde, de schuld, de ernstige schuld van verborgen zonden.
Nu, Johannes, je denkt dat er geen kwaad in iets is als niemand je ziet, toch? Je voelt dat het een erg grote zonde is, als je meester je betrapt, terwijl je steelt uit de geldla, maar het is geen zonde als hij het niet ontdekt, zeker niet. En u, meneer, u ziet het als een erg grote zonde als u bedrog pleegt in uw zaken, als u ontdekt wordt en gebracht voor het gerecht? Maar als u bedrog pleegt, dat nooit wordt ontdekt, is het wel eerlijk. Zeg het maar niet tegen dominee Spurgeon, dat zijn gewoon zaken. Je moet niet aan het zakenleven komen. Oplichterij dat niet openbaar komt, daar zie je toch geen kwaad in! De algemene maatstaf voor zonde is de bekendheid ervan. Maar ik geloof daar niet in. Een zonde is een zonde, of het nu gedaan wordt in het verborgene of voor het zicht van de hele wereld.
Het is eenvoudig hoe mensen schuld meten. Een spoorwegman houdt een verkeerd signaal op en er gebeurt een ongeluk. De man wordt gepakt en ernstig vermaand. De dag ervoor hield hij ook een verkeerd signaal op, maar toen gebeurde er geen ongeval. Daarom beschuldigde niemand hem van zijn nalatigheid. Maar het was precies hetzelfde, ongeluk of niet. Het ongeluk maakte niet dat hij schuldig was. De daad maakte hem schuldig, niet de bekendheid ervan. Het was zijn zaak om op te letten. En hij was de eerste keer even schuldig als de tweede keer, omdat hij achteloos omging met het leven van mensen. Meet zonde niet aan wat andere mensen ervan zeggen, maar meet zonde aan wat God en uw eigen geweten erover zeggen.
Dus ik houd het ervoor, dat verborgen zonde, boven alles, de ergste zonde is. Omdat verborgen zonde impliceert, dat de mens die zondigt, atheïsme in zijn hart heeft.
U vraagt hoe dat kan. Ik antwoord, dat hij wel kan zeggen dat hij christen is. Maar ik zal hem in zijn gezicht zeggen, dat hij praktizerend atheïst is, als hij een respectvolle belijdenis ophoudt voor de mensen, maar in het verborgen zondigt. Wat? Is hij niet een atheïst, die zegt dat er een God is en tegelijkertijd meer denkt aan mensen dan aan God? Is dit niet het kenmerk van atheïsme? Is het niet een ontkenning van de Goddelijkheid van de Allerhoogste, wanneer men te licht denkt van Hem en meer ontzag heeft voor het oog van mensen dan voor het allesziende oog van hun Schepper?
Er zijn mensen, die onder geen beding een slecht woord zullen zeggen in het bijzijn van hun dominee, maar ze kunnen het wel doen, terwijl ze weten dat God naar hen kijkt. Zij zijn atheïsten. Er zijn sommige mensen, die voor geen goud bedrog zullen plegen in hun zaken, als ze denken dat het ontdekt wordt. Maar ze doen het wel, terwijl God bij hen is. Dat betekent, dat zij meer denken aan het oog van mensen, dan aan het oog van God. En ze vinden het erger om veroordeeld te worden door mensen, dan dat zij veroordeeld worden door God. Noem het zoals je wilt, de eigenlijke naam ervan is: praktizerend atheïsme. Het is het onteren van God. Het is Hem van de troon stoten, Hem plaatsen onder Zijn schepselen. En wat is dat anders dan Hem beroven van Zijn Goddelijkheid?
Broeders, ik smeek u, maakt u zich niet schuldig aan de vreselijke schuld van verborgen zonden. Niemand kan een klein beetje in het verborgen zondigen. Het zal zeker meer zonden teweeg brengen. Niemand kan een huichelaar zijn en matig blijven in schuld. Hij zal van kwaad tot erger gaan en doorgaan, totdat zijn schuld geopenbaard zal worden. Van alle mensen zal hij de slechtste en meest geharde mens blijken te zijn. Hoedt u voor de schuld van verborgen zonden.
O, als ik nu eens zou kunnen preken zoals Rowland Hill, dan zou ik ervoor zorgen dat sommige mensen thuis naar zichzelf zouden kijken, en zouden beven! Er wordt gezegd, dat als hij preekte, er niemand was, die in het raam zat, in de menigte stond of ergens anders tussengeperst zat, die niet zei: ‘Hij preekt tegen mij. Hij vertelt mij mijn verborgen zonden.’ En er wordt gezegd, dat als hij Gods alomwetendheid preekte, de mensen bijna dachten, dat zij God lichamelijk zagen in het midden van hen en dat Hij naar hen keek. En als hij klaar was met zijn preek, hoorden zij een stem in hun oren: ‘Kan iemand zich verbergen in verborgen plaatsen, dat Ik hem niet zie?’, zegt de Heere. ‘Vervul Ik niet hemel en aarde?’, zegt de Heere. Ik wilde, dat ik het zo kon. Ik zou willen, dat ieder mens naar zichzelf keek en zijn verborgen zonde ontdekte. Kom, mijn luisteraar, wat is het? Breng het in het daglicht. Misschien zal het sterven in het licht van de zon. Deze dingen houden er niet van om ontdekt te worden. Zeg uw eigen geweten nu wat het is. Kijk het in de ogen, belijdt het voor God. Geve Hij u genade om die en iedere andere zonde te verwijderen. En dat u zich mag keren naar Hem met het volle voornemen van uw hart!
Maar nu dit: uw schuld is schuld, ontdekt of niet ontdekt. En als u enig verschil maakt, is dat fout, omdat het verborgen is gebleven. God redde u van de schuld van verborgen zonden! “Reinigt U mij van de verborgen afdwalingen.”
4. En zie vervolgens het gevaar van verborgen zonden.
Eén gevaar is, dat een mens niet een kleine zonde in het verborgene kan begaan, zonder langzamerhand te vervallen in openbare zonden. U kan het niet, meneer, ook al denkt u dat u uw matigheid in zonde kunt bewaren. Als u zonde doet, is dat gelijk aan het smelten van de laagste gletsjer in de Alpen. De andere volgen in korte tijd. Even zeker als u de ene dag een steen op de steenhoop gooit, zal er de andere dag één volgen, totdat de hoop van verzamelde stenen een piramide is geworden.
Zie het koraaldiertje werken. Je kunt niet bepalen waar het zijn werk zal stoppen. Het zal zijn rots niet zo hoog bouwen als jij zou willen. Het zal niet stoppen voordat het bedekt is met onkruid, voordat het onkruid zal vergaan. En dan zal er grond op komen en zo zal er een eiland ontstaan door middel van kleine schepseltjes.
Zonde kan niet worden ingetoomd door toom en gebit. ‘Maar ik zal nu en dan een klein beetje drinken. Ik zal maar ongeveer één keer per week dronken zijn. Niemand zal het zien. Ik zal direct naar bed gaan.’ U zult spoedig dronken op straat lopen. ‘Ik zal slechts één verdorven boek lezen. Als iemand binnenkomt, zal ik het wegstoppen onder de stoelbekleding.’ Het zal binnenkort in uw boekenkast staan, meneer.
‘Ik ga slechts een enkele keer naar dat gezelschap.’ U zult daar iedere dag naar toe gaan. Zo betoverend is dat. U zult het niet kunnen tegenhouden. U mag de leeuw wel vragen of u uw hoofd in zijn bek mag leggen. Maar u kunt zijn kaak niet besturen. Evenmin kunt u de zonde besturen. Als u er eenmaal ingegaan bent, kun u niet vertellen wanneer u vernietigd zult worden. U zou zo’n gelukkige enkeling kunnen zijn, als Van Amburgh, die zijn hoofd vele malen in en uit de bek gehaald heeft. Maar u kunt er verzekerd van zijn, dat het één dezer dagen een kostbare vergissing zal blijken te zijn.
Nogmaals, u kunt proberen uw slechte gewoonte te verbergen, maar het zal uitkomen. Dat kunt u niet tegenhouden. U kunt thuis een kleine boezemzonde hebben, maar let erop, als de deur opengaat, zal de hond de straat opgaan. Stop hem weg in uw schoot. Leg over hem het ene na het andere kleed van huichelarij om hem stil te houden. De ellendeling zal een keer zingen, als u in gezelschap bent. U kunt de kwade vogel niet stilhouden. Uw zonde zal naar buiten komen. En, wat meer is, u zult het één dezer dagen niet erg meer vinden.
Een man die zich overgeeft aan verborgen zonden, zal op den duur een voorhoofd hebben, dat zo hard is als steen. De eerste keer, dat hij zondigde, stonden de zweetdruppels op zijn voorhoofd, toen hij bedacht wat hij had gedaan. De tweede keer had hij geen zweet meer op zijn voorhoofd, maar slechts wat gespannen zenuwen. De derde keer was er de schuwe, stiekeme blik, maar geen spanningen meer. De keer erna zondigde hij een beetje meer. En langzamerhand werd hij de brute lasteraar van zijn God, die uitriep: ‘Wie ben ik, dat ik zou vrezen voor Jehovah en Wie is Hij, dat ik Hem zou dienen?’
Een mens gaat van kwaad tot erger. Laat je boot te water in de stroom en het moet gaan waar de stroom het brengt. Gooi jezelf in de wervelwind en je bent slechts een strootje in de wind. Je moet gaan waar de wind je brengt. Je kunt geen controle over jezelf hebben. De ballon kan opstijgen, maar kan niet zijn koers bepalen. Het moet gaan waar de wind het ook heen blaast. Als je eens in de zonde stapt, is er geen stoppen meer aan. Pas op, dat je niet de slechtste van alle mensen wordt. Pas op voor kleine zonden. Terwijl zij zich opstapelen, de één op de ander, zullen ze u op het laatst neerwerpen van het hoogste punt en uw ziel voor eeuwig vernietigen. Er schuilt een groot gevaar in verborgen zonden.
Maar er zijn hier sommige christenen die zich overgeven aan verborgen zonden. Ze zeggen, dat het maar een kleine zonde is en daarom laten ze het toe. Lieve broeders, ik spreek tot u en ik spreek tot mezelf, als ik dit zeg: ‘Laten we al onze kleine verborgen zonden vernietigen.’ Ze worden klein genoemd en als ze dat zijn, laten we eraan denken, dat het de vossen zijn; juist de kleine vossen, die onze wijngaarden bederven. Want onze wijngaarden hebben tere loten. Laten we oppassen voor onze kleine zonden. Een kleine zonde zal, net als een klein steentje in de schoen, de reiziger op weg naar de hemel zeer vermoeien. Kleine zonden zullen, net als kleine dieven, de deur openzetten naar de grotere, die buiten zijn. Christenen, houdt er rekening mee, dat kleine zonden de gemeenschap met Christus schaden. Kleine zonden beschadigen, net als kleine vlekken op de zijde, het fijne weefsel van de gemeenschap. Kleine zonden kunnen, net als kleine onregelmatigheden in de machine, de hele fabriek van uw godsdienst schaden. Die ene dode vlieg bederft de hele pot zalf. Die ene distel kan een heel werelddeel vullen met schadelijk onkruid.
Laten we, broeders, onze zonden doden, zo vaak als we ze kunnen vinden. De één zegt: ‘Het hart is vol van onreine vogels, het is een kooi vol.’ ‘Oh’, zegt een andere heilige, ‘je moet daar geen stelling van maken. Het is de zaak van christenen om hun nek om te draaien.’ En zo is het. Als er kwade dingen zijn, is het onze zaak om ze te doden. Christenen moeten verborgen zonden niet toelaten. We moeten verraders niet herbergen. Dat is verraad tegen de Koning des Hemels. Laten we ze in het licht brengen en ze op het altaar offeren, terwijl we onze dierbaarste zonden opgeven naar de wil en eis van God. Er schuilt groot gevaar in een kleine verborgen zonde. Daarom vermijdt het, leef er niet aan voorbij, keer je ervan af en laat het links liggen. God geve u genade om het te overkomen!
5. En nu wil ik, in het komen tot een eind, met al mijn macht handelen met sommigen van u, die door God geraakt zijn in het geweten. Ik ben gekomen om u zover te krijgen, zo het mogelijk was tot tranen toe, dat u uw verborgen zonden opgeeft. Er is hier iemand voor wie ik God dank. Ik heb hem lief, ook al ken ik hem niet. Hij is bijna overtuigd om christen te worden. Hij bevindt zich temidden van twee overwegingen. Hij heeft het voornemen om God te dienen. Hij strijdt om de zonde op te geven, maar ervaart het als een zware strijd. En hij weet niet wat van hem zal worden. Ik spreek tot hem met al mijn liefde: ‘Mijn vriend, wil je je zonde behouden en naar de hel gaan of wil je de zonde verlaten en naar de hemel gaan?’ Dit is de ernstige keuzemogelijkheid. Ik leg het voor alle ontwaakte zondaars neer. Moge God voor u kiezen, anders vrees ik voor wat u zult kiezen.
De genoegens van dit leven zijn zo vergiftigend, het plezier ervan zo verstrikkend, dat ik, als ik niet zou weten dat God in ons het willen en het doen bewerkt, zou wanhopen over u. Maar ik heb het vertrouwen, dat God de zaak zal beslissen. Laat me de keuze voor u neerleggen: Aan de ene kant is er de vreugde van een uur, een kort leven van geluk en dat slechts een zeer arm geluk. Aan de andere kant is er eeuwigdurend leven en eeuwige heerlijkheid. Aan de ene kant is er het vergankelijke geluk met nadien een overstelpend wee. En aan de andere kant is er een duurzame vrede en eeuwige vreugde met nadien een overvloeiende zegen. Ik ben er niet bang voor om uitgemaakt te worden voor arminiaan, als ik zeg, zoals Elia zei: ‘Kies u heden wie gij dienen zult. Als God God is, dien Hem. Als Baäl god is, dien hem.’
Maar nu, maak uw keuze weloverwogen. Moge God u helpen om het te doen! Zeg niet, dat u de godsdienst op zult pakken, zonder dat u eerst de kosten berekend heeft. Denk eraan, u moet uw verlangen opgeven en afstand doen van uw plezier. Kunt u het laten om Christus’ wil? Kunt u dat? Ik weet dat u het niet kunt, tenzij Gods genade u kracht verleent om die keuze te maken. Maar kunt u zeggen: ‘Ja, met Gods hulp, kan ik afstand doen van alle aardse lege beuzelarijen, al haar pracht, praal en prullen. Deze kunnen nooit verzadigen. Geef mij Christus of ik sterf.’ ?
Zondaar, u zult die keuze nooit betreuren, als God u helpt om die te maken. U zult uzelf hier een gelukkig mens bevinden en driewerf gelukkig in de eeuwigheid.
‘Maar’, zegt er één, ‘dominee, ik heb wel het voornemen om godsdienstig te worden, maar ik houd het niet met uw nauwgezetheid.’ Ík vraag u niet om het zo te doen. Ik hoop echter, dat u het met Gods nauwgezetheid zult houden. En Gods nauwgezetheid is tienduizend maal groter dan de mijne. U kunt zeggen, dat ik puriteins ben in mijn preken, maar God zal puriteins zijn in het oordelen op die grote dag. Ik kan wel streng lijken, maar ik kan nooit zo streng zijn als God zal zijn. Ik kan de eg met scherpe voren wel door uw geweten trekken, maar God zal op een dag de eg van het eeuwige vuur door u heen halen. Ik mag donderende dingen spreken. God zal ze niet spreken, maar ze uit Zijn handen werpen. Denk eraan, mensen kunnen lachen om de hel en zeggen dat er geen hel is. Maar ze moeten hun Bijbels verwerpen voordat ze deze leugen kunnen geloven. Het geweten van mensen zegt hen, dat
‘Er is een vreselijke hel,
Met eeuwige pijnen.
Waar zondaars moeten wonen met de duivels,
In duisternis, vuur en boeien’.
Heren, wilt u uw verborgen zonden behouden en eeuwig vuur daarvoor ontvangen? Denk erom, het is niet anders, ze moeten allemaal opgegeven worden, anders kunt u niet Gods kind worden. U kunt onder geen beding beide hebben. Het kan niet God zijn en de wereld. Het kan niet Christus zijn en de duivel. Het is het één of het ander. O, dat God u genade geve om met alles af te rekenen, want wat zijn ze waard? Nu zijn het uw bedriegers en straks zullen ze voor eeuwig uw aanklagers zijn. O, dat uw ogen werden geopend om de rotheid, de leegheid en de bedotterij van de ongerechtigheid te zien! O, dat God u zou omkeren tot Hem! O, geve God u genade om de rivier van berouw over te steken in dit uur! Om te zeggen: ‘Van nu af aan is het oorlog met mijn zonden. Niet één ervan zal ik gewillig behouden. Weg met hen, weg met hen! Kanaänieten, Hethieten, Jebusieten, ze zullen allen uitgedreven worden.’
‘De dierbaarste afgod, die ik gekend heb,
Wat voor afgod het ook is,
Help me om hem van zijn troon te stoten
En U alleen te aanbidden.’
‘Maar o, dominee, ik kan het niet. Het zou hetzelfde zijn als het uittrekken van mijn ogen!’ Ja, maar hoor wat Christus zegt: “Het is u beter, maar één oog hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden.” (Matth. 18:9). ‘Ja maar, het zou zijn, alsof ik mijn armen af moest houwen.’ Ja, “Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden.” (Matth. 18:8). Oh, denkt u, dat als de zondaar uiteindelijk voor God zal staan, hij net zo zal spreken als nu? God zal zijn verborgen zonden openbaren. De zondaar zal dan niet zeggen: ‘Heere, ik vond mijn verborgen zonden zo zoet, ik kon ze niet opgeven.’ Ik denk, dat ik weet hoe anders het dan zal zijn.
‘Dominee’, zegt u nu, ‘u bent te nauwgezet’. Zult u dat zeggen, als de ogen van de Almachtige op u zullen rusten? Nu zegt u: ‘Dominee, u bent te precies’. Zult u dat in Gods Almachtig gezicht zeggen? ‘Dominee, ik denk, dat ik die en die zonde wel kan houden.’ Kunt u dat uiteindelijk nog voor Gods rechterstoel zeggen? U zult het dan niet durven.
O, als Christus voor de tweede keer komt, zal er een opmerkelijke verandering zijn in de wijze waarop mensen praten. Ik denk, dat ik Hem zie. Hij zit daar op Zijn troon. Nu, Kajafas, kom en veroordeel Hem nu! Judas, kom en kus Hem nu! Wat aarzel je, man? Ben je bang voor Hem? Nu, Barabbas, ga! Zie of ze jou nu zullen verkiezen boven Christus. Vloeker, nu is het jouw tijd. Je bent een brute man geweest. Vloek Hem nu in Zijn gezicht. Nu, dronkaard, ontstel Hem nu. Nu, onbetrouwbare, vertel Hem nu, dat er geen Christus is. Nu de wereld verlicht is met bliksemen en de aarde geschud wordt door de donder, zodat de massieve pilaren, die erop zijn, zichzelf buigen. Zeg God nu, dat er geen God is. Lach nu om de Bijbel. Spot nu met je predikant. Wat is er man, wat is er met je? Wat? Kun je het niet? O, daar ben je. Je bent gevlucht naar de heuvels en de bergen. ‘Bergen, valt op ons! Heuvelen, bedekt ons! Verberg ons van het Aangezicht van Hem, Die op Zijn troon zit!’ O, waar zijn nu uw grootspraak, uw snoeverij, en uw overwinningen? Helaas, helaas voor u, in die vreselijke dag des oordeels!
Verborgen zondaar, wat zal er dan van u worden? Ga uit van deze plaats, ontmaskerd. Ga uit en onderzoek uzelf. Ga uit en buig uw knieën. Ga uit om te wenen. Ga uit om te bidden. God geve u genade om het te geloven! O, hoe zoet en plezierig is de gedachte, dat deze dag zondaars gevlucht zijn tot Christus en dat mensen zijn wedergeboren door Jezus!
Broeders, voordat ik eindig, herhaal ik de woorden waar zovelen op gescholden hebben: Het is nú of nooit. Het is omkeren of branden. Ernstig zeg ik u dit voor Gods Aangezicht. Als het niet de Waarheid Gods is, zal ik mij moeten verantwoorden op die grote dag van afrekening. Uw geweten vertelt u, dat het waar is. Neem het mee naar huis en bespot me, als u wilt. Deze morgen zal ik rein zijn van uw bloed. Als iemand van u God niet zoekt, maar in zonde leeft, zal ik vrij zijn van uw bloed op die dag, wanneer uw zielen van de wachter gevraagd zullen worden. O, geve God u, dat u gereinigd wordt op een gezegende wijze!
Toen ik één of twee zondagen geleden van de kanseltrap afkwam, zei een vriend woorden tegen mij, die sinds die tijd in mijn geheugen zijn gebleven: ‘Dominee, er zijn hier negenduizend mensen, die geen excuus zullen hebben op de oordeelsdag’. Hetzelfde geldt u,deze morgen. Als u verdoemd zult worden, zal het niet zijn vanwege gebrek aan preken over u of vanwege gebrek aan gebed voor u. God weet, dat als mijn hart zichzelf zou kunnen breken, zou het dat doen; voor uw zielen. Want God is mijn getuige hoe ernstig ik naar u verlang in de ingewanden van Christus Jezus. O, dat Hij uw harten zal aanraken en u tot Zich zal trekken! Want de dood is een ernstige zaak, de verdoemenis een vreselijk iets, zonder Christus te zijn, afschuwelijk en dood in zonde te zijn, is vreselijk. Moge God u leiden om deze zaken te zien, zoals ze zijn, en u redden om Zijns Naams wil! Hij, “die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.” (Mark. 16:16). Amen.
‘Heere, doorzoek mijn ziel, toets iedere gedachte.
Ook al beschuldigt mijn eigen hart mij niet
van het wandelen in een valse vermomming,
Ik smeek om de beproeving van Uw ogen.
Houdt verborgen onheil zich schuil in mij?
Herberg ik een onbekende zonde?
Oh, wendt mijn voeten, waar ik ook struikel,
En leidt mij op Uw volmaakte weg.’