Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Romeinen 8:31
De waarheid die we hier tegenkomen is onbetwistbaar. Zelfs heidenen hebben dit als hun motto genomen. Ze hebben het als blazoen op hun oorlogsvanen gevoerd. “God is voor ons!” was de strijdkreet van menige ridder die de strijd inging. In zo’n situatie was deze zin volkomen misplaatst, maar zijn kracht werd duidelijk opgemerkt. Onze tekst beschermt zichzelf echter tegen misbruik. U ziet dat de tekst bewaakt wordt door het kleine woordje ‘zo’. ‘Zo’ is de schildwacht van deze tekst. Geen mens heeft enig recht op de schatten van deze tekst als hij het wachtwoord niet kent en het antwoord niet kan geven. Niet iedereen kan zeggen dat God aan zijn kant staat. Integendeel, de meeste mensen vechten tegen de Heere. Van nature staan we allemaal op goede voet met de zonde. Dan is God tegen ons. Volkomen rechtmatig is Hij tegen ons en uit op onze verwoesting. Alleen als we berouw hebben en ons bekeren, zal het anders zijn.
Is God voor ons? Ja, Hij is voor ons als we met Hem verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon. Maar de almachtige God moet wel de wapenen tegen ons opnemen, want onze God is een verterend vuur. Alleen als we de Heere HEERE aanschouwen in de persoon van Jezus Christus, kan onze hoop en vreugde beginnen. Als we God in het vlees zien, merken we Immanuël op, “God met ons”. Dan zien we dat God de heerlijkheid van Zijn troon opgeeft om mens te worden. We zien dat Hij Zich zelfs vernedert tot de dood aan het kruis. Als we dat zien, dan weten we dat Hij aan onze kant staat.
Vraag uzelf dus af of u in Christus bent. Wie niet in Christus is, is niet met God. Als u zonder Christus bent, bent u zonder God. Dan bent u een vreemdeling in het Rijk van Israël. Maar als u door het vergoten bloed mag zeggen dat u met God verzoend bent, pas dan de volledige betekenis van de tekst op uzelf toe. Verheug u erin en wees gezegend. Want “zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?”
1 Ten eerste, HOE IS GOD VOOR ONS?
Augustinus heeft het heel mooi gezegd. In zijn aantekeningen op de verzen die aan onze tekst voorafgaan, merkt hij op dat God op vier manieren voor ons is. Dat vindt hij in de woorden die hiervoor staan. Kijk maar een vers of twee terug en u ziet het staan. Hij is voor ons, want Hij heeft ons tevoren uitverkoren. Hij is voor ons, want Hij heeft ons geroepen. Hij is voor ons, want Hij heeft ons gerechtvaardigd. Hij is voor ons, want Hij heeft ons eigenlijk al geheiligd en zal dat feitelijk nog voltooien. Voor het volk van God zijn dat vier onderwerpen waar we vruchtbaar onze gedachten over kunnen laten gaan.
1 .God is voor ons, omdat,naar het woord van de apostel, Hij Zijn volk voorbestemd heeft om het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden.Als God ons voorbestemd heeft voor het eeuwige leven, wie kan er dan tegen ons zijn? Moet Gods raadsbesluit der verkiezing zijn uitwerking niet hebben? Als God het besloten heeft, wie zal het dan tenietdoen? Als God gezegd heeft dat het zo zal zijn, wie zal Hem dan tegenhouden? Wie zal het almachtige ‘zo zij het’ van de Allerhoogste weerstaan? Hij zei: “Er zij licht”, en er was licht. Hij riep de wereld uit het niets tevoorschijn en daar was ze. Alles gehoorzaamt hem. De hemel aanbidt Hem, de hel siddert voor Hem. Geen schepsel kan Hem weerstaan. De pottenbakker vormt de klei naar zijn eigen wil, terwijl die ronddraait op zijn schijf.
Zo doet de almachtige Heere naar Zijn welbehagen met de hemelse legerscharen en met de bewoners van deze lagere wereld. “Hij troont boven het rond der aarde, en haar inwoners zijn als sprinkhanen.” De landen der wereld zijn maar heel klein in Zijn hand. Wie dan, uit die kleine vlekjes, kan tegen Hem opstaan en Hem weerstaan? Kijk toch, broeders, naar de kracht van Gods verkiezing van Israël. De Heere had beloofd aan Abraham dat Zijn zaad het hele land Kanaan zou beërven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier Euphrates. Temidden van de tichelovens zwoegt Israël in Egypte. Hoe zou Gods raad vervuld kunnen worden? Als God Zijn arm ontbloot, zult u het zien en versteld staan.
Farao en heel zijn leger kunnen de gevangenen niet vasthouden, als God besluit hen te bevrijden. Daar gaan ze. Ze worden als schapen geleid door de hand van Mozes en Aaron. Ze steken de woestijn over tot ze bij de zee komen, die grote Rode Zee. Kijk eens, de machtige golven rollen voor hun voeten. Hun bloeddorstige vijanden zijn achter hen. Maar de Heere heeft besloten dat ze het land zullen beërven. Daarom kan de zee niet weigeren te splijten. Daarom kan Farao zichzelf niet redden als hij ondergaat in de diepten.
Nu zijn ze in de wildernis. Hongersnood zal hen vernietigen. Nee. Uit de hemelen daalt het manna neer. Dorst zal hen verschroeien. Nee. De rots volgt hen met zijn zegengevende stroom. De slangen zullen hen zeker bijten. Maar de koperen slang wordt opgericht en wie daarop ziet zal genezen worden. De Amalekieten vallen hen aan. Maar zolang Mozes zijn handen omhoog houdt, jaagt Jozua de vijand op de vlucht. Ze komen bij de oever van de Jordaan. Wat kwelde u, Jordaan, dat u teruggedreven werd? De priesters gingen er droogvoets doorheen en heel het volk van God kwam achter hen aan.
Toen kwamen de Kanaanieten, met hun ijzeren strijdwagens, tegen hen strijden. De koningen van machtige steden maakten hun schilden klaar en gespten het zwaard aan. Maar wie overwon? Vernietigde de Heere hen niet allemaal? Hij gaf Og, de koning van Basan, over in hun handen. “Want zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.” Hij gaf Sihon, de koning der Amorieten aan hen over. “Want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.” Geen mens kon tegen hen standhouden totdat ze het land in bezit hadden. De rechterhand des Heeren volbracht Zijn raad. Zijn eigen rechterhand en Zijn heilige arm brachten Hem de zege. Als met een ijzeren roede sloeg Hij Zijn vijanden in stukken als een aarden vat. Niemand kon de legers van Israël weerstaan. De ommuurde steden werden omvergeworpen en het volk van God woonde in het land.
Zie geliefden, het resultaat van Gods besluit. De zonen van Jakob waren slap en zwak, maar toch maakte de Heere hen sterk genoeg om de Enakieten te verdrijven, hoewel ze reuzen waren! Zijn plan zal standhouden. Hij zal doen wat Hem behaagt. Laten we ervoor oppassen te strijden tegen iemand die met God is. Want tegen God valt niet te vechten. Het was een goede opmerking van de wijzen, lang geleden, toen ze tegen Haman zeiden: “Indien Mordechai, voor wiens aangezicht gij hebt begonnen te vallen, van het zaad der Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen; maar gij zult gewisselijk voor zijn aangezicht vallen.”
Dus, als iemand bij het getal der uitverkorenen hoort – als zijn naam geschreven staat in het boek des levens – dan mogen zijn vijanden tegen hem strijden wat ze willen, maar ze zullen niet overwinnen. Wie de Heere voorbestemd heeft om vol te houden, moetblijven staan. Als God tot Zijn zaligheid besloten heeft, kan het geen sterfelijke of helse macht lukken om hem te vernietigen. Daarom kunnen we vrijuit met de apostel zeggen: “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” U kunt toch niet geloven dat God teleurgesteld zal worden. U kunt zich tot niet voorstellen dat het vorstelijk bevel van de troon des hemels als kladpapier behandeld zal worden? Het zij verre van ons om God te lasteren door te denken dat enige macht, bekend of onbekend, Hem ooit kan overwinnen. “Zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken?”
Als u geschreven staat in Jezus’ handpalmen, als u in Zijn hart gegraveerd bent, dan zal geen wapen dat tegen u gesmeed wordt, standhouden. Elke tong die tegen u zal opstaan in het oordeel zult u veroordelen.
2. Als u terugkijkt, valt u het tweede punt op: God staat aan onze kant, want Hij heeft ons geroepen.In het Woord van God wordt veel nadruk gelegd op roeping.Toen Abraham het land van zijn voorvaderen verliet en vertrok zonder te weten waar naartoe, was hij toch veilig. Hij was veilig te midden van onverzoenlijke vijanden omdat God hem geroepen had. “Wie heeft van den opgang dien rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt, dat hij overkoningen heerste?” Wie anders dan de God die hem riep?
Wat was het een gedenkwaardige gelegenheid toen Abraham terugkeerde van het verslaan van de koningen. Weet u nog, Melchizedek kwam hem tegemoet. Abraham was toen in groot gevaar, want het was heel waarschijnlijk dat de verslagen koningen hun troepen weer bij elkaar zouden roepen en een verbond zouden sluiten met andere koningen. Dan zouden ze zeker komen om zo’n onbeduidend persoon als die rondtrekkende herder. Abraham, neer te slaan. Maar wat zegt God tegen hem? “Vrees niet. Abraham. Ik ben u een Schild, een Loon zeer groot.” Dit werd zijn troost: God had hem geroepen. Hij was een geroepene. Als God roept, zal Hij zijn verkorenen niet in de steek laten. “De genadegiften en roeping Gods zijn onberouwelijk.”
Hij komt niet terug op de roeping die Hij eens gegeven heeft. Als Hij zijn kinderen eenmaal geroepen heeft, blijft Hij trouw aan de roeping die Hij gaf. Om het voorbeeld te gebruiken dat we al eerder behandeld hebben: toen God Zijn zoon uit Egypte riep; toen Hij Israël uit de vurige oven redde, wie kon standhouden tegen de geroepen Israëlieten? Plaag na plaag ging verwoestend over het land. Het vee stierf. De oogst ging verloren. Kikkers kwamen tot in de kamers van de koning. Ze kwamen onder de luizen te zitten. Tenslotte stierven de eerstgeborenen in Egypte. Ze smeekten Israël om te vertrekken. Want God had hen immers uitgeroepen en wie zou hen dan vast kunnen houden? Toen Hij zei tot de gevangenen: “Ga uit”, welke ijzeren ketenen, welke koperen poorten zouden hen gevangen kunnen houden?
Laat de Heere roepen en Zijn stem brengt Zijn wil tot stand. Wie kan zich tegen Hem verzetten? Velen van ons hebben, dat geloof ik vast, Zijn heilige roep gehoord. We hebben onze roeping en verkiezing vastgemaakt. U weet hoe u geroepen werd uit de duisternis in het licht, van zonde tot heiligheid, van eigengerechtigheid tot geestelijk geloof in Jezus. Nu, Hij die u riep, is getrouw. Hij zal het werk Zijner handen niet verlaten. Hij heeft u niet geroepen om u beschaamd uit te laten komen. Hij heeft u niet levend
gemaakt, bewaard en tot hier gebracht om u tenslotte over te leveren in de handen van uw vijanden. “Zijt sterk en Hij zal uw hart versterken”. Wacht nog op de Heere, want Zijn roep zal u troost geven. “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?”
3 Maar nogmaals: God bewijst dat Hij voor ons is door ons te rechtvaardigen.Heel Gods volk is gewikkeld in het kleed der gerechtigheid van Christus. Gods oog ziet geen zonde in wie dat heerlijke kleed draagt. De Heere ziet geen zonde in Jakob, noch ongerechtigheid in Israël. Hij ziet Christus en niet de zondaar. Omdat Christus de volmaaktheid zelve is, wordt de gelovige gezien als volmaakt in Hem. God beziet Zijn volk met dezelfde liefde waarmee Hij Zijn eniggeboren Zoon liefheeft. Hij heeft hen schoon verklaard, en schoon zijn ze. Hij heeft afgekondigd dat ze rechtvaardig zijn omdat ze bedekt zijn met Christus’ rechtvaardigheid en rechtvaardig zijn ze. Kom op duivel, met je beschuldigingen. Kom maar, u die ons duizend dingen te verwijten hebt. Als Jezus ons onschuldig verklaart, wie is het die verdoemt?
Als Hij de wagen der redding bestijgt, wie kan er dan nog tegen ons zijn? Is het geen onbegrijpelijke zegen om op je ziel het merkteken van volledige rechtvaardigmaking te dragen? De heidenen hebben de gewoonte op hun voorhoofd het zegel van hun god te dragen. Maar wat een zegel is dit! Wat een zegel, gegeven door de Heere Jezus, om rond te gaan in deze wereld als een volledig gerechtvaardigde! God ziet met toom op de gewone mensen neer. Ze zijn niet met Hem verzoend. Maar Zijn volk ziet Hij altijd met ogen vol liefde aan. Er is geen boosheid in Zijn hart voor hen. Nog geen jota van Zijn toom. Dat is allemaal weggedaan door het grote offer. Zijn hele hart gaat naar hen uit: “De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep.” Ze zijn gerechtvaardigd en hebben vrede met God door Jezus Christus, hun Heere.
O geliefde vrienden! Als God vrede met u gesloten heeft, maakt het niet uit wie er oorlog tegen u voert. Als uw Meester u vrijspreekt, maakt het niets uit wie u veroordeelt. Als de Heere u vergeeft – laat uw naam dan maar besmeurd worden; wordt dan maar in één adem genoemd met de allerslechtsten; laat uw naam maar spreekwoordelijk worden, alleen nog maar geschikt om in dronkemansliederen genoemd te worden – maar wie kan u dan nog iets doen? Wat stellen al die dingen voor, als ze in de weegschaal gelegd worden? Het is allemaal lichter dan ijdelheid, als de Heere Zelf u gerechtvaardigd heeft.
4 Er is nog een andere liefelijke gedachte hier. Hij heeft ons ook verheerlijkt.Breng bij uzelf de vier gouden schakels van de ketting in gedachten: “Die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.” Je kunt zeggen dat Gods volk in zekere zin al verheerlijkt is. Want Hij “heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus.” Let op, er staat dus niet: “Hij heeft beloofd dat we daar zullen zitten.” Nee, Hij “heeft ons mede gezet”. We zijn op dit moment al in de hemel gezeten, want Christus is de vertegenwoordiger voor iedereen voor wie Hij Zijn bloed vergoten heeft. Toen Christus Zijn zetel in de hemel innam, deed Hij dat ook als vertegenwoordiger voor iedere uitverkorene. Herinnert u uzelf geliefden, dat de verheerlijking van Gods volk een vaststaand feit is. Het is niet iets dat misschien zal gebeuren, het is iets dat zeker zal gebeuren. Wat zegt Jezus Christus tot Zijn volk als Hij ze bijeenbrengt aan Zijn rechterhand? “Komt in, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld.” Let daar eens op.
Denkt u dat God een Koninkrijk bereid heeft en dat Hij Zijn volk er niet zal binnenbrengen? Sterker nog, er staat: “dat ubereid is”, weet u wel, “van de grondlegging der wereld”. Er is een kroon in de hemel die op geen ander hoofd past dan op het mijne. Er is een harp die alleen door mijn vingers aangeraakt mag worden. Kind van God! Er is een woning in de hemel die nooit goed bewoond zal worden als u daar niet komt. Er is een plaats aan Gods rechterhand die dan leeg moet blijven. Er zal gezegd worden: “Pieters stoel was leeg”, als u daar niet aankomt. Zal dat zo zijn? Zullen er lege woningen zijn in de hemel? Zullen er kronen zijn zonder een hoofd om ze te dragen? Zullen er harpen zijn zonder handen om erop te spelen? Nee! De monsterrol van de verlosten zal voorgelezen worden en niemand zal ontbreken. Zovelen als er geschreven stonden op de borstplaat van de grote Hogepriester zullen veilig aangekomen zijn.
Dit is de vierde reden waarom God voor ons is. Maar, broeders en zusters, hoewel dit duidelijk wordt uit de context, kan ik u niet de diepten tonen van hoe God voor ons is. Dat is onmogelijk met menselijke woorden. Hij was voor ons, voordat de werelden geschapen werden. Hij was voor ons, anders zou Hij nooit Zijn Zoon voor ons overgegeven hebben. Hij was voor ons, zelfs toen Hij Zijn eniggeborene verdrukte en het volle gewicht van Zijn toom op Hem legde. Hij was voor ons, hoewel Hij tegen Hem was. Hij was voor ons, toen we door de zondeval te gronde gingen. Hij hield toch van ons! Hij was voor ons, toen wij tegen Hem waren, en ons met hand en tand tegen Hem verzetten. Hij was voor ons, anders zou Hij er nooit voor gezorgd hebben dat we nederig Zijn aangezicht gingen zoeken.
Hij is voor ons geweest, door vele worstelingen heen. We hebben ons door ontelbare moeilijkheden heen moeten vechten. We zijn verzocht geweest van buitenaf en van binnenuit. Hoe zouden we stand hebben kunnen houden tot nu toe, als Hij niet met ons geweest zou zijn? Hij is voor ons, laat me het zeggen, met heel de oneindigheid van Zijn hart; met al de almacht van Zijn liefde; met heel Zijn grenzeloze wijsheid. Gekleed in volle pracht met alle eigenschappen die Hem God maken, is Hij voor ons. Eeuwig en onveranderlijk is Hij voor ons. Voor ons als die blauwe luchten opgerold zullen worden als een versleten kleed; voor ons, de hele eeuwigheid door. Dit, kind van God, is voldoende voedsel voor uw gedachten, zelfs als u eeuwen had om het te overpeinzen. God is voor u! Zo God voor u is, wie zal tegen u zijn?
II Het tweede punt van de preek is: WIE IS TEGEN ONS?
De apostel had nooit de bedoeling om te zeggen dat christenen geen vijanden hebben. Hij wist wel beter. Een oude Romeinse schrijver merkt op over deze tekst dat het vervolg ons laat ziet welke vijanden we tegen ons hebben. Laten we in het kort de vier belangrijkste vijanden behandelen die samenspannen tegen het leven van Gods kinderen. Dat zijn: de mens, de wereld, het vlees en de duivel.Die zullen altijd tegen ons zijn. Maar wie zijn zij eigenlijk?
1 Ten eerste is daar de mens.Hoe hebben mensen met elkaar gestreden! De mens is voor de mens een wolf. De elementen in al hun furie en de wilde dieren met al hun wreedheid zijn nooit zulke vreselijke vijanden voor de mens geweest als zijn medemens. Als u het verhaal leest van de vervolging onderMary in Engeland, dan staat u versteld dat schepselen in menselijke vorm ooit zoiets bloeddorstigs konden doen. Noemt u zekatholiekendie zo de protestanten vervolgd hebben? Noemt u ze katholiek? Noem ze liever kannibalen. Ze gedroegen zich meer als wilden dan als christenen in hun bloedige martelingen en moorden op de heiligen Gods.
Tegenwoordig voelen we de wreedheid van de mens niet meer zo als toen. Dat is alleen omdat de wetten van het land dat niet meer toestaan. Er zijn er velen die niet met de hand durven toeslaan, maar die maar al te druk bezig zijn met hun tong. Het gaat hen niet om het blootleggen van onze fouten. Daar hebben ze volkomen het recht toe. Nee, in veel gevallen worden Gods kinderen vals voorgesteld, belasterd, uitgescholden, vervolgd en belachelijk gemaakt omwille van de waarheid. We weten van vele gevallen waaruit men zijn toevlucht nam tot andere middelen. Alles mag, als het de dienaren van God maar wegdrijft van hun integriteit en het simpelweg volgen van hun Meester.
Terecht zei de Heere Jezus: “Maar wacht u voor de mensen.” “Zie, ik zend u als schapen in het midden der wolven. Zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven.” Verwacht niet dat mensen u vriendelijk behandelen vanwege uw vroomheid. En als ze dat wel doen, zet dan maar vraagtekens bij het werkelijkheidsgehalte van een vroomheid waarvan de goddeloze een vriend is. U moet er maar op rekenen soms gepest en soms gedwongen te worden, soms gevleid te worden en dan weer bedreigd. U moet er maar op rekenen de ene keer een zalvende tong tegen te komen waar het getrokken zwaard onder verborgen ligt, en de volgende keer het getrokken zwaard zelf. Kijk goed uit, en reken er op dat de mensen tegen u zullen zijn.
Maar wat stellen ze nou eigenlijk voor? Stel dat ieder levend mens ter wereld tegen u was en dat u helemaal alleen zou staan, zoals Athanasius, dan kunt u zeggen, zoals Athanasius: “Ik, Athansasius, tegen de hele wereld. Ik weet dat ik de waarheid aan mijn kant heb, en daarom sta ik op tegen de hele wereld.” Wat voor nut had de haat van mensen tegen Maarten Luther? Ze dachten dat ze hem konden verbranden, maar uiteindelijk is hij in bed gestorven. Ze dachten een eind aan hem te maken, maar zijn kleine traktaten gingen overal naartoe. De woorden van Luther leken wel gedragen te worden op de vleugels van de engelen. Tot in de meest afgelegen plaatsen vond de Paus opeens een vijand die de kop opstak, ook al dacht hij dat het goede zaad allemaal vernietigd was.
Ik weet niet of we er veel aan hebben om over getallen te beginnen. Ik vraag me af of de waarheid over het algemeen niet bij de minderheid ligt. Zou het niet net zo eervol zijn om God te dienen met twee of drie mensen als met twee of drie miljoen? Want als aantallen iets juist zouden kunnen maken, zou afgoderij de juiste godsdienst zijn. Als in landen overzee aantallen iets juist zouden maken, dan zouden degenen die de Heere vrezen maar met weinigen zijn. Afgoderij en Rooms-zijn zou dan het goede zijn. Ga niet af op de aantallen. Het zijn maar mensen. Als het goede mensen zijn, vecht aan hun zijde. Maar als zij van het goede scheiden, scheidt u van hen af. Wees een vriend van de waarheid. Beroep u op de wet en het getuigenis, en als zij niet volgens dit woord spreken, is het omdat er geen licht in hen is. Als er geen licht in hen is, moet u uw ziel niet aan hen toevertrouwen. Want als de blinde de blinde leidt, zullen zij beiden in de gracht vallen.
Wie of wat zijn mensen toch? Het zijn maar poppetjes, in gang gezet door Gods hand. Hij heeft de veer om hen allemaal daarheen te trekken waar Hij ze hebben wil. Als ze Hem niet willen dienen, kan Hij ze spoedig stil in het graf laten neerdalen. Wees daarom niet bang voor een mensenkind. Het is maar een worm, een hoopje stof. Wees er niet van ondersteboven. Als hij een zwart en ontzagwekkend gezicht laat zien, kijk hem dan maar in het gezicht met uw eigen waarheidslievendheid. U zal hem laten blozen.
Dat was het grote van Latimer, toen hij preekte voor Henry VIII. Hij had zijne majesteit diep beledigd door zijn duidelijkheid in een preek die hij hield toen de koning onder zijn gehoor zat. Hij kreeg opdracht om de volgende zondag weer te preken, en zijn verontschuldigingen aan te bieden voor zijn beledigende woorden. Nadat hij zijn tekst had gelezen, begon de bisschop zijn preek als volgt: “Hugh Latimer, weet je voor wie je vandaag moet spreken? Voor de hoge en machtige heerser, voor de koning, de verheven majesteit, die je leven kan wegnemen als je hem beledigt. Daarom, pas op datje geen woord zegt dat hem zou kunnen mishagen. Maar bedenk goed, Hugh, weet je niet vanwaar je komt? Wiens boodschap je moet brengen? Die van de grote en machtige God, die overal aanwezig is, die al je wegen kent, en die bij machte is je ziel in de hel te werpen! Daarom, zorg ervoor dat je je boodschap getrouw brengt.” Daarna ging hij verder met dezelfde preek als hij de vorige zondag had gehouden, maar met nog meer vuur. Zo’n moed zouden al Gods kinderen moeten tonen als ze te doen hebben met mensen.
U bent zelf niets meer dan een worm. Maar als God Zijn waarheid in u legt, wees dan geen lafaard. Stotter Zijn boodschap er niet uit. Sta op als een man voor God en voor Zijn waarheid. Sommige me nsen hebben het altijd maar over wat zij ‘gepaste bescheidenheid’ noemen. Bescheidenheid is heel gepast. Maar een ambassadeur van God moet zich te binnen brengen dat er nog heel wat andere deugden zijn behalve bescheidenheid. Als Hare Majesteit een ambassadeur stuurt naar een land waar we mee in oorlog zijn en het mannetje stapt de conferentiezaal binnen en zegt: “Ik hoop nederig dat u me het niet kwalijk neemt dat ik hier ben. Ik wil graag in alle dingen u edelen en gevolmachtigden ter wille zijn. Ik voel dat ik maar een jongeman ben, en dat u veel ouder bent dan ik. Daarom ben ik blij dat ik mijn oordeel aan uw superieure wijsheid en ervaring kan onderwerpen.” En zo gaat hij maar door. Wel, ik ben er zeker van dat Hare Majesteit hem snel terug zou roepen en hem een hele lange pensionering zou geven. Hij heeft zichzelf niet te vernederen als hij ambassadeur van de koningin is! Hij moet zich herinneren dat hij bekleed is met de waardigheid van de macht die hem gezonden heeft. Zo is het ook met Gods dienaar. Hij acht het een schande voor wie dan ook te bukken. Zijn motto is: Cedo nulli: Ik doe voor niemand onder. Hij preekt slechts Gods waarheid in liefde en oprechtheid. Hij hoopt tenslotte eerlijk rekenschap aan Zijn Meester te kunnen uitbrengen. Alleen aan Hem is hij rekenschap verschuldigd.
2 De tweede tegenstander is de wereld.Deze wereld is als een groot veld, bedekt met bramen, doornen en distelen. Als de christen er doorheen gaat, loopt hij constant het gevaar zijn kleren te scheuren of zijn voeten te verwonden. Toch:
“The dear path to thine abode,
Lies through this barren land.”
Elke hemelburger moet leren door de doornen en distelen te lopen, net als de mannen van Sukkoth. Elk kind van God moet door het land van de vijand trekken. Christus zegt: “Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze.” Wanneer is een christen buiten gevaar? Nooit. Als hij welvarend is, is hij geneigd trots te worden op zijn geld of op een vleselijke zekerheid op te bouwen. Als hij in de moeilijkheden zit, is hij geneigd te mopperen en niet meer op God te vertrouwen. Er zijn verleidingen op de hoge plaatsen van deze aarde, maar ook in de valleien. Als een christen geëerd wordt, is hij in groot gevaar. Hoevelen zijn er niet achtergekomen datje gemakkelijk uitglijdt op de hoge plaatsen! Als de gelovige in diskrediet geraakt is, is hij ook in gevaar. Velen die Christus, beleden vonden dit kruis te zwaar voor hun schouders.
Een gelovige hoort, al wandelend door deze wereld, een vijand te verwachten achter iedere heg. Hij moet het als een wonder zien als hij ook maar een enkele dag ontsnapt aan de kogels die de vijand op hem afvuurt. U bent in het land van de vijand, en de vijand is steeds op zijn hoede. Misschien slaapt u, maar de wereld slaapt nooit. De gewoonten van deze wereld zijn er altijd op uit om u met hun ketenen te binden. De geest van deze wereld sluipt op u af terwijl u aan het handelen bent of wanneer u op de markt bent of zelfs als u bij uw gezin bent. De hele atmosfeer van deze wereld zorgt ervoor dat u slaperig wordt, zoals de anderen. U zult alle moeite moeten doen om in deze staat van verleiding overeind te blijven. Als u niet bidt en werkt, zal de wereld een te grote tegenstander voor u blijken te zijn. Broeders! Ik wilde wel dat we ons meer realiseerden dat de wereld onze vijand is. Velen leven alsof ze vrienden van de wereld zijn. Maar zo is het niet voor een christen. Hij kan zeggen: “De wereld is voor mij gekruisigd, en ik ben gekruisigd voor de wereld.”
Luther plachtte te zeggen dat er geen liefde was tussen hem en de wereld: de wereld haatte hem, en hij haatte de wereld niet minder. Er is een gedenkwaardig verhaal over een goede, oude dominee. Op een dag kwam er een jonge dominee huilend naar hem toe, omdat hij belasterd was. “Ach,” zei hij, “dat is een probleem waar ik nooit meer last van zal hebben. Ik heb mijn goede naam verloren tijdens het eerste jaar van mijn bediening, en ergere laster kan er nooit meer aan toegevoegd worden.” Gods dienaren moeten erop rekenen hun goede naam te verliezen. Elke deugd zal hun ontzegd worden, en elk kwaad aan hen toegeschreven. Maar onder dit alles kunnen ze rustig de wereld in het gezicht kijken en zeggen: “Je denkt slecht over me, hè? Nou, niet zo slecht als ik over jou denk. Je gooit me dit en dat voor de voeten. Maar ik verwijt je nog ergere dingen. En als je zegt dat ik een luidruchtig baasje ben dat zich teveel met jouw zaken bemoeit, dan zeg ik je dat ik van plan ben nog actiever te worden. Ik zal nog luidruchtiger tegen je tekeer gaan en me nog meer bemoeien met je ijdelheden die mensenzielen in het verderf brengen.” De wereld is een verschrikkelijke tegenstander als we alleen zouden staan. Maar wat stelt de wereld nou eigenlijk voor, als God voor ons is?
En deze tegenwoordige tijd – waar zullen we over veertig jaar zijn? Ik zie een lange rij grafstenen, en overal staat ‘hier ligt…’. Deze generatie is dan al voorbijgegaan. Zij sterft, zoals iedere generatie doet. Zij is als een verbrande kaarsenpit. Wie daar om geeft, is als iemand die een langzaam uitdovende vlam aanbidt. Geef maar niet zoveel om deze wereld. Denk maar veel aan de wereld die komen gaat. Dit is maar drijfzand. Zorg dat je eruit komt, anders zwelgt het u nog op. Maar die rots der eeuwen daar, bouw daar maar op. Dan zult u nooit bedrogen uitkomen.
3 Ik had het nog over een derde vijand, en dat is het vlees.Dat is de ergste van de drie. We zouden nooit bang hoeven te zijn voor mensen of voor de wereld als we dat verdorven vlees niet met ons mee zouden moeten dragen. Verdorvenheid van binnenuit is de ergste soort verdorvenheid die er is. “Heere,” zei Augustinus, “verlos mij van mijn ergste vijand, die slechterik: mijzelf.” Als een christen zichzelf kon neerleggen en bij zichzelf vandaan kon rennen om zichzelf nooit meer zou zien, dan zou hij vreselijk blij zijn. “Want ik weet dat in mij, dat is, in mijn vlees, geen goed woont.” Dat is niet alleen de ervaring van de apostel, maar van ieder kind van God. Als u goed wilt doen, is het kwade u nabij. U wilt vliegen. Maar zoals een havik met een ketting om zijn poot, kunt u alleen maar uw vleugels uitspreiden en een beetje klapperen. U kunt niet het ruime zwerk kiezen. U zou wel willen dat uw hart zo heet als een oven voelde, maar er is een ijsberg in u die uw brandende verlangens afkoelt. Het willen is bij u aanwezig. Och, als u maar zou kunnen zijn wat u wilt zijn! Maar hoe het goede te doen, dat weet u niet. Uw natuur is zo zwak en krachteloos. U hebt zoveel verdorvenheid geërfd van uw ouders. Sommigen van u zijn opvliegend. Dat zal u zwaar vallen tot uw dood toe. Anderen willen graag vrijgevig bijdragen aan Gods zaak, maar hebben te strijden met gierigheid. Sommigen hebben last van lichtzinnigheid, anderen van trots. Aan de andere kant moeten sommigen van ons dagelijks strijden tegen zwaarmoedigheid en depressie. We hebben allemaal een zonde die ons na aan het hart ligt. Maar als God voor ons is, wat kan het vlees ons dan schelen?
Arm vlees! Je kunt wild om je heen schoppen en vechten watje wilt, maar als God Zijn zilveren scepter boven je houdt, zul je je zeker over moeten geven. Als de Heere verordent dat een mens geheiligd zal worden, dan kan zijn vlees steunen en kreunen, maar de oven zal hem zeker zuiveren. De Heilige Geest zal hem reinigen. Zijn ervaringen zullen hem onderwijzen en het bloed van Christus zal hem volmaken. Ondanks ons verdorven hart zullen we opstijgen als op arendsvleugelen. We zullen zonder vlek of rimpel voor de troon van God komen te staan.
4 De laatste vijand is de duivel.Ik weet niet of hij erger is dan het vlees of niet. Ik denk dat ik hem maar op dezelfde hoogte, of liever laagte, zet. Want als de duivel ons vlees ontmoet, dan schudden die twee elkaar de hand en zeggen: “Hoe gaat het ermee, broeder?” Echt, het zijn twee broers. Want ons vlees was oorspronkelijk in de familie der toom. Satan is een aartsverrader! We hebben geen idee welke verleidingen hij voor ons in petto heeft, en welke slechte plannen hij zelfs op dit moment aan het smeden is. Hij is zo slim, hij begrijpt de menselijke natuur beter dan de menselijke natuur zichzelf begrijpt. Hij zit al zesduizend jaar in het verleidersvak, daarom moet hij er wel een expert in zijn. En dat is hij ook. Hij Die ons maakte weet meer van ons dan Satan, maar op God na weet Satan het meest van de mensheid af. Hij kent onze zwakke punten. Hij snapt waar hij ons kan raken tot in het diepst van ons hart. Hij weet hoe hij met het lokaas de haak kan verbergen. Voor iedere ziel heeft hij een verleiding, en voor iedere zondaar een val. Hij weet hoe hij de een op deze manier te pakken kan nemen, en de ander op de tegengestelde manier. Sommigen laat hij zich inspannen voor een valse vroomheid; anderen laat hij afdalen in de ergste zinnelijkheid. Vertrouw erop, mijn broeder, misschien denkt u dat u veilig bent voor de Satan, maar er is een zwak punt in uw harnas dat hij zeker zal vinden. En weet goed, één lek kan een schip tot zinken brengen. Zo kan ook een zwak punt tot uw verderf leiden als de Heere het niet verhoedt.
Maar wat kan de duivel ons schelen als we deze tekst hebben: “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” De duivel is machtig, maar God is almachtig. Satan is sterk, maar alle sterkte is van God. Wie is Satan eigenlijk? Een vijand wiens kop vermorzeld is! Hij is een draak met een vermorzelde kop. De Heere heeft een haak in zijn neus geslagen en een breidel in zijn kaken gedaan. Hij weet hoe Hij hem moet terugtrekken. Soms wilde ik wel dat God hem een paar tandjes van de ketting terug zou trekken. Dan zou hij niet zo druk bezig zijn in sommige van onze kerken. Maar bedenk: het is een vijand aan de ketting. De Heere laat hem zover gaan, maar nooit een stap verder.
Och, als die vijand maar een stukje verder zou kunnen komen, wat een verwoesting zou hij dan teweegbrengen! U weet hoe het ging met Job. Eerst mocht Satan zijn vlees niet aanraken. Hij mocht alleen aan zijn kinderen en zijn vee komen. Hij had toestemming nodig om aan zijn vlees te komen, en zelfs toen mocht hij zijn leven niet nemen. Hij ging zover als hij kon, en kwelde die arme Job met zweren. Hij kan niet verder gaan, want God hield hem tegen. Verheug u, christen! Of het nu de mens, de hele wereld, uw vlees of Satan is: als God u uitverkoren, geroepen en gerechtvaardigd, en u in de persoon van Jezus Christus verheerlijkt heeft, dan mag u dat allemaal op een hoop vegen, en zeggen: “Wie zal tegen ons zijn?” “Zoals kaf verstrooid wordt, zo, o Heere, hebt u hen verstrooid.”
III We zullen onze overdenking deze ochtend (moge God het zegenen aan Zijn eigen volk) besluiten met te kijken naar WIE NIET TEGEN ONS ZIJN. Want er zijn ook sommigen die niet onze vijanden kunnen zijn. Dit is een aangenaam onderdeel van ons onderwerp.
God de Vaderkan niet tegen ons zijn. Hij is onze Vader. Hij kan niet tegen Zijn eigen kinderen zijn. Hij heeft ons uitverkoren. Hij zal ons niet verstoten. Hij heeft ons aangenomen in Zijn gezin. Hij zal ons nooit afdanken. Het heeft Hem behaagd ons voor het eeuwige leven te bestemmen. Hij zal dat besluit nooit herroepen. Hij was vóór ons in het genadeverbond, toen hij het heilsplan maakte om opstandige mensen te redden. Hij was voor ons in de raadsbesluiten der voorzienigheid. Alle dingen hebben tot nu toe medegewerkt ten goede voor ons. We vragen ons af hoe we hier zijn aangekomen. Zeker is dat te danken aan Gods voorzienigheid. Hij heeft wonderen gedaan voor ons. Hij is vóór ons in alle raadsbesluiten die nog vervuld moeten worden.
Er staat geen enkele regel in het grote Boek die tegen de christen is. U mag gerust zijn. Al zal de aarde schudden en wankelen, de maan zwart worden als een haren zak, de aarde verteerd worden door tongen van vuur, dan nog heeft de Heere geen enkele gedachte of wens of woord of blik tegen degenen die door het bloed gekocht zijn. Ze zijn veilig bij Hem. God de Vader kan niet tegen ons zijn.
Ook God de Zoon is niet tegen ons. Geliefden, hoe lieflijk is Hij voor ons geweest! Ik zie Hem zo voor me staan. Hij heft Zijn met bloed bezwete gezicht op en zegt tot elke gelovige: “Ik ben voor u. Deze druppels bloed vallen in het stof voor u. Ik zweet grote druppels bloed opdat Ik u kan vrijkopen.” Hij staat voor Pilatus. Hij wordt naar voren gebracht, en daar klinkt het ‘Zie de Mens’. Ik hoor Hem haast zeggen: “Arme zondaar, ik ben voor u.” Ik zie Hem, terwijl Hij het kruis op Zijn bloedende schouders draagt. Elke stap die Hij zet is in deze maat: “Ik ben voor u.” Ik aanschouw Hem, terwijl Hij bloedend aan het hout hangt, met uitgestrekte handen. Al Zijn wonden, alle druppels bloed die uit Zijn zijde vloeien, ze zeggen allemaal: “Christus is voor u.”
Vandaag, als Hij pleit voor de eeuwige troon, dan is dit de strekking van Zijn pleiten: “Ik ben voor u.” Als Hij weer zal komen, zonder zondeoffer, is het tot redding van de zijnen. Het geluid van de machtige trompet zal Zijn komst aankondigen en uitroepen: “Christus is voor u, heiligen die door het bloed gekocht bent.” Hij zal zitten op de troon van Zijn Vader en Zijn Koninkrijk zal komen. Er zal geen einde aan dat Koninkrijk zijn. En de grondwet van dat Koninkrijk zal zijn: “Ik ben voor Mijn volk. Ik zal mijn volk rechtvaardig richten en de volken op aarde zegenen.”
Christus kan niet tegen u zijn. U kunt niet in Zijn lieve gezicht kijken en denken dat Hij u ooit zou verlaten. Uw man is met u getrouwd. Hij heeft zijn liefde zo duidelijk bewezen dat u er niet aan moet twijfelen – o, u kunt het niet eens! Kind van God, ik zou u bijna uitdagen om aan de liefde van uw Heere Jezus Christus te twijfelen. Hoe zou Hij u kunnen teleurstellen? Hij heeft u zo duur gekocht. Hij heeft zoveel voor u geleden. Zou Hij u in de steek kunnen laten, u weg kunnen gooien op de mesthoop? Ónmogelijk! Ónmogelijk! Zijn wonden verzegelen voor eeuwig uw altijddurende zekerheid.
Ook de Heilige Geestkan niet tegen ons zijn. Hij moet altijd, als de Trooster, Zijn eigen volk troosten. Als de Verlichter moet Hij ons in de waarheid leiden. Als de grote Levengever moet Hij ons altijd opwekken uit de zondedood. Alle kracht die de Heilige Geest heeft, is allemaal ons ten goede. “Zie, Ik ben met u tot de voleinding der wereld.”
De heilige engelenkunnen niet tegen ons zijn. Toen Elisa de ogen van zijn dienaar opende, had die dienaar tevoren uitgeroepen: “Ach mijn heer, wat zullen we doen?” Want hij had de Syriërs met hun wagens gezien. Maar nu ziet hij de vurige paarden en vurige wagens rondom Elisa. Zo is het met u ook. De engelen zijn gedienstige geesten, tot de dienst uitgezonden voor degenen die de zaligheid beërven zullen. Ze dragen u in hun handen, opdat u uw voet niet aan een steen stoot. Miljoenen geestelijke schepselen bewandelen deze aarde, als we wakker zijn en als we slapen. Als de zwarte engelen komen om ons aan te vallen, strijden de goede engelen tegen hen. Heel wat hemelse duels worden uitgevochten die alleen maar gezien kunnen worden door de ogen van geesten. Er zijn heel wat heilige gevechten om de heiligen te verdedigen, net zoals Michael met de draak vocht om het lichaam van Mozes. De goede engelen zijn allemaal vóór ons, en daar mogen we ons in verheugen.
We weten ook dat de wet van God niet tegen ons kan zijn. Eens was hij onze vijand door onze zonden, maar nu is hij tevreden gesteld. Christus heeft hem volkomen volbracht. Hij heeft geen woord te zeggen tegen iemand die in Christus gerechtvaardigd is.
De gerechtigheid Gods heeft geen woord te zeggen tegen de christen. Integendeel, rechtvaardigheid is er tevreden mee het heilsbesluit te bekrachtigen. Want, zegt de rechtvaardigheid: “Die zondaar is mij niets schuldig. Christus heeft zijn schulden betaald. Ik zal die zondaar niet in de kerker opsluiten. Ik heb er geen recht op dat te doen, want Christus is in de gevangenis gestopt in zijn plaats. Ik zal mijn zweep niet over zijn schouders leggen, want Christus heeft geleden. Zijn kapotgeslagen schouders hebben de plaats ingenomen van die arme, gelovige ziel.” Dus, christenen, wie er ook tegen u is, hier is uw troost: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest kunnen nooit tegen u zijn. De engelen in de hemel, de wet en de gerechtigheid Gods moeten altijd voor u zijn. Als dat zo is, wie kan er dan nog tegen u zijn?
Nog twee opmerkingen en dan ben ik klaar. De eerste is: er is een tegenstelling tot al deze dingen,en dat gaat sommigen die hier vanochtend aanwezig zijn aan. Als God tegen u is, wie zal er dan voor u zijn? Als u vanochtend een vijand van God bent, dan zijn zelfs uw zegeningen tot een vloek. Uw plezier is alleen de voorbode van uw pijn. Weet, zondaar, dat of u nu in voor- of tegenspoed leeft, zolang God tegen u is, kunt u nooit waarlijk voorspoedig zijn. Als het u voor de wind gaat zoals een groene boom geplant aan waterstromen, dan is dat alleen maar omdat u klaargemaakt wordt voor de bijl. Misschien bent u vet geworden met rijkdom, maar u wordt alleen maar voorbereid als een os voor de slachting. Neem deze woorden ter harte, smeek ik u. Laat ze weerklinken in uw oren: “Als God tegen mij is…”Het is maar een veronderstelling. Maar het is een veronderstelling die feitelijk is, omdat u niet in Christus geloofd hebt. U hebt uw hart niet aan God overgegeven. “Als God tegen mij is!” Denk daar maar eens over na onderweg naar huis. Neem vanmiddag nog maar eens een half uur om daar over na te denken. “Als God tegen mij is, wat dan?Wat zal er van mij terechtkomen in tijd en eeuwigheid? Als God tegen mij is, hoe zal ik dan sterven? Hoe zal ik weer opstaan? Hoe zal ik Hem in het gezicht kunnen zien op de dag des oordeels, als God tegen mij is?” Het is geen onmogelijk ‘als’. Het is een ‘als’ dat zekerheid is, ben ik bang, voor velen die vanochtend in dit bedehuis zitten.
Daarom, christen, heb ik hier nog een andere gedachte voor u, en dan ben ik klaar. Als God voor u is, ziet u dan niet hoe u voor God hoort te zijn?Als God uw zaak ter harte heeft genomen, hoort u dan niet Zijn zaak ter harte te nemen? Vorige week zondag heb ik bij u gepleit. Ik zei: omdat Christus uw zaak op zich heeft genomen, moet u Christus’ zaak op zich nemen. Er is een grote strijd aan de gang die nog maar net begonnen is. De trompet die de strijders oproept, klinkt luid en lang. Het gevecht zal hevig zijn. Diep gaat de strijd tussen Christus’ pure waarheid en de rituelen van de kerk van deze wereld. U moet uw plaats innemen, ieder van u, aan een van beide kanten. “Zo de Heere God is, volgt Hem na; en zo het Baal is, volgt hem na!” Het is het één of het ander. En ik vraag u, als God voor u geweest is en u verdedigd heeft, sta dan nu op voor Zijn zaak. Doe geen water bij de wijn als het om Christus’ waarheid gaat. Geen haar op het hoofd van Zijn waarheid mag ooit besmet worden met de geur van het vuur van het compromis.
Wees niet als de hoeren die voor Salomo stonden. U weet, één van het was tevreden met een half kind. Maar laat uw motto zijn: “Alles of niets! Ik zal nooit het kleinste deeltje dwaalleer aannemen. Weg ermee!” Geen samensmelting, geen compromis, geen vrede met een dwaalleer. Deze generatie roept tot me: “Is het vrede?” Mijn antwoord is: “Wat vrede, zolang de zonden van Izebel zo vele zijn?” Dan gaan ze tekeer tegen mij, en zeggen: “Zijt gij die beroerder Israëls?” “Ik heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede dat gij de geboden des Heeren verlaten hebt en de Baals nagevolgd zijt.”
Sta op en getuig tegen de wedergeboorte door de doop; en tegen degenen die Roomse woorden gebruiken en ons willen laten geloven dat het prima is er een andere betekenis aan toe te kennen. Kies het deel van Christus en zijn verachte volk. Gelukkig de man die nooit toegegeven heeft, als de dag komt dat Hij zijn beloning zal uitdelen. Gezegend zullen hij en zij zijn, die standhielden in de kwade dagen. Gezegend wie vasthielden aan de volledige waarheid des Heeren. Gezegend wie standhouden tot het einde.
De Heere zegene u hierin om Christus’ wil.
Amen.
(Deze preek is gehouden 17 juli 1864, in de Metropolitan Tabernacle,Newington.)