Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. Psalm 88:4
Vertrouwend op de beloofde hulp van de Heilige Geest, zal ik mij deze middag voornamelijk proberen te richten tot hen, die bedroefd van hart zijn en ellendig van geest, en die daarom behoefte hebben aan vertroosting. U weet, dat, toen Bunyans pelgrims de Liefelijke Bergen bereikten, de schaapherders hen brachten ‘aan de deur van het paleis. Zij noemden enkelen van hen bij hun naam om ze te nodigen binnen te komen. Dat waren Kleinmoedig, Gereed-tot-hinken, Wankelmoedig en juffrouw Bevreesd.’ De schaapherders zeiden: ‘Mijnheer Groothart, dezen roepen wij bij name binnen te komen, omdat zij geneigd zijn achteraan te komen. Maar u en de anderen, die sterk zijn, wij laten u aan uw gewone vrijheid over.’ Ik zou deze avond net zo willen handelen, als de schaapherders deden.
Ik weet, dat zij, die sterk in het geloof zijn, gevende God de eer, wel in staat zijn om vertroosting voor zichzelf uit Gods Heilig Woord te halen. Daarom wil ik mij speciaal wenden tot hen, van wie het geloof wankelt en bij wie de zorgen toenemen. Tot hen wil ik zeggen: Kom in, geliefden, verheug u in de beloften, voedt u met de rijke heerlijkheden van Gods Woord. En verheug u in uw God.
Als ik mij dan richt tot deze verslagen, angstige ellendigen, wil ik spreken over de tekst, die ik uitgezocht heb en die, denk ik, in het bijzonder uitdrukking geeft aan hun toestand. Zij zeggen misschien met de woorden van de psalmist: “Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf.” Het kan zijn, dat zij gebruik hebben gemaakt van deze woorden. Maar, zoniet, dan zijn ze wel voldoende toepasselijk om mij hierop enkele troostrijke woorden te laten funderen.
Nu, menigte van treurenden, weeklagende kinderen, laat mij dan eerst de staat beschrijven, waarin u nu gevonden wordt. Laat me dan in de tweede plaats proberen te ontdekken hoe u in zo’n bedroefde toestand terecht bent gekomen. En laat mij in de derde plaats u proberen te helpen uit uw droevige staat, zodat u niet langer uw hoofd als een bieze laat hangen, maar opdat u vreugde en vertroosting mag vinden in uw Heere.
1. Ten eerste wil ik de toestand beschrijven van hen, die wenen en treuren.
Ik begin met deze opmerking: Mijn vriend, uw toestand is niet uitzonderlijk, maar heel vaak voorkomend. U twijfelt, u bent diepbedroefd en wanhopig. U denkt, dat niemand anders zich ooit zo voelde als u. Het zelfbedrog van de ellende doet u geloven, dat u één van de edelmannen bent in het rijk van de ellende. Of misschien hebt u zelfs de troon bestegen, de kroon op uw hoofd gezet en uzelf gemaakt tot koning in het koninkrijk van de ellende. Mogelijk zegt u met Jeremia: “Ik ben de man, die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid.” (Klaagl. 3:1) Zie of er één verdriet is, dat net zo is als mijn verdriet, waar de Heere mij mee beproeft in de dag van Zijn sterke toorn.
Laat mij op hetzelfde moment, dat ik uw trots een slag toebreng, proberen u wat vertroosting te bieden. U bent niet de enige, die zulke zorgen heeft; anderen maken hetzelfde mee. De vallei, waar u nu doorheen gaat, is al vertreden door vele voeten, voordat u er doorheen ging. Uw ellenden en angsten zijn geen vreemde zaken. Uw geloofsgenoten hebben ze lang voor uw tijd al ervaren. En, al zou niemand anders ze gevoeld hebben, dan heeft uw Zaligmaker ze zeker wel ervaren, want Hij is “in alle dingen gelijk als wij verzocht geweest, doch zonder zonde” (Hebr.4:15b).
Misschien is er niets dat een grotere kracht heeft om de treurende te troosten, dan de gedachte dat er anderen in dezelfde toestand als hij zijn (of zijn geweest). U bent niet alleen, treurenden! Hoe slecht uw toestand ook mag zijn, anderen lijden of hebben geleden, wat u nu doormaakt. Ja, zo algemeen is de toestand die ik beschrijf, de toestand van wanhoop van de geest, dat ik zeker kan zeggen, dat er geen christen is, die nooit eens in ongeveer dezelfde toestand is geweest. Het kan zijn, dat u opkeek tegen één van uw ouderlingen en dat u hem zo fijn hoorde bidden, dat u tegen u zelf zei: ‘O, als ik nu eens kon bidden als die man, dan zou ik nooit meer twijfelen.’ Of u luisterde naar uw predikant, die vrijmoedig preekte over de goede zaken van het Koninkrijk en u dacht: ‘O, als ik maar de volle zekerheid van onze dominee had, dan zou ik nooit meer vrezen of wanhopen.’ Dit komt, omdat u maar weinig verstaat van deze zaak, dat u zo spreekt.
Hij, die wil vertroosten, moet, net als Paulus, eerst zelf vertroosting nodig hebben gehad en het hebben ontvangen. Denk eens aan wat hij schreef: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke wij zelven van God vertroost worden.” (2 Kor.1:3,4)
Er zijn sommigen, die anderen vertroosten. Elifaz zei, dat Job het gedaan had: “Uw woorden hebben de struikelende opgericht, en de krommende knieën hebt gij vastgesteld.” (Job 4:4) Maar wanneer het leed hen zelf treft, wankelen zij. Het raakt hen en zij zijn even ellendig als Job. Geloof mij, als ik zeg, dat sommige van Gods meest wijze en sterke dienstknechten vaak net zo weggeblazen worden als het stof van de straat door krachtige windstoten. Ja, soms is het enigste wat een mens met een groot geloof kan doen, zichzelf vast te houden en gelooft hij, dat hij geen enkel deel of plaats heeft in het Koninkrijk van God.
Ik ben bang, dat ik u weinig vertroosting bied als ik de volgende opmerking maak. Wanhoop is niet alleen iets, dat algemeen voorkomt, maar het komt ook vaak voor in het leven van dezelfde persoon. Als u vandaag weg kunt komen van uw twijfels en angsten, vlei uzelf dan niet met de gedachte, dat u daarom het bos uit bent. Schreeuw niet te snel en zeg niet, dat u afgedaan hebt met alle vormen van wanhoop. De weg naar de hemel gaat op en neer. Soms reiken we tot aan de top van Pisga? en overzien we het vredige landschap. Dan denken we, dat we geloof genoeg hebben om met één sprong de hemel in te huppelen. Maar dan gaan we naar beneden in de diepten van de vallei, de donkere wolken pakken samen boven ons hoofd en in hevige stormen storten zij zichzelf soms leeg over onze arme, huiverende lichamen. Dán hebben we nog niet eens genoeg geloof om onszelf neer te leggen en te sterven.
Ik weet, dat jonge christenen, nadat zij over hun eerste grote probleem zijn heen gekomen, altijd denken, dat er nooit meer een ander zal komen. Nadat hij zijn weg gevonden heeft door de Poel der Wanhoop, denkt hij, dat er niet meer van dat soort plaatsen komen op de weg naar de hemelse stad. Als John Bunyan door vijftig Poelen van Wanhoop had moeten gaan, tussen de enge poort en de doodsjordaan, zouden het er niet teveel zijn geweest, want er zijn er zeker zoveel, tenminste voor de meesten van Sions pelgrims. U moet erop rekenen, dat u, als u door het leven gaat, vaak terneergeslagen zult zijn en gedwongen om met David uit te roepen: “Verlos mij, o God, want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. Ik ben gezonken in grondelozen modder waar men niet kan staan; ik ben gekomen in diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.” (Psalm 69: 2,3). “De rechtvaardige zal nauwelijks zalig worden” (1 Petrus 4:18). Hun eigen ervaring toont het beste de moeilijkheden op weg en reis naar de hemel.
Denk er daarom alstublieft aan, dat er niets verbazingwekkends is in het feit, dat een mens vaak wanhoopt op weg naar de hemel. Een mens kan nooit een bepaalde hoge positie bereiken, zelfs niet in de wereld, zonder een keer aan het eind van zijn kunnen gebracht te zijn en gevoeld te hebben, dat hij helemaal hulpeloos is. Vraag het de rijke koopman, hij die uiteindelijk een prinselijk fortuin heeft vergaard. Vraag hem of hij geen tijden van wanhoop heeft gekend, terwijl hij rijk probeerde te worden. Hij zal u zeggen: ‘Jazeker, een dozijn keer, nee, honderden keren’. Vaak wankelde zijn fortuin, als het op het spel stond. En regelmatig was het voor hem een zaak van winnen of verliezen; een groot succes of een schandelijk faillissement.
Vraag de politicus of hij het gemakkelijk vond om roem te verkrijgen. Hij zal zeggen: ‘Nee, verre van dat’. Vaak als de verkiezing geweest was, was de uitkomst even onzeker, als de uitkomst van de geworpen dobbelstenen. Of hij voorspoed zou hebben en door de wereld zou rijden onder een vlaag van applaus of dat hij in ongenade zou vallen en bedekt worden met smaad, kon hij vaak onmogelijk voorspellen. Hij probeerde de juiste weg te gaan om succes te verzekeren, maar hoe de uitkomst zou zijn, wist hij niet.
Vraag de ingenieur of hij ooit een grote ontdekking deed zonder tijden van wanhoop. Hij zal u zeggen, dat hij nacht na nacht opzat, totdat zijn hersens gepijnigd en vermoeid waren. Steeds weer zei hij tegen zichzelf: ‘Ja, ik heb het!’, maar moest hij er weer aan toevoegen: ‘Nee, ik heb het niet’, omdat hij een kleine fout ontdekte. En zo werd al zijn hoop weer de bodem in geslagen.
Hij probeerde het nog een keer. Die keer benutte hij al zijn verdiende en opgespaarde geld om het model van zijn machine te maken. Hij wist, dat het een goede uitvinding zou blijken te zijn, maar hij kon niemand vinden, die het van hem af wilde nemen en niemand die hem wilde helpen om er een winstgevende zaak van te maken. Zo heeft deze man, die later één van de grootste in een bepaalde lijn van de techniek werd, vaak zijn gebreken moeten betreuren en werd hij bijna verzocht om te wanhopen aan zijn uiteindelijke succes.
Als we zien, dat deze tijdelijke zaken al zo moeilijk te verkrijgen zijn, zouden er dan geen zorgen of angsten zijn bij het beklimmen van de heuvel tot God? Zouden we moeten vechten om een aardse kroon te winnen en de hemelse kroon verkrijgen zonder strijd? Zouden wij, die goede dienstknechten van God worden genoemd, ‘gedragen worden naar de hemel op een gemakkelijk bloemenbed’? Zeker niet. Twijfel en wanhoop, zorgen en moeiten moeten vaak de overwinning behalen. Voor het succes komen er eerst teleurstellingen en we moeten, “door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk Gods” (Hand.14:22).
Zo ziet u, lieve vrienden, dat het niet vreemd is, als een christen soms terneergeslagen is. Het is geen wonder dat wij, in zo’n grote strijd en met zo weinig kracht in onszelf, soms vrezen dat we nooit de overwinning zullen behalen, maar dat we volkomen verslagen zullen worden.
Nu zal ik proberen om precies te ontdekken hoe uw toestand is. Ik vertrouw erop, dat ik door de genadige leiding van de Heilige Geest in staat zal zijn, het te beschrijven. Het is nog maar een paar weken geleden, dat een stadszendeling, die door het westelijke gedeelte van Londen trok, iets ontdekte, dat mij een gedenkwaardige anekdote opleverde. Ik weet, dat het waar is en ik geloof, dat God, de Heilige Geest, me leidde om te zeggen wat op dat moment de situatie was van één van mijn hoorders. De zendeling belde op een dag aan bij de winkel van een schoenmaker en ontdekte, dat de man zat te lezen in één van mijn preken. De zendeling, die een gesprek met hem wilde, zei: ‘Kent u dominee Spurgeon?’ ‘Ja’, antwoordde hij, ‘en ik heb goede reden om hem te kennen, want hij was de aanleiding dat ik de Heere Jezus Christus leerde kennen. Maar’, voegde hij eraan toe, ‘het was op een hele vreemde manier, dat hij het deed. U zult mij haast niet geloven, als ik het u vertel.
Op een zondagmorgen dacht ik bij mezelf: ‘Ik zal eens gaan luisteren naar die vreemde vogel, Spurgeon. De mensen zeggen, dat hij zulke rare dingen zegt.’ Dus ik ging naar de ‘Surrey Gardens’ en ik zat precies voor hem. In zijn preek zei hij: ‘Er is hier een man, die schoenmaker is. Hij houdt zijn winkel op zondag open. En afgelopen zondag verkocht hij een paar schoenen voor negen pence en hij had vier pence winst.’ Nu, dat was precies wat ik gedaan had. Ik hield mijn winkel open op zondagen en op de genoemde dag had ik een paar kinderschoenen verkocht voor negen pence. En de winst was vier pence. Dus ik dacht: ‘Of hij moet een hele slimme man zijn of God heeft tot Hem gesproken over mij. En ik ging geschokt naar huis. Na een tijdje ging ik opnieuw naar hem luisteren. Al lange tijd wist ik dat God tot mij sprak door middel van dominee Spurgeon. Ik ging naar huis, overtuigd van zonde en spoedig werd ik, door de genadige werking van de Heilige Geest, een nieuw mens in Christus Jezus. Maar, meneer, ik zal nooit ophouden mij te verwonderen, zolang als ik leef, dat God werkte door zo’n vreemde weg om mij tot Zich te brengen.’
Nu, mijn vriend, als uw zaak vanavond net zo precies beschreven wordt, als dat de toestand van die man afgeschilderd werd in de ‘Music Hall’, wilt u dan zo goed zijn om daaruit troost te putten en te geloven, dat God door mij tot u gesproken heeft?
Wat is uw verdriet, mijn arme angstige vriend? ‘Ik ben bang, dat ik niet één van Gods uitverkorenen ben; dat is mijn verdriet. Ik heb al lange tijd gebeden en gehoopt en ik kan er niets aan doen, dat ik mij zorgen maak over wat er van mij terecht zal komen.’ Wel, laat mij u eerst zeggen, dat uw zorg een veel voorkomende angst is. Een jonge man, die ook die angst had, toen hij voor het eerst de Zaligmaker zocht, ging naar een dominee. Deze zei tegen hem: ‘Jongeman, je hebt helemaal niets te maken met de leer van de uitverkiezing.’ De jongeman dacht: ‘Dat antwoord voldoet niet. Als ik naar een tandarts ga en hij zegt, dat ik niets te maken heb met mijn kiespijn en dat ik niet moet denken over zulke dingen, dan zou ik zeggen: ‘Ja, maar als u zo praat, wordt mijn kiespijn niet minder. Hij zal of gevuld of eruit getrokken moeten worden.’
Zo is het ook met het leerstuk van de uitverkiezing. Het verontrust vele angstige zielen en het helpt niet, als wij tegen hen zeggen: ‘U hebt niets te maken met de uitverkiezing.’ Het is onze zaak om het verdriet weg te nemen en het is niet zo moeilijk om dat te doen. Wilt u, die in verwarring bent door het leerstuk van de uitverkiezing, mij slechts op deze ene vraag antwoord geven: ‘Gelooft u, met uw hele hart, in de Heere Jezus Christus?’ Als u met uw hele hart kunt antwoorden: ‘Ik geloof in de Heere Jezus Christus’, dan bent u behouden en bent u even echt uitverkoren als alle verheerlijkte heiligen voor de troon. “Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid” (Rom.10:10).
Een ander iemand, die vreest, zegt: ‘Ik ben bang, dat ik niet op de juiste manier tot Christus gekomen ben.’ Nu, dat is een zorg, die u nooit hoeft te hebben. Bent u echt tot Christus gekomen? Want als dat zo is, kwam u op de juiste manier. Er bestaat niet zoiets als ‘op een verkeerde manier tot Christus komen’. Hij heeft Zelf gezegd: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, Hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage” (Joh.6:44). De Vader trekt nooit iemand tot Christus op een verkeerde manier. Hij maakt nooit een fout. Dus als u gewillig bent gemaakt om tot Christus te komen, dan was dat het gevolg van de Goddelijke trekking. En u mag erop vertrouwen dat u op de juiste manier tot Christus bent gekomen.
‘Maar’, zegt u, ‘ik maak mij zorgen, omdat mijn ervaring verschilt met die van anderen, over wie ik gelezen heb.’ Ja, dat weet ik, u ontvangt zo’n tijdschrift voor twee penning, niet waar? Daarin staat iedere maand een biografie van één of andere goede man of vrouw, die verhoogd wordt tot in de hemel zonder een goede reden. U leest deze levensbeschrijvingen en u zegt: ‘Ik weet niet hoe het is, daar ben ik zeker van, want ik voel niet wat die goede man of die genadige vrouw voelde en daarom ben ik bang, dat ik geen christen ben.’ Geloof mij, u heeft geen enkele reden om op dat gebied te vrezen. U heeft waarschijnlijk aan de muren van uw huis of op uw schitterende tapijt een heleboel rozen en lelies of andere bloemen, wat ook de mode mag zijn. Dezelfde groene bladeren en dezelfde kleuren voor de bloemen, allemaal lijken ze precies op elkaar. Maar ga eens naar uw tuin en kijk of u vijftig dezelfde bloemen kunt vinden of slechts twee dezelfde. U kunt er geen twee uitplukken, die precies hetzelfde zijn. De reden hiervoor is: de bloemen die hetzelfde zijn, zijn kunst. Maar de echte, levende, groeiende bloemen verschillen altijd van elkaar.
Zo is het ook met de Kerk van Christus. Onze God houdt van verscheidenheid, alhoewel de ervaring van Gods kinderen in hoofdlijnen wel overeenstemt, evenals het geraamte van het lichaam van de ene persoon overeenkomt met die van een ander iemand. Toch komen ze in de details nooit overeen, omdat al onze gezichten verschillend gevormd zijn.
We zijn allemaal verschillend en onderscheiden in het uiterlijk van het menselijk lichaam. Zo is het ook met onze godsdienstige bevindingen. Als ik zou geloven, dat mijn belevingen in iedere jota en tittel gelijk zijn aan, uhm, ja aan die van de apostel Paulus, dan zou ik daaruit af moeten leiden, dat ik een huichelaar ben. Want als ik precies hetzelfde zou zijn als een ander mens, terwijl ik erin toestem, dat God nooit twee dezelfde mensen gemaakt heeft, zou ik mezelf zien als een bedrieglijke imitatie van een oprecht christen. Er zijn en er moeten altijd grote verschillen zijn, als het gaat over de details van het innerlijke leven. Daarom, laat dit u niet verontrusten, want er is hier geen reden om te vrezen, ook al lijkt uw beleving zo apart en niet gelijk aan alle andere bevindingen.
Nog een andere zorg. Iemand zegt: ‘Ik ben bang, dat ik niet genoeg berouw heb’. Dit is een bekende angst en ook een begrijpelijke angst. Want uiteindelijk, als ik u gelijk geef in uw eigen verdachtmaking, dan heeft u nooit genoeg berouw. Niemand in de hele wereld heeft ooit genoeg berouw. Al zouden we de hele eeuwigheid lang berouw hebben, dan nog hebben we nooit voldoende berouw in vergelijking met de grote zonden, die we begaan hebben tegen zo’n vriendelijke en heilige God.
‘Konden mijn tranen voor altijd stromen’, konden alle wolken, regenbuien en overstromingen in mijn ogen wonen, zodat ik ze in tranen kon uitstorten, dan zou ik nog niet genoeg kunnen huilen voor de schuld van de zonde.
‘Nee, nee’, zegt de persoon, ‘dat is niet wat ik bedoelde. Ik bedoelde dat ik niet genoeg berouw heb om te bewijzen, dat ik een kind van God ben’. Nu, denk eraan, berouw wordt niet gemeten aan de hoeveelheid, maar aan de kwaliteit. Het is net als bij het geloof. Als we net christen worden, is ons geloof heel klein, maar het groeit en neemt toe. Toch is hij, die weinig geloof heeft even zeker van de hemel, als hij, die het grootste geloof heeft. ‘De sterke, de wankelmoedige en de zwakke zijn nu in Jezus veilig.’
Ze zijn allemaal even veilig, als ze vertrouwen op Hem en geen van hen zal omkomen. God zal zelfs de minste van Zijn kinderen niet verloren laten gaan om voor eeuwig van Zijn aanwezigheid verbannen te zijn. De vraag, die u moet beantwoorden, is: Heeft u berouw? Is uw berouw zuiver en oprecht? Want als u met uw hele hart de zonde verafschuwt en ze probeert te vermijden, dan hoeft u niet te twijfelen aan de werkelijkheid van uw berouw. Maar zoals een beetje genade de dood van al uw zonden verzekert, zo zal dit beetje berouw vermeerderen, vergroten en verdiepen, van een kleine stroom tot een brede rivier. Totdat het uiteindelijk in een grote zee van berouw al uw zonden zal bevatten. En het bloed van de Zaligmaker zal, als een veel grotere oceaan, ze alle bedekken en ze voor eeuwig begraven.
Het zou heel goed kunnen, dat ik nog niet de precieze toestand beschreven heb van iemand, die ver weg, achterin de hal zit en die in zijn geest erg beproefd wordt. ‘O meneer’, zegt hij, ‘mijn zorg is, dat ik bang ben, dat ik een huichelaar ben’.
Ik heb veel mensen ontmoet, die dit van zichzelf zeiden. Maar denk eens in wat zij bedoelen. Als iemand voor zaken bij u komt en zegt: ‘Nu, ik wil, dat u mij erg goed in de gaten houd in al onze onderhandelingen, want ik ben bang, dat ik oneerlijk ben.’ Ik stel me voor, dat u zult uitroepen: ‘Nou, dit is de eerste keer, dat ik hoor, dat een boef mij waarschuwt voor zichzelf.’ Hetzelfde geldt voor die mensen waar ik het over heb; echte huichelaars zullen zelden zo over zichzelf praten. Als zij huichelaars zijn, dan zijn zij het inderdaad. Nee, mijn vriend, als u bang bent voor huichelarij in uw binnenste, dan lijkt mij dat een teken, dat u juist oprecht van hart bent en een teer geweten hebt. Strijdt tegen huichelarij, mijn broeder, maar wees niet zo dwaas om te denken, dat u een huichelaar bent, als u werkelijk oprecht bent in uw verlangen om rechtvaardig te zijn in de ogen van God.
Iemand anders zegt: ‘Ik ben bang, dat ik niet op de goede weg zal blijven’. Sommige broeders in de bediening zullen deze angst aanwakkeren. Zij zullen zeggen, dat sommigen van de genade afvallen en omkomen. Dat is een soort godsdienst waar ik niet in geloof en niet in kan geloven. Ik zou mijn hoop niet kunnen baseren en mijn ziel niet kunnen laten rusten op iets dat geen eeuwigheidswaarde heeft. Ik moet eeuwigdurende gerechtigheid hebben, anders kan ik mij niet zeker en gelukkig voelen. Als ik niet zeker weet, dat
‘Mijn naam in Zijn handpalmen
door de eeuwigheid niet uitgewist kan worden.
Het zal in Zijn hart gegraveerd blijven,
In tekenen van onuitwisbare genade:
Ja, tot het einde toe zal ik volharden.
Zo zeker als het de ernstigste is beloofd,
Wel gelukkiger, maar niet zekerder,
Zijn de verheerlijkte heiligen in de hemel.’
dan kan ik niet rusten of werken, totdat ik weet, dat het zo is.
Daarom is dit, o kind van God, een angst die u niet één moment in beroering mag brengen. U hebt geen reden om te vrezen, dat u na dit alles, een weggeworpene zal worden. U hebt geen reden om bang te zijn, dat uw geloof schipbreuk zal leiden, omdat het vele geleerde professoren zo vergaat. Professoren komen om en worden uiteindelijk buiten geworpen. Maar als u echt in Christus gelooft, dan is alles goed en zal het goed zijn tot in eeuwigheid. God moet Zijn natuur veranderen, Zijn beloften niet nakomen en Zijn eeuwige verbond moet ongedaan gemaakt worden, voordat Hij toe zal laten, dat u omkomt. “En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.” (Joh.10:28) U wordt niet gevraagd om een onzeker evangelie te geloven. Het is een evangelie, dat uw gewicht kan dragen; u mag erop rusten met het grootste vertrouwen.
‘Eens in Christus, voor eeuwig in Christus;
Niets kan van Zijn liefde scheiden.’
‘O, mijn hart vol wantrouwen,
Hoe klein is uw geloof!
Maar U, Heere, bent groter
Dan al mijn twijfels en angsten.
Heeft Jezus mij eens verlicht?
Dan is Jezus voor eeuwig de mijne.’
‘Onveranderlijk is Zijn wil,
Hoe ook mijn toestand is,
Zijn liefdevolle hart
Blijft voor eeuwig hetzelfde.
Al ondergaat mijn ziel vele veranderingen,
Zijn liefde weet van geen wankeling.’
Nu zal ik nog een andere kwestie kiezen en een woord van toepassing spreken. Ik herinner mij, dat ik in mijn jeugd, in het huis van mijn grootvader verbleef. Ik zag daar een eerbiedwaardige mevrouw, die in het zwart gekleed was. Haar rouwkleding was precies de vertolking van haar innerlijk. Zij keek altijd bedroefd en ik hoorde haar, al die tijd dat ik haar gekend heb, nooit één vreugdevol woord spreken. Iemand had mij toegefluisterd, dat zij geloofde, dat zij de onvergeeflijke zonde gedaan had. En ik herinner mij nog goed, dat ik met enige verbazing naar haar gekeken had. Ik voelde me bijna geneigd om eerbied te hebben voor zo’n persoon.
Eens was ik alleen met haar in de kamer. Ze riep mij tot zich en zei (wat mij veel angst aanjaagde): ‘O, jij kan gelukkig zijn, maar ik kan dat nooit. Ik heb de zonde gepleegd, die leidt tot de dood. Wat ik ook zal doen, ik ben een verloren ziel en er is geen hoop voor mij!’
Nog geen week geleden ontmoette ik een man, die zei, dat hij ‘de onvergeeflijke zonde’ ieder uur twaalf keer beging! Ik zei tegen hem: ‘Zo, dan bent u een groot zondaar, dat is duidelijk. Denkt u, dat de apostel Paulus ooit zoveel gezondigd heeft?’ Hij antwoordde: ‘Nee, dat denk ik niet.’ ‘Wel’, antwoordde ik, ‘maar Paulus zegt: “Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben”(1 Tim.1:15). Als nu Paulus zichzelf de grootste der zondaren noemt, hoe kunt u dan zeggen, dat u erger bent dan hij was? Als u de onvergeeflijke zonde gedaan hebt, dan moet u wel een grotere zondaar zijn dan de apostel Paulus en toch noemt hij zichzelf de grootste der zondaren.’
Laat mij een paar woorden zeggen tegen enige personen, die hier misschien aanwezig zijn en die denken, dat dit hun toestand is. Als u weet, wat de onvergeeflijke zonde inhoudt, dan weet u een heleboel meer dan alle Godzaligen die ooit geleefd hebben. Na al deze eeuwen vol van tegenstellingen over dit onderwerp, geloof ik, dat het voor ons allen het verstandigste is om niet meer te proberen erachter te komen wat de onvergeeflijke zonde is. Als u, daarom, wel weet wat het is, dan moet u wel wonderbaarlijk slim zijn en meer geleerd dan alle vergaderingen van Godzaligen en dan de grootste man, die ooit de Bijbel bestudeerd heeft. Ik geloof niet, dat u zo wijs bent en daarom denk ik, dat u niet weet wat de onvergeeflijke zonde is. En verder geloof ik niet, dat u de onvergeeflijke zonde begaan hebt. Ik ben dit van mening met betrekking tot de zonde ‘waar geen vergeving voor is’. In de Schrift wordt ons niet verteld, wat deze zonde is, met een duidelijke reden. Ons gebrek aan kennis zou een belemmering voor ons kunnen zijn met betrekking tot alle zonden, opdat we niet deze ‘zonde tot de dood’ zouden begaan.
Als ik door het land rijd, zie ik soms borden op iemands grond staan met deze waarschuwing: ‘Overtreders pas op! Hier zijn voetangels geplaatst!’ Waarom staat er niet bij op deze borden waar de voetangels precies geplaatst zijn? Waarom staat er niet: ‘Er staat een klem op zoveel voet afstand van de appelboom of zoveel meter bij de perenboom vandaan’? Natuurlijk, omdat het feit, dat men niet weet waar de voetangels liggen, vaak al voldoende is om hen ervan te weerhouden om het terrein te betreden. Nu, alle zonden zijn een overtreding tegen God. U heeft het recht niet om te zondigen en God heeft een grote waarschuwing aan gebracht: “Er is een zonde tot de dood” (1 Joh.5:16). Hij zegt u: ‘Als u die zonde begaat, kunt u niet zalig worden’. Maar wat die zonde is, zegt Hij niet, omdat het precies uitduiden van die zonde, de bedoeling die Hij had met de waarschuwing weg zou nemen.
Maar, let eens op. Ook al kunnen we niet zeggen wat die zonde is; we kunnen wel zeggen wat het niet is. Ik kan niet tegen iemand zeggen: ‘U heeft de zonde tot de dood gepleegd’. Maar ik kan in ieder geval tot sommige mensen zeggen: ‘U heeft niet de zonde gepleegd, waar geen vergeving voor is’. Voelt u zichzelf vandaag een zondaar? Huilt u, omdat de schuld, als een zware last op uw hart ligt? Wilt u gered worden? Bent u begonnen met bidden? Bent u bereid om in de Heere Jezus Christus te geloven met uw hele hart? Als dat zo is, geloof me, dan heeft u net zo min als de engelen in de hemel de onvergeeflijke zonde gepleegd. Want die zonde is “een zonde tot de dood” en u bent niet dood. U heeft sommige kenmerken en tekenen van geestelijk leven: u voelt, u wenst, u strijdt, u verlangt. Deze gevoelens bewijzen, dat u een bepaalde mate van leven hebt. En daarom heeft u niet de zonde gepleegd die tot de dood leidt. Want het onmiddellijke gevolg van deze zonde is: hardheid van hart, het verlaten zijn van God, zodat zijn geweten toegeschroeid is en hij, onbezorgd en onverschillig naar het graf gaat, zonder God, zonder Christus, zonder hoop en, op hetzelfde moment, zonder angst en zonder vrezen.
Ik hoop, dat deze woorden, die ik gesproken heb, de reden van vertroosting mogen zijn voor sommigen onder u, die wegzinken in diepe wateren, waar men niet kan staan en die met Heman, de Ezrahiet zeggen: “Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf”.
Ik heb zo lang over het eerste gedeelte gedaan, dat ik erg kort moet zijn met de rest.
2. In de tweede plaats wil ik proberen erachter te komen hoe het komt, dat u in zo’n treurige toestand bent geraakt.
Misschien bent u net als de man, die een scheve nek heeft. U bent zo geboren en daarom kunt u er niets aan doen. Toevallig was de dag waarop u geboren bent een sombere dag en heeft u altijd een somber hart gehad en een droefgeestige stemming. Als het bij u aangeboren is, weet ik bijna niets, dat u er volledig van zou kunnen verlossen, alhoewel veel dingen uw verdriet zouden kunnen verlichten.
‘O’, roept iemand, ‘de eerste keer, dat ik in zo’n ellendige toestand belandde, was tijdens een ernstige ziekte. Voordat ik die griep kreeg, was ik altijd iedere dag heel gelukkig.
‘Wat een vredevolle uren kende ik toen! Hoe zoet is nog steeds de herinnering daaraan! Maar nu voel ik een pijnlijke leegte, die de wereld nooit kan vullen.’
Wel, mijn broeder, nu ik zie, dat uw verdriet door uw ziekte ontstaan is, is het beste advies, dat ik u geven kan: Ga naar een psycholoog. Er zijn veel geestelijke kwalen, twijfels en angsten, die meer ontstaan uit een ziek lichaam dan door iets dat aan het hart ontbreekt. Geloof mij maar: een goed versterkend middel, iets dat uw lichaam weer in orde brengt, brengt ook uw geestelijke vreugde terug. Als u eens dichtbij uw God leefde, dan mag u hoop hebben, dat dat weer zo wordt. Veel arme leden van onze kerken kunnen het niet opbrengen om genoeg voedzaam voedsel te kopen om hun lichamen in een gezonde conditie te houden en daarom worden zij neergeslagen van geest. Door de honger krijgt de duivel macht over hen. Vaak twijfelen zij eraan of zij wel kinderen van God zijn, alleen omdat hun gestel zwak is en hun lichaam ziek. Een sterk geloof kan standhouden onder zwaar lijden, maar er zijn sommige vormen van lijden, die voor een groot deel onze geestelijke toestand aantasten.
Abernethy was een bekwaam arts. Toen hij eens een arme man opzocht, die in slechte toestand verkeerde, keek hij de kamer rond. Hij zag geen tafel en stoelen, want die waren naar de pandhouder gegaan. De welgestelde dokter ging daarop naar huis, deed een aantal gouden munten in een pillendoosje en stuurde deze op met het voorschrift: ‘Te gebruiken, zo vaak als ze nodig zijn’. Het was verbazingwekkend hoe snel de arme man beter werd met deze behandeling. Het was een soort gouden remedie voor zijn ziekte.
Mijn vrienden, vindt deze arme mensen en dien hen op dezelfde manier. En vele bedroefde zielen, die nu vervuld zijn met twijfel en angsten, zullen leren zich “te verheugen met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde” (1 Petr.1:8), als u slechts een beetje geeft, dat hun lichaam kan onderhouden.
Maar ik geloof niet, dat dit voor alle gevallen de waarheid is. Veel van onze wanhoop ontstaat door de zonde. Kijk naar de situatie van David. Hij was een gelukkig man, maar plotseling viel hij in een donkere wanhoop. En vanaf die dag ging hij hinkend en kreupel naar zijn graf. Er is geen verborgenheid in deze situatie. Zijn grote zonde was de oorzaak van zijn grote ellende. Als David niet de weg was gegaan van die speciale zonde, was hij ook bewaard gebleven voor dat speciale verdriet. Als hij altijd heilig geweest was, zou hij ook altijd gelukkig geweest zijn. Helaas voor hem, helaas voor die kwade dag, dat hij opstond tegen zijn God. Het werd de eerste dag van zijn duisternis en de laatste dag van zijn vreugde. Totdat hij zijn ogen weer opende in een andere wereld en zag dat zijn zonde en ongerechtigheid voor eeuwig weggedaan waren.
Waarschijnlijk is uw droefheid, vriend, veroorzaakt door uw zonde. Onderzoek uzelf en zie, ontdek wat u heeft gedaan dat ervoor zorgde, dat God toornig op u werd en bedenk dan: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.” (1 Joh.1:9). “…en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Joh.1:7b).
3. Ik heb zo geprobeerd uw situatie te schetsen en ik heb gezinspeeld op de weg die u naar zo’n bedroefde toestand leidde. Laat mij nu slechts een woord of twee zeggen met de bedoeling u te helpen om verlossing te vinden van uw zorgen.
Tegen sommigen van u, die bedroefd van hart zijn, zeg ik slechts twee woorden: ‘Wees actief’. Eén van de beste manieren om een mens op te beuren is hem aan het werk te zetten. ‘Satan weet altijd nog wel onheil, die lege handen kunnen doen.’ En hij vindt altijd wat ellendigheid, die lege harten kunnen voelen. Misschien denkt u er wel over om naar uw dominee te gaan en te zeggen: ‘O, mijn dierbare meneer, ik wenste dat u wat vertroostende preken zou maken. Neem alstublieft aanstaande zondag als tekst: “Troost, troost, mijn volk, zal ulieder God zeggen.” (Jes.40:1) Vertroost mij, want ik ben zo bedroefd.’ Als u zo tegen hem spreekt en als uw dominee een wijze man is, zal hij antwoorden: ‘Ja, mijn lieve vriend, ik zal u vertroosten voor zover ik dat kan en behoor te doen, maar denkt u niet, dat u beter een zondagsschoolklas kunt leiden? Ik zal u iets te doen geven voor Christus. Dat zal de beste manier zijn om uw geest te verheugen.’
In de wintertijd verzamelen de jongens zich rond het vuur om hun handen te warmen en om hun lichamen te veraangenamen. Maar dan komt de liefdevolle vader binnen en zegt: ‘Kom op, jongens, naar buiten jullie, in de tuin en aan het werk!’ En het resultaat is, dat zij op een gegeven moment terugkomen met rode wangen en handen, zo warm als maar mogelijk is. En ze zijn opgewekt en gelukkig, terwijl ze daarvoor sloom en ongelukkig waren.
Zo is het ook met onze luie kerkleden, die voortdurend mopperen op hun predikanten. Ze zeggen, dat het vuur van hun dominee opgepord moet worden en nieuwe kolen nodig heeft, omdat het niet goed brandt en ze denken, dat zij dat wel even recht kunnen zetten! Het gebrek ligt echter niet bij hun predikanten, maar bij henzelf. Ze zijn zelf lui en ze verwachten, dat de dominee het vuur op moet stoken, dat ze zelf verloren zijn door hun ijdelheid. Luie kerkleden mopperen altijd. Ze willen kortere preken. Ze worden bijna nooit gezien in de gebedssamenkomsten. Ze komen meestal niet meer dan één keer op de dag des Heeren. Zoek iets voor hen dat zij kunnen doen, mijn broeders. Dan zullen zij meer opgewekt en tevreden zijn. Of laat hen zelf een bepaalde bediening vinden. Dat is een uitstekende manier om weg te blijven van wanhoop.
Tegen hen, die actief zijn en ook angstig en bezorgd zijn, zeg ik: ‘Kijk je zorgen in het gezicht’. Een dominee belde eens aan bij een jonge vrouw, die al maanden ziek was. Ze was erg diep gezonken en zei tegen de dominee: ‘Dominee, ik heb geen greintje geloof. Ik heb geen sprankje liefde voor Jezus in mijn hart.’ Hij zei tegen haar: ‘Zeg dat nog eens’. Ze zei het nog een keer: ‘Ik heb in mijn hart geen sprankje liefde voor Jezus.’ Hij pakte zijn pen, ging naar het raam en schreef haar woorden op een vel papier. Hij bracht het bij haar en zei: ‘Zet nu je handtekening onderaan het blad.’ ‘Wat staat erop, dominee?’, vroeg zij. ‘Luister, hoor deze woorden, die ik precies zo opgeschreven heb, als dat je ze zei: Ik heb in mijn hart geen sprankje liefde voor Jezus. Onderteken nu deze stelling.’ Ze antwoordde gelijk: ‘O, nee, dat kan ik niet doen!’ En dit eenvoudige plan werd het middel om haar uit haar wanhoop te halen. Toen ze haar zorg recht in het gezicht keek, verdween het helemaal.
Veronderstel, dat satan tegen iemand van u zegt, lieve vrienden: ‘U bent geen heilige, u bent een zondaar’. Zeg dan alleen dit tegen hem: ‘Het kan waar zijn, dat ik geen heilige ben. Je zegt mij, dat ik geen kind van God ben, dat kan zo zijn. Maar er is één ding, dat ik weet: Ik ben een zondaar en Jezus Christus stierf om zondaren te redden. En als ik dat nog nooit eerder geloofd heb, dan zal ik het nu voor de eerste keer geloven. Als ik niet op de juiste weg ben, dan zal ik teruggaan en ingaan door de enge poort. U zegt, dat ik geen heilige ben, maar u kunt niet ontkennen, dat ik een zondaar ben. Dus, als ik verkeerd gezeten heb tot op dit moment, dan zal ik teruggaan naar het kruis en zal ik nu mijn ongeveinsde vertrouwen stellen in Jezus Christus, als mijn Heere en Zaligmaker.’
4. Sta mij nu toe, om tenslotte, nog een klein advies te geven aan hen, die gelukkig zijn in het geloof en zich verblijden in Christus, aan hen, die uit de buurt zijn gebleven van de wanhoop waarover ik gesproken heb. Het oude spreekwoord zegt: ‘Voorkomen is beter dan genezen’ en zo is het. Wij hebben eens een dienstmeisje gehad, dat altijd zong. Of ze nu buiten was, de trap aan het schrobben, of in huis de was aan het doen, het eten koken of de thee aan het klaarzetten, ze was altijd constant aan het zingen of een gezang aan het neuriën. Daarom zei ik op een dag tegen haar: ‘Betsy, wat maakt jou zo aan het zingen?’ Ze antwoordde: ‘Wel, meneer, ik denk, dat het de slechte gedachten van mij weg houdt. En als ik niet zou zingen, zou ik soms zo terneergeslagen worden, dat ik niet meer zou weten wat ik met mezelf aan moest.’
In Betsy’s methode ligt een goede leer. U weet, dat jongens, die ’s nachts over een begraafplaats moeten, altijd beginnen te fluisteren om hun geest op te beuren. Zingen doet mensen goed, vooral “…met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart” (Ef.5:19). Zulke muziek verheugt het hart en verdrijft vaak ijdele zorgen. Als wij twee keer zoveel zouden zingen, zouden we nog minder dan een beetje tijd hebben om te zuchten. Als we twee keer zoveel psalmen zouden hebben, als dat we nu hebben, zouden we de helft minder kunnen zuchten. Des temeer geestelijke liederen, des te minder geklaag en gerebelleer. Ik zou graag willen, dat sommigen van u, zuchters, een tijdje leven met gezangenbundels. Dat zijn voor u goede dingen om een tijdje op te teren, totdat u één geheel wordt van gewijde psalmen, terwijl u lofzangen ademt, waar u ook gaat. Die vermaarde prediker, Rowland Hill, neuriede vaak een gezang, en toen hij oud geworden was, hoorde men hem meer dan eens zachtjes zingen voor zichzelf:
‘En als ik zal sterven,
zal ik roepen: ontvang mij!
Want Jezus heeft mij liefgehad,
Ik kan niet zeggen waarom,
Maar hier kom ik achter:
Wij samen zijn zo verbonden,
Hij zal niet in de heerlijkheid zijn
En mij achter Zich laten!’
Wat was dat een lieflijk gezang om te zingen voor deze lieve, oude heilige! Mensen onder ons, die zulke versjes in hun geheugen hebben, hebben een krachtig wapen om de duivel uit hun harten te houden.
Christmas Evans, de machtige prediker uit Wales, was een meester in gelijkenissen en allegorieën. Eén van zijn gelijkenissen zal ik u vertellen op mijn eigen manier en met mijn eigen woorden. Ik kan het niet vertellen, zoals Christmas Evans dat deed.
‘Eens, zei de goede man, vloog de duivel op vanuit de hel, zoekende wie hij kon verslinden en zei in zichzelf: ‘Ik zal zielen krijgen vandaag, ik zal bedriegen, verderven en vernietigen, zoveel ik kan. Ik zal oogst wegrapen onder de mensenkinderen.’ Zo waarde hij stilletjes door de lucht totdat hij in een kleine vallei kwam, die ligt tussen twee heuvels. Daar, op de bodem van de vallei, in een tuin aan de kant van een klein riviertje, was een klein huisje, versierd met rasterwerk en jasmijn. En op de veranda zat een mooi jong meisje geknield. ‘Ah’, zei de duivel, ‘haar zal ik krijgen. Ik zal haar verleiden om naar de grote stad te gaan. Daar zal ze bedrogen worden. Daar zal ze geruïneerd worden.’ En hij verheugde zich met de gedachte: ‘En tenslotte zal ik haar voor mezelf hebben.’ Zo was hij van plan om haar te verleiden, toen ze begon te zingen. En de woorden die ze zong, waren deze:
‘Jezus, Uw bekoorlijke naam heb ik lief,
Het is muziek voor mijn oren.
Ik zou het zo luid willen uitzingen,
Dat aarde en hemel het zouden horen.’
‘O’, zei de duivel, ‘het heeft geen zin om dat meisje tot zonde te verleiden. Ik had beter ergens anders heen kunnen gaan.’
Hij spreidde zijn drakenvleugels wijd uit en vloog over een vlakte, waar de velden geploegd waren, klaar voor de tarwe. De paarden stonden te rusten, want het was etenstijd en een jongen hield de wacht bij de paarden. ‘O’, zei de duivel, ‘die jongen zal ik krijgen. Ik zal hem verleiden om goederen van zijn heer te stelen. Hij zal naar de gevangenis gestuurd worden en zal daar zitten met veel schurken, die hem zullen onderwijzen in slechtere dingen, dan waarvan hij ooit gehoord heeft. Hij zal gaan van kwaad tot erger, totdat hij uiteindelijk een moordenaar wordt en opgehangen zal worden. O, dat zal mijn fout met het meisje van vanmorgen goedmaken!’ Juist op dat moment begon de jongen te zingen:
‘De Heere is mijn Herder
mij zal niets ontbreken.
Sinds Hij de mijne is en ik de Zijne,
Wat kan ik nog meer wensen?’
‘O’, riep de duivel uit, ‘deze jongen wenst niets meer, dan heeft het geen zin om hem te verleiden om te stelen. Hij is tevreden met wat hij heeft, wat lever ik slecht werk vandaag!’
Toen dacht de duivel bij zichzelf: ‘Ah, je hebt de oude Williams nog.’ (Dit was een goede oude predikant, die op zijn sterfbed lag.) ‘Ik zal proberen of ik bij hem wat succes kan behalen. Al kan ik hem maar verleiden om zijn God te verloochenen, wat zal dat een overwinning zijn! Door het hele land zal het nieuws van mijn overwinning weerklinken.’ Zo spoedde de duivel zich weg, met zijn akelige boodschap, zo snel als zijn duivelse vleugels hem konden dragen, want hij wilde het verlies van die dag goedmaken.
Spoedig bereikte hij het dorpje. De lichten in de huizen waren uitgedaan, want de mensen waren naar bed gegaan. Behalve in één bovenkamer, waar nog een zwakke straal van een nachtlampje te zien was door het bovenste raam. De duivel kende die kamer en hij riep: ‘O, de oude man is nog niet dood, anders zou het licht uit zijn. Ik zal naar binnen gaan en hem nu gevangen nemen, nu zijn hart en lichaam bezwijken en hem bewegen om zijn God te verloochenen. Misschien lukt het me zelfs om hem God te laten vervloeken, terwijl hij sterft. Wat zal mijn triomf groot zijn!’ Zo ging hij naar boven. En toen hij in de kamer kwam, ontdekte hij, dat de oude heilige nog steeds leefde, hoewel bijna verschrompeld tot een geraamte. Zijn vrouw en kinderen stonden rondom zijn bed en namen hun laatste afscheid van hem.
Maar voordat de duivel een twijfel of verdachtmaking kon inwerpen in het hart van de oude christen, glinsterde de ogen van de stervende man. Hij strekte zijn hand uit, zo mager en knokig, en zei: ‘Ja, “al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders.”’ (Ps.23: 4,5a) ‘O’, riep de duivel uit, ‘ik ben weer verslagen. Hij bedoelde mij met dat laatste woord “tegenover mijn tegenpartijders”.’ Toen sloop de duivel weg, terug naar zijn hel, want hij had in heel zijn leven nog nooit zo’n slechte dag gehad.
Geloof mij, mijn hoorders, het is goed om uw geest bezet te houden met heilige gedachten. Dat hart zal zeker goed bewaard worden voor allerlei kwade zaken, dat vol is van goede zaken. Leef dichtbij God, voedt uzelf met Zijn Woord, raadpleeg Zijn Waarheid, streef ernaar om het beeld van Jezus Christus gelijk te worden en stel uw vertrouwen in Hem alleen. Dan kunt u een dreigende wereld aan en tegenstand bieden zelfs aan de dood en de hel.
Ik wil nu afsluiten, als u mij toestaat om nog één of twee zinnen uit te spreken met een appél. ‘Ja’, zegt een vrolijke jongeman, een luchtige vlotte kerel, ‘het is precies, zoals ik altijd al dacht. Deze godsdienstige mensen zijn het meest ellendige volk ter wereld. Ik wist dat zij dat waren, maar ik ben er nu meer dan ooit van overtuigd, dat zij het zijn, want, kijk eens, hoe de dominee hen moet vertroosten!’
‘Zeker, jongeman, zeker, dat is uw mening. Je hebt het echter helemaal mis wat dat betreft en we kunnen dat onbetwistbaar aan jou bewijzen. Ken je die oude mevrouw, die een rode mantel draagt en die heel de winter huivert op een zolderkamertje, bij een vuurtje van twee houtjes? Ze is zo arm, dat de dieven niets van haar konden stelen. Ze heeft nauwelijks genoeg om het leven erin te houden en het arme schepsel wordt ook nog ernstig gekweld met twijfels, angsten en zorgen. Zij heeft haar God lief, maar ze is er één van die moedeloze christenen en ze ervaart bijna nooit wat vreugde.
‘Kom hier, Missus, kom hier! Ziet u die jongeman daar? Hij zegt, dat wij allemaal een ellendig volkje zijn. En hij is een respectabele jongeman, met een goed fortuin, een bloeiend bedrijf, in krachtige gezondheid en opgewekt van geest, maar zonder enige hoop in Christus. Zou u met hem van plaats willen ruilen? Denk eens in hoeveel geld hij heeft. U krijgt niet meer dan een paar shillings per week en af en toe nog iets van een aardige vriend of iemand anders. Zou u met hem willen ruilen?’ ‘Nee’, antwoordde ze zonder aarzeling, ‘Nee. Ik heb weinig in deze wereld en ik krijg maar weinig vertroosting, zelfs uit mijn godsdienst, maar ik kan zeggen (en dit zei de oude vrouw, terwijl hete tranen over haar wangen liepen): ‘Jongeman,
Ook al vertrouw je op al je goederen
En zeg je hoe schitterend ze blinken,
Jouw hoeveelheden van glinsterend stof zijn van jou,
Maar mijn Zaligmaker is de mijne.
Dank God, dat
Terwijl mijn geloof zich staande kan houden
Ik het goud van de zondaar niet benijd.’
O, dat u allen mag delen in het geloof van de oude vrouw! Zoek de Zaligmaker, Die ik u heden verkondig en vertrouw Hem tot zaligheid. “Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar hij die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.” (Mark.16: 16) We durven de boodschap van onze Heere niet te veranderen. We moeten het brengen, zoals Hij het gegeven heeft. “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis”(Hand.16: 31).
De Heere schenke u Zijn zegen, om Jezus Christus’ wil!
Amen.