Op 4 April 1850 werd Spurgeon toegelaten als lid van de kerk in Newmarket. Spurgeon schrijft hierover in een brief aan zijn vader: Mijn beste vader, u zult wel blij zijn om te horen, dat ik de vorige Donderdagavond, als lid in de kerk ben toegelaten. Och, dat ik voortaan toch meer tot de glorie van Hem mag leven, door Wie ik verzekerd ben van mijn eeuwige verlossing. Vanwege mijn gewetensbezwaar over de doop, heb ik niet aan de tafel van de Heere gezeten en kan ik dat volgens mijn geweten ook niet doen totdat ik gedoopt ben.