Stemmen uit Pompeï

Wat u gaat lezen is een fragment uit Spurgeons reisverslag: zijn indrukken van een uitstapje naar Pompeï, door hem zelf opgetekend en gepubliceerd in het tijdschrift The Sword and the Trowel. Het is een bijzonder indrukwekkend relaas over een verloren stad en haar lot.

Door C. H. Spurgeon, uit The Sword and the Trowel van December 1872.

Een stroom van gedachten trok door onze ziel terwijl we door de straten van de lang verloren stad Pompeï wandelden. Hoewel de bestrating is afgesleten door het verkeer van duizenden strijdwagens in vervlogen tijden, heerst er nu stilte. Alleen de tempels en paleizen weerkaatsen nog de voetstappen van nieuwsgierige bezoekers die, geleid door de suggestieve overblijfselen, proberen het vroegere leven van de stad te reconstrueren. De stad werd niet, zoals vaak wordt aangenomen, verwoest door een vurige stroom gesmolten lava. Het lijkt erop dat er eerst een regen van as en sintels viel, vermengd met hier en daar enorme massa’s vulkanisch gesteente. Daarna volgden stromen vloeibare modder, die over alles heen vloeiden en een harde korst vormden boven de stad. Die laag beschermde wat eronder lag tegen verdere schade en verval.

Had een stroom brandende lava de stad overspoeld, dan zouden het brons zijn gesmolten, het marmer zijn verschroeid en alles zijn herleid tot één grote hoop gesmolten materie. Nu zijn echter de meest delicate fresco’s ongeschonden gebleven, zijn de kleinste voorwerpen intact teruggevonden en konden zelfs gemakkelijk brandbare materialen zoals draad en zijde uit de verwoeste huizen worden verzameld. We zagen een glazen kruik met olie waarvan de inhoud nog steeds aanwezig was, fragiele flesjes parfum die er nog even fris uitzagen als op de dag dat ze werden gekocht, en amforen met wijn waarop de jaargang nog even duidelijk stond aangegeven alsof ze pas gisteren in de kelder waren gezet. Hoe wonderbaarlijk lijkt dit alles, wanneer we bedenken dat de stad in 79 n.Chr. werd bedolven en dus al bijna achttien eeuwen in haar graf heeft gerust.

Klik om te vergroten

Er zijn bij de opgravingen relatief weinig menselijke resten gevonden. Hoewel de inwoners van Pompeï maar weinig waarschuwing kregen, lijkt het erop dat het grootste deel van de bevolking zich op het moment van de uitbarsting in het grote amfitheater buiten de stad had verzameld. Toen zij merkten dat ze door de vallende as van de rest van de stad waren afgesneden, wisten velen aan het naderende onheil te ontkomen. Niet iedereen had echter dat geluk, want er zijn ongeveer zeshonderd skeletten opgegraven, terwijl nog maar de helft van de stad is blootgelegd. In onze verbeelding klinken de stemmen van de doden van Pompeï, en in een ogenblik van stilte gaan we zitten om de indrukken vast te leggen die zij in onze ziel hebben achtergelaten.

Het volledige koor van opgegraven stemmen zingt één plechtige zin: “Wees ook gij gereed, want op een uur dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen.” Voor velen in die schone verblijfplaats van luxe en genotzucht leek de uitbarsting van de Vesuvius het einde van alle dingen te zijn. Toen de duisternis zich over hen heen spreidde, de aarde onder hen rommelde en schudde, de golven van de gekwelde zee achter hen schuimden, en de verblindende lichtflitsen van felle bliksem boven hen schitterden, terwijl brandende en sissende rotsblokken overal om hen heen neervielen, geloofden zij dat het einde der tijden was aangebroken – en in zekere zin was dat voor hen ook zo. Toch komt die dood, in een vollediger en waarachtiger betekenis, ook voor ons steeds dichterbij! Zelfs nu, terwijl de inkt uit onze pen vloeit, kan de Heere onderweg zijn en plotseling verschijnen.

In het laatste verschrikkelijke uur van Pompeï lag het brood nog in de oven, maar de bakker zag het er nooit meer uitkomen. Het vlees stond te pruttelen in de pan, maar werd nooit gegeten; de slaaf werkte in de molen, de gevangene zat in de kerker, de reiziger verbleef in de herberg, de geldhandelaar waakte over zijn schatkamer – maar geen van allen zag ooit nog iets van hun arbeid, hun pijn, hun vreugde of hun winst. Het brandende stof viel over alles neer, giftige dampen drongen in elke spleet, en de modderige zee begroef inwoners en huizen, gelovigen en tempels, arbeiders en alles wat zij hadden voortgebracht.

Mocht ook voor ons een plotselinge ondergang komen – zijn wij dan bereid? Zouden wij de neerdalende Heere kunnen verwelkomen en voelen dat Zijn komst met wolken, om gerechtigheid te belonen, voor ons een vreugdevolle verschijning zou zijn, begroet met jubelende lof? Deze vraag is zo belangrijk dat we haar niet mogen negeren; we moeten haar eerlijk beantwoorden. Het is van groot belang dat we oprecht en eerlijk zijn in ons onderzoek naar het antwoord.

Een groot deel van de doden werd gevonden in de barakken, waar vierendertig lichamen bijeenlagen. Er is geen twijfel dat de wacht, die in die fatale nacht zijn plicht bleef doen, grootmoedig en trouw moet zijn geweest – want het vereiste moed om op zo’n ogenblik op post te blijven, zelfs zo dicht bij de stadspoort. Het schijnt dat ook de vrouwen en kinderen van de officieren dezelfde moed toonden en bij de groep bleven, samen met hun trouwe metgezellen – de honden die onder hun tafel hadden gegeten.

Van soldaten wordt verwacht dat zij ontberingen verdragen, en deze Romeinse legionairs hebben hun taak tot het einde toe trouw vervuld. Christenen worden soldaten van Christus genoemd; zouden zij dan minder standvastig zijn, minder moedig en gehoorzaam, zelfs tot in de dood? Wie op een kwade dag vlucht, is geen ware christen. Het is zijn roeping om, onder alle omstandigheden, op zijn post te blijven en zijn geloof nooit te verloochenen. Christen en lafaard, heilige en deserteur – het zijn woorden die elkaar uitsluiten, zoals hemel en hel.

Iedereen heeft gehoord van de eenzame soldaat bij de Herculaneum-poort van Pompeï, die onder een boog stapte om zich te beschermen tegen de hete as en daar bleef, dicht bij de poort die hij moest bewaken. Zo werd hij gevonden, met de speer nog in de hand – trouw tot in de dood. Zijn krijgshaftige stem klinkt tot ons en gebiedt ons, zelfs wanneer wij alleen staan, op onze aangewezen plaats te blijven, wat er ook gebeurt. Het is niet aan ons om eigen gemak of veiligheid te zoeken, maar om te blijven waar de grote Heere van allen onze plaats heeft bepaald, totdat Hij ons zelf daarvan bevrijdt.

Zoals de duif die op haar nest in de tuin van Diomed werd gevonden, zo moeten ook wij – aan wie de zorg voor anderen is toevertrouwd – eerder sterven dan onze plicht verzaken. Heeft Jezus niet gezegd: “Weid Mijn lammeren”? Dan mogen wij niet vluchten wanneer de wolf komt, maar moeten wij, onder goede en slechte omstandigheden, de kudde van God weiden, die Hij met Zijn eigen bloed heeft gekocht.

Klik voor vergroting

Een van de eerste gebouwen die de reiziger ziet bij het betreden van de opgravingen is de villa waarvan de eigenaar vermoedelijk Diomed heette, aangezien een graf aan de overzijde van de weg die naam draagt. In de ruime kelders van dit huis werden zeventien personen gevonden, ineengedoken in een hoek. Aan hun sieraden en kleding te zien waren het vrouwen, van wie sommigen vermoedelijk tot de dames des huizes behoorden.

Waar was de vader, de heer des huizes, de echtgenoot en beschermer van het gezin? Waarom stond hij niet in hun midden, als steunpilaar in hun uur van angst? Een skelet, vermoedelijk dat van de heer des huizes, werd bij de tuinpoort gevonden, met de sleutel van zijn villa nog stevig in zijn hand geklemd. Achter hem stond een dienaar met een gordel waarin honderd geldstukken zaten. Wat was zijn bedoeling? Hij was ongetwijfeld op de vlucht voor zijn leven en stierf tijdens die poging – maar waarom vluchtte hij alleen? Het zou zinloos zijn geweest de sleutel mee te nemen als de deur niet op slot zat. Had hij zijn gezin opgesloten en hen aan hun lot overgelaten?

Laten we zelfs de doden niet te streng oordelen. Misschien durfden de angstige vrouwen niet met hem mee te gaan en ging hij op zoek naar een veilige uitweg voor hen. Het feit dat hij een aanzienlijke som geld bij zich droeg spreekt die veronderstelling echter tegen. Eén ding staat vast: om welke reden dan ook liet de sterke man zijn gezin achter en zocht zelf bescherming.

Ondertussen strompelde, buiten zijn deur aan de overkant van de weg, een vrouw door de hopen losse puimsteen die de straat vulden. Ze zocht beschutting onder het gewelf van een halfronde nis, waar menige reiziger had gerust voordat hij de schitterende stad van pracht en praal betrad. Zij was niet alleen; twee kinderen klampten zich aan haar kleding vast, terwijl zij een derde kind aan haar borst droeg. Heeft zij geprobeerd zich van de kleintjes los te maken? Dreef zelfbehoud haar ertoe haar hulpeloze last te laten vallen? Nee – in elkaars armen gevallen, sliepen zij hun laatste slaap, de moeder nog steeds haar kinderen koesterend in de dood. Om hun halzen hingen nog de parels en het fijne goud waarmee ze eens in gelukkiger dagen waren getooid. “ Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zich niet ontfermen over het kind van haar schoot?” De mens is vaak hard en zelfzuchtig, maar het moederhart blijft teder; haar liefde offert zich op en acht het offer zoet.

Klik om te vergroten

In de Straat van Overvloed (Via dell’Abbondanza), in het huis van een geldwisselaar, werd in een donkere, kelderachtige kamer aan de achterkant van het gebouw het skelet van een man gevonden, liggend op een hoop puin, met uitgestrekte armen en verkrampte vingers, alsof hij met zijn laatste adem nog naar de aarde greep. Vlakbij hem vonden de gravers ongeveer vierhonderd zilveren munten en een klein fortuin aan ringen en cameeën. Was hij een dief en was dit de buit waarvoor hij met zijn leven betaalde? Of was hij een geldschieter, en waren dit zijn kapitaal en onderpanden? Niemand weet het. Maar het samengaan van dood en goud in één verhaal is niets nieuws – slechts een van de ontelbare voorbeelden waarin de dood mensen heeft getroffen met vergulde pijlen.

Op een andere plaats vond men een avontuurlijke dief die, na de verwoesting van de stad, had gemerkt waar het huis van een rijke man had gestaan. Hij groef zich daar in de aarde, op zoek naar rijkdom, en kwam om toen de grond boven hem instortte. Hij groef naar schatten, maar groef zijn eigen graf – een passende waarschuwing voor andere aardse zoekers, dat ook zij in hun kruipen kunnen omkomen. Helaas blijft deze waarschuwing zelden gehoord, want mensen blijven de hemel ruilen voor modderig goud.

Minder schandelijk stierven de gevangenen in hun cellen en de soldaten bij hun posten, want zij waren niet gebonden door vrijwillige ketenen en konden vrij van geest zijn, zelfs in gevangenschap. Hebzucht daarentegen sluit en vernedert haar slachtoffer tegelijk.

Het skelet in de grote kamer achter de tempel van Isis toont de kracht van zelfs de laagste driften: het werd gevonden te midden van kippenbotten, eierschalen, visgraten, brood, wijn en een bloemenkrans. Hier moet een gulzigaard hebben gezeten die, temidden van de ramp, nog behoefte had aan zijn maaltijd. Zijn verering van de maag gaf hem een moed die zelfs veel edeler vormen van toewijding niet konden evenaren. Het toont hoe dwaas iemand wordt die leeft om te eten in plaats van eet om te leven; wie zo leeft, kan op een dag sterven door zijn begeerten en van de banketten van Bacchus afdalen naar de martelingen van Tophet.

Laat ieder mens zich hoeden voor de tirannie van vleselijke hartstochten, want geen despoot is wreder dan het vlees zelf. Zelfvernietiging door eigen begeerte is de laagste vorm van dood en brengt eeuwige schaamte. Zelfs de wreedste tirannen eisten dat niet van hun slachtoffers. Laten wij daarom, ter wille van alles wat waardevol is – nu en in eeuwigheid – onze vleeslijke begeerten overwinnen, opdat zij ons niet overwinnen.

Er is onvoldoende tijd om te vertellen over de ongelukkige die zijn botten achterliet in een tempel, omringd door de bewijzen van zijn heiligschennis. Zal een mens God beroven? En wat zal er van hem worden, als hij tijdens zijn misdaad omkomt? Evenmin kunnen wij uitvoerig spreken over die reusachtige figuur die, met een bijl in de hand, zich dwars door twee muren van de tempel van Isis heen had gehakt in een poging te ontkomen aan de alomtegenwoordige dood. Hij was in elk geval geen luiaard, en ook niet de roekeloze veelvraat die elders zijn einde vond. Hij stierf, maar niet zonder een wanhopige poging tot redding. Velen zullen dit lot in geestelijke zin delen, wanneer zij op hun eigen kracht vertrouwen. Maar, God zij geloofd, niemand die worstelt tegen de zonde en vertrouwt op de verdiensten van de Verlosser, zal ooit aan zijn lot worden overgelaten om te sterven.

Het zou bovendien zinloos zijn te speculeren wie de eigenaar was van dat opmerkelijke brein dat eens die eigenaardig gevormde schedel vulde en de nieuwsgierigheid van zoveel frenologen heeft opgewekt. Hij wiens ogen vanonder die zware wenkbrauwen blikten, werd verpletterd onder een vallende zuil – letterlijk in tweeën gesneden door de neerkomende massa. Had hij geleefd en gedacht voor God, voor de waarheid, voor de mensheid? Of was hij een meesterlijk bedrieger, een misleider van de menigte? Alleen de echo beantwoordt onze vragen – en zij doet het spottend. Het graf zwijgt, en dat doen ook zij die zelfs een graf is ontzegd.

Toch is één ding zelfs voor de vluchtigste blik duidelijk: deze skeletten zijn de versteende overblijfselen van vergane levenskracht, blijvende herinneringen aan de laatste momenten van menselijk bestaan. Zoals in het forum de half afgewerkte zuilen nog overeind staan met de sporen van de beeldhouwershand; zoals in de vertrekken van het huis de essences en rouge van de onfortuinlijke schoonheid zijn achtergebleven; zoals in het bad de strigil nog ligt en in de hal de kist met schatten; zo bewaren de versteende lichamen van de Pompeianen de sporen van hun laatste daden. Zij vormen het slothoofdstuk van hun eigen geschiedenis, zichtbaar voor ieder die kijkt.

Zie, ook nu wordt onze morele geschiedenis voor de eeuwigheid opgetekend. Onzichtbare processen zijn gaande die al onze daden, woorden en gedachten zullen vereeuwigen. Niet slechts de laatste regel, maar elk woord en elke letter van ons waarachtige levensverhaal wordt vastgelegd – onveranderlijk, om eenmaal openbaar te worden op de dag dat de geheimen der mensen worden geopenbaard. Wij schrijven niet op water, maar graveren in onvergankelijk materiaal; de hoofdstukken van onze geschiedenis worden voor altijd met een ijzeren pen en met lood in de rotsen gegrift.

Tijd en woorden schieten ons tekort. Wij hebben slechts een onderwerp aangeraakt dat een bekwamere pen waard is. Toch hebben wij ons doel bereikt, als wij onze lezers een waardig thema tot nadenken hebben gegeven.

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Dankzij uw steun kunnen wij Het Spurgeon Archief blijvend reclamevrij houden — wilt u ook bijdragen aan dit mooie werk?

Contact

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.