16 Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? 17 Ten ware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond. 18 Als ik zeide: Mijn voet wankelt; Uw goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij. 19 Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt. 20 Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting? 21 Zij rotten zich samen tegen de ziel des rechtvaardigen, en zij verdoemen onschuldig bloed. 22 Doch de HEERE is mij geweest tot een Hoog Vertrek, en mijn God tot een Steenrots mijner toevlucht. 23 En Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, onze God, zal hen verdelgen.
Ondanks de overtuiging van de psalmist dat alles uiteindelijk goed zou zijn, kon hij op dat moment toch niemand ontdekken die naast hem wilde staan bij de bestrijding van het kwaad; er trad geen voorvechter van het recht naar voren, er verscheen geen getrouwe vanuit de mensen. Dit is ook een bittere beproeving, en een pijnlijk kwaad onder de zon; toch heeft het een bedoeling, want het drijft het hart nog vollediger uit naar de Heere, het wordt gedwongen alleen op Hem te vertrouwen. Als wij elders vrienden konden vinden, zou onze God ons misschien niet zo lief zijn; maar wanneer wij, na hemel en aarde te hulp te hebben geroepen, geen andere ondersteuning vinden dan die uit handen van de Eeuwige, worden wij gestimuleerd onze God te prijzen en met een ongedeeld vertrouwen op Hem te bouwen. Nooit is de ziel veiliger of meer gerust dan wanneer zij, bij het ontbreken van alle andere helpers, op de Heere alleen steunt.
God gaat geen bondgenootschap aan met onrechtvaardige gezagsdragers, Hij keurt onrechtmatige wetgeving niet goed. Onpartijdig recht duurt het langst, duurt eeuwig. Geen ongerechtigheid of ze wordt achterhaald, want God bezegelt haar niet, Hij wil er niets mee te maken hebben, en daarom moet ze bezwijken. Gelukkig de dag waarop dat gebeurt. Laten de goddelozen samenscholen als ze willen, de psalmist is niet bang, maar zingt welluidend. Jehova’s liefde is vast als een rots en bij Hem zoeken wij onze toevlucht. In Hem, ja in Hem alleen vinden wij veiligheid, hoezeer de wereld ook tekeergaat. Wij vragen niet om hulp van mensen, maar stellen ons er tevreden mee te vluchten in de armen van de Almachtige. Het natuurlijke gevolg van onderdrukking is de vernietiging van de despoot; zijn eigen ongerechtigheden vermorzelen hem uiteindelijk.
De voorzienigheid zorgt voor vergeldingen die even opmerkelijk als rechtvaardig zijn. Zware misdrijven lokken ten slotte zware vonnissen uit, om boosdoeners van de aardbodem weg te vagen; God zelf grijpt zelfs op een bijzondere wijze in en maakt een eind aan de loopbaan van tirannen midden in hun misdadig bedrijf. Goddelozen worden vaak op heterdaad betrapt door hemelse gerechtigheid, beladen als ze zijn met de bewijzen van hun schuld. Terwijl het gestolen brood nog in hun mond zit, velt hen de toorn; terwijl het onrechtmatig verkregen stuk goud nog in hun tent ligt, overvalt het oordeel hen. God Zelf bezoekt hen op een opvallende manier, en openbaart Zijn eigen macht in hun val. Dat is dan het einde van het verhaal; het geloof interpreteert het heden in het licht van de toekomst, en eindigt zijn lied zonder enige bevende noot.
Overweging:
Het is een slechte activiteit waar de goddelozen zich aan wijden, ze maken boeien voor hun eigen voeten en bouwen huizen die op hun eigen hoofd vallen; de zonde is zo nadelig dat ze haar eigen voortbrengers schaadt en vernietigt.